Kort tevoren, in 1916, trad hij in het huwelijk met Jonkvrouwe Pauline Geertruida de Savornin Lohman, dochter van de president van de Hoge Raad en kleindochter van de staatsman A.F. de Savornin Lohman, bij wie zij vele jaren in huis woonde, en die stellig grote invloed op de Vries heeft gehad. De Vries heeft zich dan ook bij de Christ. Hist. Unie aangesloten en was vele jaren commissaris van het dagblad ‘De Nederlander.’ Helaas bleef dit gelukkige huwelijk kinderloos.
In de jaren 1918-1945 heeft de Vries zich als econoom ten volle kunnen ontplooien. Vóór de oprichting der Ned. Handelshogeschool (sinds 1938 Ned. Economische H.S.) was de economie gebonden aan de juridische faculteit, waarin grote figuren als N.G. Pierson en C.A. Verrijn Stuart mede door hun standaardwerken de economie tot een belangrijke wetenschap hebben gemaakt. De Vries kreeg breder armslag, toen hem de algemene leer der economie werd opgedragen, die een hoofdvak aan de Hogeschool werd. Naast de theoretische economie wierp de Vries zich op de vragen van concurrentie, kartel, verkeerseconomie en wat hij graag noemde ‘de economische orde’.
Zijn optreden maakte indruk op de studenten. Zijn grote gestalte, scherp profiel, zijn streng gezicht, het gewicht waarmee hij sprak, imponeerden. Zijn betoog was glashelder, streng logisch ontwikkelde hij zijn denkbeelden. Hij was een rechtlijnig denker, sprak met gezag en een andere mening was niet mogelijk. Geen aarzelend zoeken en tasten en alle speelse humor was hem vreemd. Vóór alles was hij docent. Als zodanig drukte hij een stempel op zijn leerlingen en op de gehele Hogeschool. Hij schreef weinig; hij zag er tegen op iets op schrift te stellen, zelfs tot brieven schrijven kwam hij moeilijk. Van zijn hand verschenen enkele oraties, rapporten en tijdschrifartikelen bv. in de Economist; van de redactie hiervan was hij voorzitter. Maar geen boeken. Wel had men van hem een samenvattend werk verwacht en toen hij voor de juridische faculteit van Amsterdam werd gevraagd en mij, waar ik voor een dergelijke beslissing stond, vroeg of hij dit tegenover Rotterdam mocht aannemen, zei ik hem: je moogt het doen, als je in de tijd, die daardoor voor je vrij komt, het langverwachte boek schrijft. Het is niet gekomen. Zijn boek zijn zijn leerlingen, die talrijke vooraanstaande plaatsen bekleden.
Zijn wetenschappelijke verdiensten werden erkend door de benoeming tot lid van de Kon. Akademie van Wetenschappen (1930) en het ere-