zijn preek op in een keurige stijl en gebouwd in een vorm, die de bouwheer verraadt. Vervolgens werd de preek (men had toen meer tijd dan tegenwoordig!) gememoriseerd en ernstig en pakkend uitgesproken.
Intussen vergat deze ijverige pastor de studeerkamer niet. Toen hij zijn eerste pastorie ging betrekken, was hij reeds in het bezit van de hoogste academische graad: op 7 november 1899 verdedigde hij zijn proefschrift, dat onder leiding van zijn promotor, Prof. Dr. S.D. van Veen, was tot stand gekomen, over het onderwerp: Het leven en de werken van Petrus Hofstede. De academische senaat te Utrecht erkende de grote verdiensten van deze dissertatie, door de jonge promovendus met het predicaat cum laude te eren.
Het onderwerp liet hem zo weinig los, dat hij in 1903 in het tweede deel van het Ned. Archief voor kerkgeschiedenis, blz. 101-106, nog een aanvulling gaf: ‘Nog een en ander in verband met het leven en de werken van Petrus Hofstede’. Typisch voor De Bie, die zo tot in de perfectie werkte, dat hij elk gegeven, hoe miniem ook in de ogen van anderen, in zijn studie een plaats gaf, omdat hij tot in de kleinste bijzonderheden geheel compleet wilde zijn.
Op geheel ander terrein lag zijn geschrift, dat in zijn Arnhemse tijd in de serie ‘Kerk en secte’, onder leiding van Prof. Van Veen, het licht zag en handelde over: ‘De orthodoxe kerk in Rusland’. Van zijn brede blik, over de vaderlandse grenzen heen, getuigden ook zijn wekelijkse, grondige artikelen, die in het orgaan van de Confessionele Vereniging, ‘De Gereformeerde Kerk’ geheten, onder de rubriek ‘Buitenland’ verschenen en die met de regelmaat van de klok, precies op tijd bij de redactie binnenkwamen. Naast deze opstellen, die het gezichtsveld van vele lezers hebben verruimd, was De Bie dagelijks bezig met het allersecuurste werk, dat te bedenken valt, het hoofdredacteurschap van het ‘Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland’, dat hij, na de bewerking van de letters A en B door Dr H. Visscher en Dr L.A. van Langeraad, reeds bij de letter C van hen overnam. Samen met Mr J. Loosjes arbeidde hij aan dit standaardwerk voort, dag aan dag en jaar na jaar, en toen Mr Loosjes aan de arbeid ontviel, ging De Bie, secuur en met noeste vlijt, op de ingeslagen weg voort. Hij is er mee bezig gebleven tot de dag van zijn dood. In later jaren zocht en kreeg hij enige assistentie en vond hij andere kerkhistorici bereid bepaalde artikelen voor hun rekening te nemen, maar de hoofdredactie lag en bleef bij De Bie. Het lag niet aan hem, dat de