Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1959
(1959)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albertus Welcker
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste wereldoorlog het dagelijks bestuur van het Studiefonds voor Vlaamse studenten; met Julius Peter Hoste, de niet-activistisch gezinde flamingant, onderhield hij ook na zijn ‘stamverwante’ periode nog enig contact. Van het Algemeen Nederlands Verbond was hij enige tijd bestuurslid. Na zijn artsexamen in 1911 werd hij verbonden aan de chirurgische afdeling van het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam en specialiseerde zich als chirurg onder leiding van Dr. J. van Campen. Zijn assistententijd in Amsterdam werd in 1912 onderbroken door het verblijf van een jaar in Bulgarije en Turkije met de Nederlandse Rode Kruisambulance in de eerste Balkanoorlog. In 1915 vestigde hij zich als chirurg te Amsterdam; in datzelfde jaar werd hij chef de clinique en wnd. hoofd van de chirurgische afdeling van het Wilhelmina Gasthuis. In 1916 promoveerde hij cum laude op een proefschrift, gebaseerd op zijn ervaringen in Bulgarije. In 1919 huwde hij met Johanna Maria van Wessem, uit welk huwelijk vier kinderen zijn geboren. Van 1928-1937 was hij hoofd van de chirurgische afdeling van het W.G., september 1937 werd hij hoofd van de chirurgische afdeling B van het W.G. en eerste chirurg van het Juliana Ziekenhuis. In de oorlog gaf hij na de sluiting van de universiteit van Amsterdam clandestien chirurgische colleges. Na zijn pensionering (1948) kreeg hij meer tijd; toen werd hij lid van het Consilium Chirurgicum, was voorzitter van de Commissie Beroepsbelangen en kreeg van de Vereniging voor Heelkunde de zilveren penning. Verder was hij nog lid van de Adviescommissie van de Rijksverzekeringsbank. Zijn particuliere praktijk legde hij in 1953 neer. In september 1955 bleek het dat hij aan een ernstige ziekte leed, waaraan hij 11 juli 1957 zou overlijden. Als mens was hij niet gemakkelijk in de omgang, temeer daar hij gewoon was rechtuit voor zijn mening uit te komen en scherp kritiek te leveren als dat z.i. in het belang van de zaak was. Daarnaast bezat hij een sterk gevoel voor humor, een eigenschap die met zijn natuurlijke eenvoud er de oorzaak van was, dat hij met de Amsterdammers goed kon opschieten. Welcker behoort tot die reeks van medici, die ondanks (of wellicht moet men zeggen dank zij) hun drukke werkkring de gelegenheid vonden, zich tevens in een geheel ander terrein te verdiepen. In de toespraak naar aanleiding van het hem in het Rembrandtjaar door de Leidse universiteit verleende eredoctoraat (27 april 1956) heb ik gelegenheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehad, uiteen te zetten waarom een combinatie tussen medicijnen en de kunstgeschiedenis minder vreemd is dan ze op het eerste gezicht kan schijnenGa naar voetnoot1. De werkzaamheid van een speurend oog, geoefend in de registratie van minieme verschillen in kleur en vorm is de allereerste gemeenschappelijke factor in deze verwantschap van overigens zo ver uiteengelegen takken van wetenschap. Welcker begon in de eerste wereldoorlog zijn kunsthistorische loopbaan als verzamelaar van contemporaine grafiek. Deze liefhebberij bracht hem in nauw contact met levende kunstenaars en hij heeft me wel eens gezegd, dat hij veel van zijn begrip voor de omstandigheden waarin het kunstwerk ontstaat, dankte aan de geregelde atelierbezoeken uit die periode. Maar al groeide de doorgaans in complete series aangekochte verzameling van oeuvres onzer bekendste levende grafici aan tot een collectie van vele duizenden stuks, een dergelijke verzamelaarsactiviteit moest diverse facetten van Welckers levendige en actieve geest onbevredigd latenGa naar voetnoot2. In 1932 kocht hij zijn eerste oude tekeningen. Nu verhoudt zich het verzamelen van moderne prenten tot het verzamelen van oude tekeningen ongeveer als het maken van een uitstapje per tandradbaan tot het deelnemen aan een Himalaya-expeditie. Welcker bleek uit exploratorshout gesneden! De vergelijking moge niet voor de hand liggen; ik ken geen beter beeld dan die van een wetenschappelijke expeditie om de werkzaamheden te karakteriseren waaraan Welcker zich dagelijks na een inspannende dagtaak overgaf. Taaie volharding was nodig, alleen al om de ruim vijfduizend tekeningen wetenschappelijk te beschrijven, na ze eigenhandig te hebben opgezet op hun cartons en er eigenhandig de passepartouts voor te hebben gesneden. Soortgelijk uithoudingsvermogen was nodig om, jaar na jaar, de litteratuuropgaven bij te werken, de verwante exemplaren in andere collecties te signaleren, de ruim 25 duizend stuks omvattende reproductiecollectie op peil te houden. Wat alleen dat laatste betekent wil ik met enkele woorden toelichten: wanneer men een week na een grote tekeningenveiling bij Welcker kwam, kon men er zeker van zijn, dat al het voor zijn doel belangrijke materiaal dat de catalogus bevatte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was geëxcerpeerd, geschift, opgeplakt en ingevoegd in zijn dagelijks groeiende reproductiecollectie. Gelijk ik in de bovengenoemde rede uitvoeriger heb uiteengezet, was die reproductiecollectie de operatiebasis van waaruit hij zijn wetenschappelijke onderzoekingen kon voeren. Deze reproductiecollectie legt ook een onmiskenbaar getuigenis af van de wetenschappelijke zin, die de verzamelaar Welcker bezielde. Het doel dat hem gaandeweg duidelijker voor ogen was gekomen luidde: een verzameling aan te leggen waaring zo mogelijk alle Nederlandse tekenaars, van de vroegste tijden tot heden, vertegenwoordigd zijn met ten miste één tekening, welke liefst gesigneerd en zo mogelijk ook nog gedateerd moest wezen. Deze wetenschappelijke doelstelling maakte, dat Welckers aandacht zich weldra ook uitstrekte tot de minder bekende gebieden van onze kunstgeschiedenis: de 18de eeuw en het begin van de 19de en tot minder vooraanstaande meesters. De aldus ontstane verzameling biedt, juist door de aanwezigheid van de secundaire naast de primaire kwaliteit, unieke mogelijkheden voor vergelijkend stijlkritisch onderzoek. Maar ook met deze opsomming zou de aard van zijn kunsthistorische arbeid onvoldoende zijn gekarakteriseerd. In de wereld der tekeningkunde zijn er nu eenmaal heel wat onzekerheden. Welcker werd van nature aangetrokken tot het pionieren in deze nog niet in kaart gebrachte gebieden. Kwaliteitsgevoel is hierbij de leidster, historische flair het kompas. Want ook dit dient nog vermeld, dat een goed oog, toewijding en ijver alleen, niemand voeren tot de opmerkelijke resultaten die Welcker heeft bereikt; de onderzoeker op dit gebied moet begiftigd zijn met een uitgesproken historisch gevoel, een grote parate historische kennis en moet tenslotte niet terugschrikken voor praktisch onderzoek in archieven en andere bronnenverzamelingen. Welcker bezat deze unieke combinatie van kundigheden. Wanneer men een zwakke plek wil aanwijzen in zijn methode, zou het zijn, dat hij wel eens in de belijning van een tekening onopvallende, verborgen signaturen meende te kunnen aanwijzen. Maar hieraan moet direct worden toegevoegd, dat hij in vele gevallen inderdaad scherper bleek te hebben gezien dan anderen, en voorts dat hij welhaast nooit tot publikaties is overgegaan wanneer hij voor zijn vermoedens niet andere, en steviger gefundeerde bewijzen kon aanvoeren. Het is hier niet de plaats, over te gaan tot een bespreking van zijn geschriften. Zij nemen vrijwel alle hun uitgangspunt in een tekening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die dan in de eerste plaats aan een bepaalde meester wordt toegeschreven. Deze determinering leidt er vervolgens toe, dat het bekende oeuvre van de betrokken kunstenaar kritisch wordt bezien en in een helderder licht wordt gesteld. In dit ruimere onderzoek worden dan vaak ook werken van andere aard betrokken: schilderijen, beeldhouwwerk, voorwerpen van kunstnijverheid. Deze stijlkritische onderzoekingen worden doorgaans ondersteund door een scherpzinnige interpretatie van de gedrukte bronnen, soms door nieuw feitenmateriaal, berustend op eigen speurwerk in archieven. Het is in overeenstemming met zijn wensen dat zijn collectie, een studie-collectie in de ware zin des woords, nog tijdens zijn leven verworven kon worden door het Prentenkabinet van zijn geliefde universiteit.
H. van de Waal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van geschriftenMedische publikaties
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunsthistorische publikaties (O.H.= Oud-Holland)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tentoonstellingscatalogi van de tekeningenverzameling
|
|