het internationale archiefwezen een belangrijke plaats te vervullen. In 1948 door de Unesco uitgenodigd naar Parijs te komen, behoorde hij tot de oprichters en eerste bestuursleden van de Internationale Archiefraad. Ook nam hij zitting in de redactie van ‘Archivum’, het orgaan van die raad.
Het hoogtepunt van zijn ambtelijke loopbaan vormde het Tweede Internationale Archiefcongres, dat in 1953 te Scheveningen werd gehouden en waarvan hij de hoofdorganisator was. Op dit congres viel hem de eer te beurt tot voorzitter van de Internationale Achiefraad te worden gekozen. Ook viel het samen met de verschijning van het eerste complete overzicht van de inhoud van de rijksarchiefbewaarplaatsen in Nederland, waarvan de samenstelling hem veel tijd en hoofdbrekens had gekost. Van zijn populariteit in internationale archiefkringen leverden de spontane reacties van Franse en Italiaanse vakgenoten na de watersnoodramp in februari van dat jaar een treffend bewijs. Een van zijn laatste ambtelijke daden in het kader van de internationale betrekkingen was het sluiten van een overeenkomst met zijn Belgische ambtgenoot, de heer C. Tihon, betreffende de uitwisseling van archiefstukken, berustende in Belgische en Nederlandse rijksarchieven, met de voorbereiding waarvan door hem reeds in 1946 een aanvang was gemaakt. Op 31 oktober 1953 legde hij tijdens een indrukwekkend afscheid in tegenwoordigheid van talrijke aanwezigen het ambt van algemeen rijksarchivaris neer. Als honorair-adviseur bleef hij nochtans aan de rijksarchiefdienst verbonden.
In april 1953 was hij weer in militaire dienst getreden, nadat hem in 1948 daaruit eervol ontslag was verleend. Als reserve-kolonel voor speciale diensten bij de Generale Staf werd hij belast met de functie van hoofd van de sectie kunstbeschermingsofficieren, in welke functie hij in 1954 deelnam aan de te 's-Gravenhage gehouden conferentie voor de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict ter voorbereiding van een internationale conventie op dit terrein. Bij zijn aftreden als voorzitter van de Internationale Archiefraad in 1956 werd hij tot erevoorzitter benoemd. Hetzelfde jaar werd hij voorzitter van de Hoge Raad van Adel.
Van de vele besturen van verenigingen en commissies, waarvan Graswinckel lid is geweest, verdienen nog te worden vermeld de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leiden (bestuurslid 1947-1950), de Historische Commissie der Leidse Universiteit (bestuurslid sedert