| |
| |
| |
Levensberichten
| |
[pagina t.o. 39]
[p. t.o. 39] | |
FREDERIK OUDSCHANS DENTZ
| |
| |
| |
Frederik Oudschans Dentz
(Leeuwarden, 3 september 1876 - Claremont, bij Kaapstad, 19 juli 1961)
Enerzijds vol van afwisseling, anderzijds steeds doelgericht is het leven geweest van Frederik Oudschans Dentz, de zoon van een geneesheer van Leeuwarden die, na een H.B.S.-opleiding te hebben ontvangen, in october 1896, gedeeltelijk onder de invloed van de Jamesoninval, besloot om naar Zuid-Afrika te vertrekken om in het snel opkomende Transvaal een werkkring te zoeken bij zijn stamgenoten.
In de Goudstad (Johannesburg) trad hij in dienst van de ‘Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Spoorweg Maatschappij’ en slaagde er in om geleidelijk vordering te maken. Terzelfdertijd ging zijn belangstelling uit naar culturele activiteiten zoals blijkt uit het feit dat hij, Joh. Leyds en enkele anderen in 1897 en 1898 het initiatief namen om eerst de Groep Zuid-Afrika van het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ en daarna de afdeling Johannesburg in het leven te roepen. Zoals verder zal blijken zou Oudschans Dentz steeds een stuwkracht voor het A.N.V. blijven. Ook ontplooide hij in die jaren zijn krachten als secretaris van de N.Z.A.S.M.-personeelvereniging ‘Het Drijfwiel’, was in 1898 lid van de feestcommissie in Johannesburg met betrekking tot het aldaar gehouden kroningsfeest van H.M. Koningin Wilhelmina.
De Anglo-Boerenoorlog bracht voor hem, als genaturaliseerd burger van de Zuid-Afrikaanse Republiek, nieuwe verplichtingen. In militaire dienst vertoefde hij in dienst van de N.Z.A.S.M. bij de Natalse spoorlijnen achter het gevechtsfront en vond terzelfdertijd nog gelegenheid als oorlogscorrespondent voor ‘De Randpost’ (Johannesburg) en de ‘Oprechte Haarlemsche Courant’ op te treden.
Zo werden tijdens zijn eerste verblijf in Zuid-Afrika reeds twee sterke hoekstenen gelegd waarop hij later zou voortbouwen, zijn sterk gevoel voor stamverwantschap en zijn liefde om als berichtgever en schrijver op te treden.
In april 1900 was Oudschans Dentz weer terug in Johannesburg en nadat de Engelse troepen op 31 mei het beheer over Johannesburg hadden overgenomen en in november de N.Z.A.S.M. tot ontslag van het spoorwegpersoneel was overgegaan, brak een moeilijke tijd voor hem aan. Als administratieve kracht bij het plaatselijke hospitaal en als lid van een kerkelijke commissie belast met de zorg voor vrouwen en
| |
| |
kinderen in het naburige concentratiekamp heeft hij nog gewaardeerd werk voor zijn stamgenoten kunnen verrichten. In januari 1902 kwam het einde van zijn diensttijdperk aan het hospitaal en besloot Oudschans Dentz naar Nederland terug te keren.
Zijn eerste Zuid-Afrikannse tijdperk lag achter hem, een tijdperk waarin hij, in tegenstelling met veel van zijn jonge tijdgenoten in Transvaal, zich niet alleen tot de omgang met zijn landgenoten beperkte, maar alles in zijn vermogen had gedaan om de Afrikaners te leren kennen. Dit blijkt o.a. ook uit de bezoeken die hij in 1898 aan vooraanstaande Afrikaners zoals ‘Onze Jan’ Hofmeyr en Melt Brink bracht toen hij gedurende een vacantie in de Kaapkolonie vertoefde.
Terug in Nederland was hij rusteloos. Het langst vertoefde hij nog in Vlaanderen waar hij een drietal maanden werkzaam was aan de Gentse drukkerij ‘Plantijn’ welke onder leiding van de bekende latere hoogleraar Hippoliet Meert stond. Volgens Oudschans Dentz had deze onderneming echter geen levensvatbaarheid en ook was hij niet voornemens om een winter in West-Europa door te brengen.
Hij vernam van plannen in zake spoorwegaanleg in Suriname en vertrok in november 1902 naar Paramaribo. Hier zou hij één van de vruchtbaarste periodes van zijn leven doorbrengen. Aanvankelijk slaagde hij er niet in om in gouvernementsdienst te komen, maar werd te werk gesteld als opzichter op de suikerplantage ‘Zoelen’ en later op de koffieplantage ‘Jagtlust’. Een loopbaan als plantage-opzichter lokte hem niet. Hij vond het leven ruw, het werk afmattend, vond geen geestelijke ontspanning en was bovendien nog getuige van een opstand van Brits-Indische plantagewerkers.
Het moet dan ook voor hem een ware verlossing zijn geweest toen hem in maart 1903 werd aangeboden om als volontair ter Secretarie te komen werken. De nieuwe werkkring was dikwijls verre van aangenaam omdat hij de enige Nederlander op zijn afdeling was en ofschoon hij in 1904 een vaste aanstelling mocht ontvangen bleef een reactie op de spannende jaren in Transvaal en de invloed van het klimaat van Suriname niet uit. Nog in hetzelfde jaar werd hem buitenlands verlof toegestaan en keerde hij naar Europa terug om eerst in october 1906 zijn werkzaamheden in Paramaribo te hervatten.
Na een kort verblijf in Nederland vertrok hij in november 1904 naar de Britse hoofdstad waar een vriend van zijn vader hem licht werk bezorgde als correspondent en boekhouder in dienst van de ‘Melee Com- | |
| |
bination’, een firma welke diamanten uit Zuid-Afrika kocht en aan slijpers in Europa verhandelde.
Tijdens zijn ruim eenjarig verblijf in Londen kwam Oudschans Dentz onder de indruk van de ‘Revival’-beweging van Torry en Alexander en de prediking van Spurgeon. Dit verklaart dan ook het feit dat hij grote belangstelling aan de dag legde voor de ‘Christelijke Vereeniging van Nederlanders’ en de ‘Christelijke Zeemansbond’. In Nederlandse kringen verbreidde hij de beginselen van het A.N.V. en werd in 1905 vertegenwoordiger van het hoofdbestuur voor Londen, terwijl hij zijn werk als publicist voortzette door in ‘Neerlandia’, ‘De Avondpost’, ‘De Nederlander’ en andere Nederlandse dagbladen en tijdschriften diverse bijdragen te publiceren.
Terug in Nederland aan het begin van 1906 ‘hoofdzakelijk omdat zijn Londense werkkring hem geen zekerheid voor de toekomst kon geven, werd zijn verlof verlengd en werkte hij op verzoek van het hoofdbestuur van het A.N.V. enkele maanden aan de ordening van het Bondsarchief te Dordrecht. Later zou hem de met dit werk opgedane ervaring goed van pas komen. In augustus 1906 werd Oudschans Dentz door de geneeskundige commissie goedgekeurd voor een verder verblijf in Suriname en een paar maanden later begon zijn tweede termijn als ambtenaar in Paramaribo.
Het was het begin van een uitermate werkzame periode, tevens het begin van bevordering in de dienst. Van Dr. van der Schroeff nam hij het secretariaat van het A.N.V. over (1907), hij trad op als correspondent van de ‘Vereeniging Oost en West’ (-1926), stelde een inventaris op van de grafzerken in de Ned. Hervormde kerk (1907), werd door de Gouvernementssecretaris belast met de ordening van het oud-archief, werkte tijdelijk ter Administratie van Financiën (1908-1909), werd aangewezen als lid of secretaris van diverse regeringscommissies (1907-1909) en keerde in 1909 als waarnemend commies weer terug naar de Administratie van Financiën, nadat hij in 1909 nog weer een tijdlang ter Secretarie had gewerkt. Op verzoek van de toenmalige Administrateur van Financiën bedankte hij als secretaris van de Groep Suriname (1909) en in 1910 volgde zijn benoeming als Administrateur van het Militair Hospitaal en ging hij in Rijksdienst over.
De daaropvolgende paar jaren waren weer vol veelvuldige en veelzijdige werkzaamheden, o.m. als secretaris van diverse commissies. In 1911 volgden de naturalisatie zowel als het huwelijk met mej. Rachel
| |
| |
Maud Thompson, een onderwijzeres van Hastings welke hij tijdens zijn verblijf in Engeland had ontmoet, voorbereidende werkzaamheden in verband met de internationale rubbertentoonstelling, het opstellen van geschiedkundige aantekeningen over Suriname en Paramaribo (later in boekvorm verschenen) en diverse dienstreizen. Op één dezer reizen bezocht hij in 1913 de aangrenzende Britse kolonie Guyana om in 1922, op een tweede bezoek, de oud-Nederlandse archieven te Georgetown te inventariseren.
In 1916 volgde het tweede verlof. Was ziekte tijdens het eerste verlof de oorzaak van een vertraging om weer naar Suriname terug te gaan, nu zouden de oorlog en het mijnengevaar op zee als spelbrekers optreden. Enkele keren werd het toegestane verlof verlengd en eerst in augustus 1918 kon Oudschans Dentz zijn werkzaamheden als Administrateur of ‘Hospitaalmeester’ hervatten.
Hij benutte zijn tijd in Nederland op de beste wijze, hield o.a. in februari 1917 een lezing over de kolonisatie van Guyana voor de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, bestudeerde de administratie van het Wilhelminagasthuis (Amsterdam), was in 1918 tijdelijk werkzaam met de documentatie van Westindische onderwerpen op het Departement van Koloniën (Den Haag) en vertrok in mei 1918 met de ‘Nieuw-Amsterdam’ langs Noorwegen en IJsland naar New York. Vandaar reisde hij met zijn gade en dochter met de ‘Oranje-Nassau’ over Haïti en Curaçao naar Suriname.
Tijdens zijn verblijf in Nederland waren Oudschans Dentz meerdere onderscheidingen te beurt gevallen. Hij werd benoemd als corresponderend lid van de Oudheidkundige Bond ('s-Hertogenbosch), het ‘Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Ned. Indië’ (Den Haag) en de ‘Nederlandsche Vereeniging voor Economische Geographie’ (Amsterdam). Tevens werd hij op 13 juni 1917 gekozen als lid van de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’. Hiermede begon het jarenlange contact tussen Oudschans Dentz en de Maatschappij, vooral nadat hij in 1949 als administrateur vertegenwoordiger en van 1955 tot zijn heengaan in 1961 als vertegenwoordiger van de Maatschappij in Zuid-Afrika werkzaam was. In 1954 toonde het bestuur van de Maatschappij zijn erkentelijkheid door Oudschans Dentz als erelid te benoemen.
Het jaar 1918 bracht hem ook zijn benoeming als lid van het ‘Historisch Genootschap’ (Utrecht).
| |
| |
Terug in zijn oude werkkring beijverden Oudschans Dentz en J. Kasteleyn zich in 1919 om het A.N.V. nieuw leven in te blazen en hervatte Oudschans Dentz ook zijn werkzaamheden als vertegenwoordiger van de ‘Vereeniging Oost en West’. In 1920 werd hij lid van de commissie van ‘Bethesda’, een inrichting voor melaatsen. In 1925 werd Oudschans Dentz benoemd als lid van de Oudheidkundige Bond (Amsterdam).
De laatste jaren van zijn verblijf in Suriname waren aangenaam en, zoals uit zijn veelvuldige publicaties blijkt, vruchtbaar. Het afscheid kwam in 1926, nadat hem verlof was toegekend en de toenmalige gouverneur besloot om uit bezuinigingsoverwegingen de betrekking op te heffen. Bij Resolutie van 6 sept. 1926 werd hem ontslag verleend met wachtgeld voor 48 maanden. Eind sept. 1930 hield het wachtgeld op en trad Oudschans Dentz na een diensttijd van 21 jaren en 5 maanden met pensioen af.
Op de terugreis naar Nederland bereikte hem te Hastings het verzoek van het hoofdbestuur van het A.N.V. om daar te komen werden, nadat hij reeds had overwogen om naar Zuid-Afrika terug te keren.
Terug in Nederland begon Oudschans Dentz met de opbouw van het Stammuseum van het A.N.V. en was hij behulpzaam bij de voorbereiding van een tentoonstelling welke in 1927 door de afdeling 's Gravenhage van de ‘Vereeniging Oost en West’ werd gehouden. Tevens bouwde hij een boekerij over Zuid-Afrika op, hernieuwde de oude banden met de Unie en verrichtte in 1931 verdienstelijk werk door een grote door hem opgebouwde en door veelvuldige schenkingen uitgebreide verzameling over de Anglo-Boerenoorlog aan het Oorlogsmuseum te Bloemfontein over te dragen. Voor deze werkzaamheden mocht hij in 1934 een huldeblijk van de ‘Nasionale Vrouemonumentkommissie’ ontvangen. In 1931, 1933, 1935 en 1938 werden drie van de vijf bezendingen voor het versturen naar Bloemfontein ter bezichtiging aan belangstellenden in Nederland opengesteld.
In 1932 werd Oudschans Dentz benoemd als hoofd der afdeling Boekverspreiding van het A.N.V., een betrekking door hem bekleed tot kort voor zijn vertrek naar het zuiden na de oorlog. Onder zijn leiding en toezicht werden niet alleen duizenden boeken naar Nederlanders en oud-Nederlanders en stamverwante belangstellenden gestuurd, maar ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de burger-geïnterneerden voor Nederlands-Indië en de Nederlandse gijzelaars in de
| |
| |
kampen Buchenwald, Groot-Seminarie Haaren, Klein-Seminarie Beekvliet en Huize Ruwenberg te St. Michiels-Gestel niet door hem vergeten.
Reeds tijdens het 35-jarig bestaan van de afdeling Boekverspreiding (1937) eerde de Nederlandse regering zijn veertigjarige werkzaamheden voor de Nederlandse Stam door hem het Ridderkruis Oranje-Nassau aan te bieden.
Zuid-Afrika lag hem nog steeds na aan het hart en dit verklaart zijn ijver en bezieling om in Nederland tentoonstellingen gewijd aan Staatspresident Kruger (1933, 1935, 1938), President M.T. Steyn (1935), Generaal C.R. de Wet (1935) en de stichter van Zuid-Afrika, Commandeur Jan van Riebeeck (1937), te organiseren. Ter gelegenheid van het Eeuwfeest van de Grote Trek volgden tentoonstellingen in Amsterdam (1938), 's-Gravenhage (1939), Laren en Bussum (1939).
Door de oorlog werden de banden met Zuid-Afrika tijdelijk verbroken, maar Oudschans Dentz was één van hen die in Nederland in de vorm van bijdragen in verschillende bladen er voor zorgden dat na de oorlog het tijdelijk verbroken contact weer werd hersteld.
Het A.N.V. bood hem in 1945 de zilveren erepenning aan! Twee jaar later volgde het vertrek naar Zuid-Afrika, het land dat hem steeds was blijven wenken, het land dat hem ook niet vergeten was. In de vooroorlogse periode had hij het genoegen gesmaakt om benoemd te worden als vertegenwoordiger van het Transvaalse Museum in Pretoria (1935), had hij zich beijverd om veteranen in Nederland die aan de kant der Boerenrepublieken hadden gevochten in het bezit te stellen van de Oudstrijdersmedaille (1937).
Na zijn aankomst in Zuid-Afrika zette Oudschans Dentz zijn werkzaamheden in het belang van het A.N.V. en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voort, bleef hij menigvuldige historische bijdragen schrijven, bedacht hij instellingen zoals het Transvaalse Museum, het Nederlands Cultuurhistorisch Instituut (Pretoria), het Africanamuseum (Johannesburg) en de Universiteit van de Oranje-Vrijstaat (Bloemfontein), om van de staatsarchieven niet te spreken, met waardevolle schenkingen. Hij bleef ook de ‘Koninklijke Vereeniging Oost en West’ vertegenwoordigen en behartigde de belangen van de ‘Koninklijke Vereeniging van leden van Nederlandsche Ridderorden’.
Een inzinking in maart 1961 was het begin van het einde, het einde dat kwam op 19 juli 1961. Het was, aldus een Nederlands maandblad
| |
| |
in Zuid-Afrika, ‘een zinvol gebaar, dat bij de crematie...de kist met de Nederlandse vlag was afgedekt’.
Op deze treffende wijze werd het leven van Frederik Oudschans Dentz afgesloten. En tussen zijn nagelaten papieren vonden wij de volgende woorden die ongetwijfeld voor hem dierbaar waren:
‘Van ieder; die naar de mate der hem geschonken krachten gearbeid heeft, kan men getuigen, dat hij aan de wereld iets nalaat, dat hem zal overleven’.
Frederik Oudschans Dentz, erelid en vertegenwoordiger van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, erelid van het Algemeen Nederlands Verbond, ruste in vrede!
JAN PLOEGER
| |
Lijst der geschriften
1905 | Een schets van den Nederlandschen Stam in het verleden en het heden. |
1911 | Met dr. J. Sack: De Balata-Industrie in Suriname. |
1911 | Geschiedkundige aanteekeningen van Suriname en Paramaribo. |
1917 | Met H.J. Jacobs: Onze West in Beeld en Woord. |
1919 | Onze West. Eerste druk vroeger verschenen onder de schuilnaam ‘Reman Irus’. Derde druk in 1929. |
1925 | Met Bueno de Mesquita: Geschiedkundige Tijdtafel van Suriname. Tweede druk in 1949. |
1927 | De kolonisatie van de Portugeesch Joodsche Natie in Suriname en de geschiedenis van de Joden Savanna. |
1929 | History of the English Church at The Hague (1586-1929). |
1935 | Surinaamsche Peperpot. |
1938 | De Groote Trek. Gedenkschrift ter gelegenheid van het eeuwfeest van den slag van Bloedrivier op 16 December 1838 (Dingaansdag) en van den Grooten Trek. |
1938 | Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. (Geraadpleegd: 4de druk). |
1949 | Afrikaanse Taalgedagtes. |
N.B. Deze lijst is niet volledig, hetzelfde geldt in nog veel grotere mate in verband met de volgende dagblad- en tijdschriftartikels.
| |
Met betrekking tot Zuid-Afrika:
Volgens schatting ongeveer 300 grotere en kleinere bijdragen geschreven van 1897-1961. Het oudste zijn een reeks van 42 brieven verschenen in de ‘Oprechte Haarlemsche Courant’ (22.6.1897-31.3.1900). Van dit grote aantal bijdragen noemen wij de volgende:
1924 | Dr. F.W. Reitz-Neerlandia, oct. 1924. |
1924 | J.B.M. Hertzog-De Periscoop, 22 nov. 1924, no. 4. |
1925 | Paul Kruger-De Periscoop, 10 oct. 1925, nr. 50. |
1927 | De levensgeschiedenis van ds. Borcherds, predikant, dichter, geschiedschrijver van het eerste in Zuid-Afrika gedrukte boek - Het Vaderland, 8 maart 1942, ochtendblad B. Aanvankelijk gepubliceerd in De Indische Verlofganger, 2 dec. 1927, no. 17. |
| |
| |
1928 | In eere hersteld, de geschiedenis van Van Riebeecks Prinsenvlag en de vlaggen der voormalige Republieken - Eigen Haard, 9 juni 1928, no. 24. |
1929 | Herdenking van het 250-jarig bestaan van Stellenbosch - De Indische Verlofganger, 1 nov. 1929, no. 13. |
1930 | Publicaties van het Van Riebeeck Genootschap te Kaapstad. Het Museum, nov. 1930, no. 2. |
1931 | Het jubileum van de Universiteit te Stellenbosch. Eeredoctoraat aan dr. N. Mansvelt - Haarlems Dagblad, 29 juli 1931. |
1932 | Heemschut en Monumentenzorg in Zuid-Afrika-Heemschut, januari 1932 en april 1932. |
1932 | Ontwaakt Zuid-Afrika. Uit de geschiedenis van de Eerste en Tweede Taalbeweging - De Nieuwe Gids, februari 1932. |
1932 | Jacob de Villiers, hoofdrechter van de Unie overleden-Ned. Juristenblad, 5 november 1932, no. 38 en verschenen als een levensbericht in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1932/1933). |
1933 | Een eeuw Boerenrepublieken-Zuid-Afrika, mei 1933. |
1934 | Piet Retief en de vestiging der Boeren in Natal, het verdrag van Dingaan - Nieuwe Rott. Courant, 18 juli 1934, avondblad C. |
1935 | Francis William Reitz-Handelingen en Levensberichten v.d. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1934-1935). |
1936 | Het gouden jubileum van de Goudstad (Johannesburg)-Neerlandia, november 1936. |
1937 | Bijeenkomst van Oud-Strijders uit den Tweeden Vrijheidsoorlog te 's Gravenhage-Zuid-Afrika, mei 1937. |
1937 | De Van Everdingen en de A.N.V.-Boekerij te Bloemfontein-Neerlandia, nov. 1937. |
1938 | De geschiedenis van het A.N.V. in Zuid-Afrika in het bijzonder die van de afdeeling Johannesburg-Neerlandia, oct. 1938. |
1939 | Het standbeeld van President Kruger - Het Vaderland, 14 juni 1939. Ochtendblad D. |
1940 | Die Helpmekaar, de grootste reddingbeweging van het Afrikaansche volk, Het Vaderland, II februari 1940. Ochtendblad C. |
1941 | Dr. H.P.N. Muller overleden - Neerlandia, augustus-september 1941. |
1942 | Wijlen Senator F.S. Malan - Nieuwe Rott. Courant, 4 jan. 1942. Ochtendblad A. |
1945 | John Daniel Kestell - Pieter Jacobus Gerhard de Vos - Jan Hendrik Hofmeyr de Waal - Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1943-1945. |
1946 | Fredericus Jacobus Leonardus Rompel - Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1946-1947). |
1948 | Het bezoek van de Prins van Oranje aan de Kaapkolonie in 1838 - Historia, augustus 1948, no. 8. |
1948 | Het Perskantoor van het A.N.V. - Historia (Pretoria). |
1949 | Onthulling Voortrekkergedenkteken - Neerlandia, december 1949. |
1950 | Maria van Riebeeck hul voorbeeld - Die Huisgenoot, 23 juni 1950. |
1951 | Een Nederlandsche ontdekkingsreizigster in Afrika - De Nederlandse Post, 15 februari 1951. |
1952 | Het kasteel aan de Kaap de Goede Hoop - Heemschut, april 1952. |
1953 | Banden tussen Afrikaanse en Nederlandse geslachten in vroeger eeuwen - Tydskrif vir Wetenskap en Kuns, october 1953. |
1955 | Nederlands in Zuid-Afrika afgebrokkeld - Elseviers Weekblad, 23 april 1955. |
| |
| |
1955 | Een verzameling wapenborden uit de tijd van de Oost-Indische Compagnie aan de Kaap de Goede Hoop-Hertzog-Annale, december 1955. |
1956 | Spotprenten in de Staatsmodelschool - Pretoriana, october 1956. |
1961 | Van Riebeeck-bibliografie (1753-1953) - Tydskrif vir Geesteswetenskappe. Jg. I. Pretoria. |
| |
Met betrekking tot West-Indië:
In ‘De West-Indische Gids, later de ‘Nieuwe West-Indische Gids’ verscheen de eerste bijdrage van Oudschans Dentz in het nummer van 20 november 1919 (bl. 13) nl. over de naam Suriname. Tot en met de mei-uitgave van 1956 verschenen in totaal 89 bijdragen van zijn hand. Een posthuum artikel verscheen in de ‘Nieuwe West-Indische Gids van augustus 1961.
| |
1903-1955 Artikels in de volgende periodieken van Suriname:
‘De West’, ‘De Surinamer’, ‘De Banier’, het ‘Protestantenblad voor de Kolonie Suriname’, ‘Op de uitkijk’, ‘De Hernhutter’, ‘Nieuw Suriname’, ‘Jong Suriname’ en ‘Het Onderwijs’.
| |
1917-1935 Bijdragen in de volgende periodieken van Brits Guyana:
‘Timehri, Journal of the Royal Agricultural and Commercial Society of British Guyana’, ‘The Guardian’, ‘The Daily Chronicle’, ‘The Daily Argosy’ en ‘The Guyana Dicocesan Magazine’.
Met betrekking tot diverse onderwerpen behandeld in Nederlandse periodieken beperken wij ons tot de opgave van een aantal dag-en weekbladen, tijdschriften e.d.
‘Eigen Haard’, ‘Elseviers Weekblad’, ‘De Hollandsche Revue’, ‘Eigen Volk’, ‘Taxandria’, ‘Neerlandia’ (140 bijdragen), ‘Hervormd Nederland’, ‘De Wapenheraut’, ‘De Nederlandsche Leeuw’, ‘Spoor- en Tramwegen’, Geologie en Mijnbouw’, ‘Myosotis’, ‘De Navorscher’, ‘De Nieuwe Rotterdamsche Courant’, ‘Morks Magazijn’, ‘Ons Leger’, ‘Onze Vloot’, ‘Het Nederlandsche Zeewezen’, ‘Het Vaderland’, Jaarboek van het ‘Historisch Genootschap’, ‘Tijdschrift voor Geschiedenis’, ‘De Nieuwe Gids’, ‘Oost en West’, ‘Mensch en Maatschappij’, ‘Vragen van den Dag’, ‘Heemschut’, ‘Amstelodanum’, ‘Indië’, ‘Tijdschrift voor Economische Geographie’, ‘Naar ruimer horizon’, ‘De Boekzaal’, ‘Het Indische Nieuws’, ‘Op Wacht’, ‘Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis’, ‘Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur’, ‘Gazette de Hollande’, ‘De Rijkseenheid’, ‘Bulletin Koloniaal Museum Haarlem’, ‘Haagsche Dameskroniek’, Tijdschrift ‘Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap’, ‘De Gids’, ‘Haagsche Courant’, ‘Algemeen Handelsblad’, ‘De Avondpost’ e.a.
|
|