| |
| |
| |
| |
Rommert Casimir
(Kollum, 29 september 1877 - Voorburg, 13 maart 1957)
‘de eerste opvoeder van het volk van onze tijd’.
G. Bolkestein.
Rommert Casimir was amper een half jaar oud, toen zijn vader, Brugt Casimir, overleed. Zijn moeder, Gepke Meersma, zelf komend uit een aannemersfamilie, zette het bedrijf van haar man van kleine manufacturier voort om haar zes kinderen op te kunnen voeden. Zij was een sterke, geestkrachtige vrouw die diep haar stempel op haar gezin heeft gedrukt. Het rechtschapen idealisme van haar man leefde er welig voort; haar doorzicht, wijsheid, gevoed door een enorme belezenheid, hield alles in de sfeer van de realiteit. Als de Doleantie de gemoederen in ons land in beweging brengt, gaat ook zij uit de Hervormde Kerk.
Als elfjarige jongen verlaat Rommert de christelijke dorpsschool en werkt een half jaar bij de Kollumer Courant. Dan verhuist zijn moeder naar Groningen, waar hij weer naar school kan. Hij kwam er op een christelijke school, waar zijn onderwijzer soms dronken voor de klas stond; het bracht hem toen al tot de gedachte van de geheelonthouding. Een jonge onderwijzeres, mej. R. Borkhuis, zag veel in hem; zij gaf hem Franse les en hielp hem naar de christelijke normaalschool, waar hij zich echter niet op zijn plaats voelde. Hij heeft toen zijn moeder bewogen hem naar de openbare normaalschool te laten gaan. Hier werd een goede opleiding gegeven met veel gelegenheid tot zelfstudie. Zo deed hij een uitzonderlijk goed onderwijzersexamen. (1896). Ondertussen had hij zijn gereformeerd geloof verloren, waarom hij, tot teleurstelling van zijn moeder, onderwijzer werd aan de openbare school.
Dan volgen de examens elkaar snel op: 1897 de akte L.O Frans; in in 1898 de hoofdakte; in 1900 het staatsexamen A. Om de lessen hiervoor te kunnen betalen moest hij zelf veel lessen geven. Het getuigt van zijn kunnen en werkkracht, dat hij zich op het vrijwel volledige staatsexamen voorbereidde in dezelfde tijd als waarin een H.B.S.-er met veel vrijstellingen het doet, hoewel hij er alleen zijn avonduren aan kon geven en bovendien nog veel las, lezingen hield en artikels schreef. En in 1903 legt hij het candidaatsexamen in de wijsbegeerte af bij Prof. Heymans. Wegens zijn zeer drukke werkzaamheden duurt het dan echter tot 1909 voor hij zijn doctoraal doet, nadat hij eerst nog in Utrecht tentamina in
| |
| |
geschiedenis en Nederlands had afgelegd om onderwijsbevoegdheid voor deze vakken te krijgen.
Zijn maatschappelijke positie verandert door dit alles. In 1899 wordt hij leraar in de opvoedkunde en het Nederlands aan de mede op zijn instigatie door de Nederlandse Bond van Onderwijzers opgerichte hoofdaktecusus, waar hij o.a. ook les geeft aan zijn toekomstige vrouw, die hem de milde rust weet te geven die hij, de rusteloos gedrevene, zozeer behoefde. In 1902 leraar aan de gemeentelijke kweekschool voor onderwijzeressen, beide te Groningen.
Het een en ander betekende allerminst, dat hij het leven van een boekenwurm heeft geleid. In de aardige studie van H.J. Prakke, De groepskrantjes der opkomende voorhoede, zien we hem herhaaldelijk bezig als een der voortrekkers onder de kwekelingen en jonge onderwijzers, vooral in het enthousiast maken voor de nieuwe literatuur. In Rotterdam sprekend voor het Nut van het Algemeen gaf hij een destijds geheel nieuwe psychologische beschouwingswijze van litteraire figuren, waardoor b.v. iemand als Johan de Meester zeer werd getroffen. Daarnaast was van huis uit een grote sociale gevoeligheid en bewogenheid hem eigen. Al vroeg werd hij lid van de Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, waarvoor hij reeds jong een gaarne gehoord en gevierd spreker was. Op deze en andere wijzen verbreidde zijn roem als spreker over litteraire, psychologische, paedagogische en allerlei maatschappelijke onderwerpen zich zeer snel.
Van de eerste jaargang af was hij medewerker aan School en Leven, het frisse, nieuwe blad over opvoeding van Jan Ligthart. Als deze in 1902 ziek wordt en dit geruime tijd blijft, wordt Casimir mederedacteur. In het begin is hij vrijwel geheel alleen de samensteller van de verschillende afleveringen, zij het met veel steun van Ligthart zelf en vooral van diens zo flink en aardig meewerkende vrouw. Er ontstaat een innige vriendschap tussen beide mannen, die de verhouding van vader tot zoon aanneemt.
Het is zeker aan Ligthart te danken, dat hij in 1906 naar Den Haag werd geroepen. In een brief van 17 mei 1905 schrijft deze hem over een nieuw schooltype, waarover zij blijkbaar reeds meer gesproken hebben, en zegt dan: ‘Zou jij persoonlijk lust hebben, je aan die vervolgschool te wijden, om er het mooiste van te maken, wat er van te maken is, desnoods een complete H.B.S. - of een tusschenschool, die voortgezet kan worden in een H.B.S. en een Gymnasium.’ Hier is al wel de gedachte
| |
| |
van een soort onderbouw, nog niet die van een samengaan van H.B.S. en gymnasium in één school. Casimir aanvaardt het voorstel en begint in 1906 met vervolgklassen van de Haagse Schoolvereniging. In de komende jaren werkt hij de plannen uit. De naam lyceum vindt hij in het verslag van de commissie onder Woltjer, de z.g.n. Ineenschakelingscommissie, dat hij, clandestien, voor een nacht te lezen krijgt. Basis wordt de gedachte van de uitgestelde beroepskeuze. Als psycholoog en paedagoog zag hij grote voordelen in het kiezen van de schoolrichting, nádat de puberteit was doorgebroken, omdat dan de persoonlijkheid van de leerling zich duidelijker aftekent en deze zelf een woordje kan meespreken. Het blijkt hem later, dat Prof. J.H. Gunning Wzn. hierover reeds eerder in een Gidsartikel heeft geschreven, als classicus voordelen ziend in het later beginnen met de klassieke taken, omdat een rijpere geest beter de moeilijkheden van een andere taalstructuur kan overwinnen, als er een training bij het aanleren van de moderne is geweest; bovendien zullen de grote schrijvers meer weerklank vinden bij wat oudere leerlingen. Een onderbouw van drie jaren, zoals deze voorstaat, blijkt echter in de praktijk te grote bezwaren te hebben, zodat men komt tot een onderbouw van twee jaren, waarop in dezelfde school een H.B.S. - en een gymnasiumrichting volgen.
In 1909 wordt het Nederlands Lyceum geopend met Casimir als rector. Het is een glorieus experiment geworden. Met een diepe kijk op mensen wist hij belangrijke leraren aan zijn school te verbinden, van wie later verscheidenen hoogleraar werden of als rector de nieuwe ideeën over studie en opvoeding op een middelbare school, bij hem opgedaan, verder uitdroegen. Hij heeft het ondanks deze uitnemende assistentie niet gemakkelijk gehad. Typerend hiervoor is wat De Vletter in het Haarlems Dagblad van 29-9-'47 bij zijn zeventigste verjaardag schreef: ‘Achteraf kan men het haast niet meer geloven, dat veertig jaren geleden een versterkt contact tussen school en gezin (ouderavonden, paedagogische voordrachten voor ouders èn leraren), een vriendschappelijke verhouding van leraren en leerlingen (klasseavonden, schoolreizen, schoolkampen, schoolhuisbezoek), een onderbreking van de geregelde gang van het onderwijs (jeugdconcerten, excursies, herfstvacantie, Meiuittocht) hoogst afkeurenswaardig werden gevonden, bespot werden en absoluut veroordeeld’. - Men kan veilig zeggen, dat heel deze nieuwe geest in het middelbaar onderwijs van hem is uitgegaan. Door vele besprekingen met zijn docenten, in openbare lezingen, met zijn vlotte
| |
| |
pen. Met zijn sterke, actieve, warm voelende persoonlijkheid stònd hij voor zijn zaak. C.P. Gunning schrijft b.v. in ‘Het Lyceum’ 1909-1949, jubileumuitgave van het Nederlands Lyceum, nadat hij betoogd heeft dat het hockeyspel zijn bloei aan het Lyceum te danken heeft: ‘De eerste Rector, de Hr. Casimir (zelf zeker geen echt-sportieve figuur) wist zijn collega's telkens weer warm te maken voor deelname aan het spel. En zelf bleef hij niet achter, maar zwaaide verwoed met zijn stick in het rond.’
Het is de geest van ons middelbaar onderwijs, die door hem is veranderd en dit is van nog meer betekenis dan het overigens stellig heel belangrijke nieuwe schooltype, het lyceum, waaraan hij het leven en het wezen gaf. Overigens was daar veel fantasie en zakelijk inzicht voor nodig: het opstellen van een ander leerprogramma; het stimuleren van een nieuwe didaktiek der verschillende vakken (helaas ook nu nog te weinig gerealiseerd); het overleg met de Regering; het financieel bestuur van een school die toen nog geen rijkssubsidie ontving. Casimir, de idealist, door buitenstaanders wel eens als dweperig bespot, bleek een zakenman van formaat te zijn die al die nieuwe dingen ongesubsidieerd wist te doen waarin vele anderen hem later met ruime subsidies zouden volgen.
Het lyceum heeft een snelle bloei gekend, helaas niet steeds ten voordele van dit schooltype. Soms werd een gymnasium, dat bezig was te verlopen, in een lyceum omgezet, waarna het voorspoedig verder kon gaan. Dikwijls werden kleine H.B.S.-en aan kleine gymnasia gekoppeld-voordelig wegens de besparing van vaklokalen - en zulke combinatiescholen heetten dan ook lyceum. Dat de echte lyceumgedachte hier veelal niet aanwezig was, spreekt vanzelf. Zo gingen velen onder de druk van bepaalde classici die zich gymnasiast, geen lyceïst voelden, de tweejarige onderbouw veranderen in een éénjarige, waardoor de oorspronkelijke gedachte: uitstel van beroepskeuze tot de persoonlijkheid der leerlingen in de puberteit wat meer is gevormd en dezen zelf ook beter begrijpen waar het om gaat, vrijwel geheel verloren ging. Het enige is, dat het advies inzake de richting dan niet meer door de lagere, maar door de middelbare school gegeven wordt, waar de kennis aangaande de leerling echter te kort van duur is (3/4 jaar) voor een gefundeerd oordeel. Het spreekt haast vanzelf, dat Casimir dit op het eind van zijn leven zeer betreurde, van mening zijnde, dat het gymnasium bezig was in een nieuwe vorm het echte lyceum te verdringen.
| |
| |
Hier wreekt zich wat hij steeds met lede ogen heeft aangezien, dat het lyceum nog steeds niet een bij de wet erkend schooltype is. Het kon in de praktijk niet veel anders dan een combinatie zijn van een H.B.S. en een gymnasium, waardoor het programma altijd enigszins gewrongen blijft. Wanneer het lyceum reeds vroeg een erkend schooltype was geworden, had het een eigen program kunnen ontwikkelen en zou de grote gedachte waardoor het tot leven en bloei is gekomen - de eindexamenresultaten deden niet onder voor die der andere schooltypes - een verdere uitwerking hebben kunnen krijgen.
Voor velen is Casimir slechts de schepper van het lyceum geweest. Hij was echter zoveel meer! In 1918 werd hij de eerste hoogleraar in de paedagogiek in ons land. Er was reeds in 1913 sprake geweest van een professoraat in Groningen, naast zijn vereerde leermeester Heymans. Dan had hij echter zijn pas begonnen lyceum moeten opgeven. Er is een brief van Ligthart van 19 januari 1914, waarin deze hem bezweert dat niet te doen. Ik citeer er een kleine passage uit: ‘Het geldt hier meer dan een levenskeus, het geldt hier een wegen van je karakter. In de eene schaal ligt: eer, rust, genot. In de andere: trouw, arbeid, opoffering. Wat weegt het zwaarste?’ De grote mensenkenner trof zijn jonge vriend precies daar waar hij trefbaar was. Deze bedankte voor Groningen, maar vier jaren later werd hij in opdracht van Het Nederlands Lyceum bijzonder hoogleraar in de opvoedkunde te Leiden; bovendien werd hem in 1935 ook de empirische psychologie opgedragen.
Het was een dubbele taak, rector en hoogleraar zijn, die elk de volledige mens opeisten. Voor de wetenschap is het misschien te betreuren, dat hij niet de naaste medewerker van Heymans werd. Een professoraat zonder meer had hem de tijd gegeven voor grote onderzoekingen, voor omvangrijke publicaties. Het is echter de vraag, of dit rustiger werk paste bij zijn dynamische persoonlijkheid, die, beschikkend over een ijzersterk lichaam, een fenomenaal geheugen, een intellect dat snel de quintessens van een probleem en de oplossing er van zag, en tenslotte een meeslepende welsprekendheid, behoefte had om zijn kennis, zijn inzicht, zijn wijsheid aan velen mede te delen. Hij voelde de roeping opvoeder van ons volk te zijn en dat is hij dan ook in de ware zin des woords geweest. In tal van artikelen, brochures, lezingen heeft hij zijn inzichten gepropageerd. Zijn colleges waren boeiend en stimulerend. Op zijn initiatief werd door de gezamenlijke hoogleraren in de opvoedkunde de vereniging opgericht, die de semi-officiële akten voor Paedago- | |
| |
giek M.O. uireikt, waarvoor de examens onder toezicht van een gecommitteerde van de regering worden afgenomen. De bedoeling was, de wetenschappelijke studie in de opvoedkunde onder onderwijzers te stimuleren, wat het onderwijs aan het hele Nederlandse volk ten goede zou komen. Op zaterdagmiddag gaf hij een druk bezochte cursus ter opleiding voor deze akte. Hier heeft hij tallozen gevormd die later vooraanstaande posities zouden innemen in het kweekschoolonderwijs, het onderricht aan achterlijke kinderen enz. Dikwijls vond hij bevriende collega's, met name A.J. de Sopper, bereid om aan deze leerlingen een apart college te geven, opdat hun opleiding zo ruim mogelijk zou zijn. Wegens deze cursus heeft hij er nooit naar getaald zijn bijzonder hoogleraarschap te doen vervangen door een gewoon, omdat hij dan, in dienst van het Rijk, waarschijnlijk niet meer de vrijheid had gehad om buiten de universiteit zoveel lessen te geven als hij nuttig en goed oordeelde.
Opvoeden heeft volgens Casimir vier aspecten. In de eerste plaats dient men het kind gelegenheid te geven om uit te groeien. Er moet vrijheid zijn als grondslag voor de juiste ontplooiing van de gegeven mogelijkheden. Het kind zal deze echter slechts kunnen verwerkelijken, als het materiaal heeft om er mee te werken. Verschaffing van doelmatig ontwikkelingsmateriaal is dus het tweede aspect. De activiteit of het intellectueel vermogen van het kind kan echter te gering zijn om het te gebruiken. Het moet geprikkeld worden om dit wel te doen, om het nieuwe er uit op te zoeken, om nieuwe combinaties op te bouwen. Dit is het principe van de activering. Tenslotte staat de mens nooit alleen; hij moet in een gemeenschap kunnen leven en kan daarom niet alles doen wat hij wil. Bepaalde neigingen behoren bedwongen te worden; het kind dient men bepaalde taken op te leggen. Het is het principe van de belemmering en van de oplegging.
Op tal van wijzen heeft hij deze principes uitgewerkt. Daarbij heeft de psychologie van Adler naast die van Heymans een diepe invloed op hem gehad. Het spreekt echter vanzelf, dat daarmee zijn hele opvoedkundig denken niet omschreven is. Naast een sterk ethisch element is er een grote godsdienstige bewogenheid. De invloed van Kuyper blijft van zijn jeugd af werken. Hij zal zich echter al vroeg losmaken van een dogmatisch beleden geloof en geheel opgaan in het vrijzinnig protestantisme. Bij het toenemen der jaren wordt hij daarin steeds radicaler, maar vindt hiervoor termen die voor een orthodox gelovige ook niet
| |
| |
vreemd zouden zijn. Voor de V.P.R.O. zegt hij in 1940 o.a.: ‘Het Christendom is alleen de ware wijsbegeerte, die ons niet alleen juiste kennis geeft en zuivere wijsheid, maar ook een levenskunst schenkt, welke ons leert, hoe ons leven in te richten, om zowel hiernamaals als in dit leven waarachtig gelukkig te zijn. Het Christendom kan dit alleen doen, omdat God zich geopenbaard heeft in Jezus Christus. De mens is in de wereld der zinnen gevangen, overgegeven aan de macht der boze demonen. Maar Christus komt in de wereld en verlost hem’. Dit was een moedig woord, voor het gehele volk in het openbaar uitgesproken, kennelijk tegen de Duitse onderdrukker gericht. Maar ook strevend naar een hantering van termen, waarbinnen velerlei overtuiging tot eenheid kon komen.
Behalve paedagoog en geleerde met een encyclopedische kennis, een organisator van formaat. Schepper van het lyceum, daarnaast de oprichting van tal van verenigingen en cursussen stimulerend. Het is ondoenlijk dit hier alles te memoreren. Een enkel voorbeeld moge volstaan. Hij was een der oprichters en de eerste voorzitter van het Instituut voor Middenstandsontwikkeling (I.M.O.). Zonder enig geld begonnen moest men niet alleen examens afnemen, wat een uitvoerige voorbereiding vereiste, maar bovendien vrijwel overal in het land opleidingscursussen organiseren. Leerboeken moesten voor dit doel worden geschreven, docenten opgeleid, plaatselijke besturen gevormd. Het was Casimir, die steeds de weg uit de moeilijkheden wist te wijzen en door dit werk toonde, een open oog te hebben voor de behoeften van ons volk.
Zijn grote invloed dankte hij voor een deel aan zijn redenaarsgaven. Hij had een sterke behoefte aan persoonlijk contact en vond dit door de duizenden toespraken die hij overal en over de meest uiteenlopende onderwerpen heeft gehouden. Hij leerde in de besprekingen daarna allerlei mensen kennen met hun noden, hun behoeften, hun verlangens. Maar de gave van het woord, zowel gesproken als geschreven, was voor hem oneindig meer. Het was voor hem een getuigen van de dingen die hij voelde als van God te zijn. Daarom weigerde hij zelden als men hem vroeg voor een spreekbeurt. Niet, dat hij verheugd was weer eens te mogen spreken - die aardigheid was er op den duur wel af - maar hij voelde het zo, dat hij zijn talenten gekregen had om ze te gebruiken. Wie in dienst van God spreekt, al wordt Diens naam niet genoemd, kan ook in achterbuurten spreken, zal juist daar met voorliefde spreken. Velen hebben dit gevoel van profetische roeping niet verstaan. Zelfs
| |
| |
zijn oud-leerling Mr. H. Willemse, die van hem getuigt: ‘Hele volkstammen, leerlingen, oud-leerlingen, politici, mensen in nood kwamen bij Casimir en niet één is ongetroost weggegaan’, schrijft toch ook: ‘Casimir schreef lange tijd ethische artikelen in de vooroorlogse Telegraaf. Velen hebben nooit begrepen, waarom hij als vlag op de modderschuit van een principeloze journalistiek wilde dienen. Geldzucht dreef hem niet’. Nog minder heeft men begrepen, waarom hij in oorlogstijd inging op het aanbod van de nationaal-socialistische wethouder van onderwijs van 's-Gravenhage om op een door de Gemeente belegde dag voor onderwijzers en leraren een toespraak te houden, waarbij hij overigens de vrijheid bedong om te zeggen wat hij wilde. Het heeft hem verscheidene vrienden gekost. Maar er waren weinigen die zo gebukt gingen als hij onder het besef, dat velen destijds in doffe wanhoop leefden. Uitingsmogelijkheden waren er nauwelijks. Tegen een vriend heeft hij verklaard: ‘Als Satan mij de gelegenheid gaf om tot de mensen te spreken, mits ik zeggen mocht wat ik wilde, en er was geen andere mogelijkheid, dan zou ik het doen.’. Daarmee heeft hij de hoogheid van zijn zending, de onaantastbaarheid van een grote en onbesmette reputatie overschat. Dat hij echter volkomen te goeder trouw was niet alleen, maar ook dingen zei die, voor wie tussen de woorden door kon horen, duidelijk lijnrecht tegen de Duitse geest ingingen, dat staat vast. Het kon ook moeilijk anders bij een man, die zijn huis vol onderduikers had en hun velerlei lessen gaf opdat zij in hun studie niet achter zouden raken; die met zijn Joodse vriend Kan wandelingen bleef maken toen anderen zoiets ter wille van eigen veiligheid liever niet meer deden; die zijn advies en bemiddeling in tal van verzetszaken heeft verleend.
In het bijzonder mag een tournee in Zuid-Afrika in 1922 vermeld worden. In een paar maanden tijds heeft hij er ongeveer honderd lezingen gehouden, dikwijls meer dan één op een dag. De Zuidafrikaanse kranten waren uitbundig in hun lof. Prof. T.J. Hugo schreef o.a.: ‘Behalwe die kostelike kennis....het Casimir ons nog iets anders gebring, namelik, die gees en geesdrif van die Groot-Nederlander....As groot mens staat hy daar, as representant van die ou stoere Dietse stam.... Daarom is dit ook dat hy in sy toesprake en privaat gesprekke so dikwyls dinge sê wat wys hoe goed hy die Afrikanersiel begryp. Korrekte waarderinge van mekaar se strewe en stryd, ideale en aspirasies, moet gegrond wees op en voortvloei uit korrekte insig, moet berus op 'n welwillende, objektiewe bestudering van mekaar se temperament en karakter. Hierdie
| |
| |
objektiewiteit is een van die meest sprekende karaktertrekke van Casimir. Onbevooroordeeld, met die soekende blik van die wetenskaplike vorser probeer hy te vind die oorsake van die verskynsel wat as soveel nuwe gegewens vir hulle aan hom voordoen in 'n nuwe land en 'n nuwe omgeving’. Het is, of deze woorden in deze jaren geschreven waren.
Toen in 1925 een breuk in de rechtse coalitie ontstond en Mr. J. Limburg de opdracht tot vorming van een nieuw kabinet kreeg, had Casimir minister van onderwijs zullen worden. Dat deze formatie wegens een kleinigheid mislukt is, heeft voor het onderwijs in Nederland betreurenswaardige gevolgen gehad, omdat geen ander als Casimir het onderwijs in al zijn geledingen kende en geen zulke frisse en welgefundeerde ideeën had over een nieuwe koers die men diende in te slaan.
Casimir heeft een leven van fenomenale mogelijkheden en van hard werken geheel in dienst van zijn medemensen gesteld. Hij had daarbij een spontane hartelijkheid. Herhaaldelijk schrijft hij zijn waardering voor een bijzondere verrichting aan tal van personen, wetend dat het goed doet waardering te ontvangen voor wat men overigens belangeloos heeft gedaan. Omgekeerd heeft het hem ook, naast de spot en soms zelfs de smaad, nimmer aan warme, bewonderende waardering en vriendschap ontbroken. Wanneer hij in 1931 zijn functie van rector van het Nederlands Lyceum op doktersadvies moet neerleggen, bereiden zijn leerlingen en oud-leerlingen hem een waarlijk grootse hulde. Als hij zeventig jaar wordt, is er een grootscheepse huldiging van alle zijden. In 1950 ontvangt hij in Gent het doctoraat honoris causa. In 1952, op zijn vijfenzeventigste verjaardag, is hem een liber amicorum, Gesprek der Opvoeders, aangeboden. Ook kan vermeld worden, dat hij ridder in de Nederlandse Leeuw was.
De laatste jaren van zijn leven kwam hij buiten de zich vernieuwende openbare bedrijvigheid te staan. Zijn vroeger nimmer falend geheugen liet hem af en toe in de steek. Zo heeft hij na de oorlog niet meer de grote leidende rol vervuld, die vrienden van hem verwacht hadden. Het mag betreurd worden, maar zijn leeftijd was er toch ook niet meer naar. Ons blijft de dankbaarheid voor het oneindig vele wat hij ons volk geschonken heeft in een haast roekeloos zich geven aan de taak die hij zich door God voelde opgedragen.
G. Kazemier
| |
| |
| |
Bibliografie
Het is ondoenlijk de talloze artikels en brochures te vermelden. Voornamelijk wat als boekwerk verschenen is moge hier een plaats vinden.
1908 | Uit de Ontwikkelingsgeschiedenis van het Menschelijk Denken - Amsterdam.
De volgende drukken waren getiteld: |
1909 | Lessen in Letterkunde - Deventer. Beknopte Geschiedenis der Wijsbegeerte. |
1916 | Zelf aan 't Stuur - Zwolle. |
1916 | Jan Ligthart herdacht. Verzamelbundel onder leiding van R. Casimir - Zwolle. |
1918 | De Waardering der toegepaste Opvoedkunde - Inaugurele rede - Groningen. |
1919 | Uit het Leven en Werken van Jan Ligthart - Den Haag. |
1927 | Opbouw - bundel verzamelde opstellen - Groningen. |
1927 | Langs de Lijnen van het Leven - Amsterdam. |
1927 | Wij en de Wereld - Amsterdam. |
1928 | Alleen met Uzelf - Amsterdam. |
1928 | Hij, Wij en Ik - roman, verschenen onder pseudoniem B. Meersma - Amsterdam. |
1929 | Met ‘De Telegraaf’ naar de Oorden der Oudheid. - Reisbrieven, mede met bijdragen van A.W. Byvanck en F.M. Th. Böhl - Z. pl. |
1934 | Het Nederlandsch Lyceum van 1909 tot 1934 - Gron. |
1940 | Humor in Holland - Met J. Karsemeijer en G. Kazemier. Den Haag. |
1941 | De Ziel zoekt God - Met J. Karsemeijer en G. Kazamier. Den Haag. |
1937-49 | Paedagogische Encyclopedie - onder redactie van R. Casimir en J.E. Verheyen - Antwerpen |
1949 | Geschiedenis der Opvoeding en Opvoedkunde - overdruk uit het voorgaande - Antwerpen. |
1949 | Voor School en Leven - Verzamelde Opstellen - Gron. |
1949 | Voorts inleidingen bij tal van werken van anderen, zoals bij diverse werken van Jan Ligthart, bij Johannes Neumann: Leben ohne Augst, Stuttgart; samen met G. Kazemier bij een jubileumuitgave van Ferdinand Huyck (met prenten van Jo Spier - Den Haag 1941) |
|
|