Sinnespelen’, verlucht met 20 reproducties uit de oudste editie van het begin van de 16e eeuw, die in 1540 uit godsdienstige overwegingen in de Zuidelijke Nederlanden in beslag werd genomen en sindsdien nooit herdrukt was geworden in een volledige uitgave.
Denken wij dan voorts aan het baanbrekend werk voor de paedagogiek. De paedagogie stond als vak in die tijd nog in de kinderschoenen. Dr. Schepman richtte de ‘Paedagogische Studiën’ op met Ligthart, Casimir, Gunning, Kohnstamm en Brugmans en als gevolg daarvan kwamen de vele op nieuwe geest gebaseerde uitgaven voor het lager onderwijs tot stand. Dit alles gaf grote uitbreiding aan zijn uitgeverij en de technische afdelingen die in een nieuw gebouw moesten worden ondergebracht. Ook in Indië deed zijn invloed zich gelden. Tijdens zijn directeurschap brak het inzicht door, dat Nederland als koloniserende mogendheid niet alleen administratief en economisch regelend moest optreden, maar ook de verantwoordelijkheid droeg voor de ontwikkeling van de Indonesische bevolking. Ook hier heeft Dr. Schepman met het stichten van een bedrijf in Indonesië en het brengen van onderwijsboeken een groot werk verricht.
Typerend voor Dr. Schepman was zijn felle kritiek op een uitgaaf uit zijn eigen fonds, die vóór zijn komst juist was gepubliceerd: hij verwijt commissarissen zijner N.V. dat het voor hem een soort habilitatie is!
Uitgaven op het gebied van biologie en geografie hadden zijn bijzondere belangstelling. In dit laatste vak was Dr. Schepman autodidact. ‘In één van de mooiste uitgaven van het fonds Wolters - de Bosschoolatlas - is een van de weinige onjuistheden, dat op het titelblad de naam van Schepman ontbreekt naast die van de latere bewerkers’, werd tot hem gezegd bij zijn zilveren feest als directeur.
Hij had ongetwijfeld grote organisatorische talenten. Toen de jonge directeur in 1917 in dienst trad, vond hij een klein conservatief geleid bedrijf met één schrijfmachine; 25 jaar later was er een volkomen mechanische administratie.
Van zijn organisatorische en commerciële talenten hebben ongetwijfeld de Koninklijke Nederlandsche Uitgeversbond en de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels in grote mate geprofiteerd. Eerst op latere leeftijd trad hij in het organisatieleven, maar dan ook meteen op de hoogste posten. Van de Uitgeversbond werd hij in 1937 ondervoorzitter en van 1938 tot en met 1947 voorzitter,