lieden als Minne Koning en Tjapke Menninga met enkele woorden en tekenachtige uitdrukkingen een situatie wisten te schilderen. Geen wonder dat haar werken een buitengewoon gunstig onthaal vonden, wat voor de schrijfster een aanmoediging was om op dezelfde weg voort te gaan. Veel materiaal heeft zij verzameld, maar tot de uitgave van een boek is het niet meer gekomen. Wel schreef zij op verzoek van de senaat van her Groninger studentencorps in 1939 nog: ‘Het menselijk leven in het Groninger land’, uitgegeven bij Van Gorcum en Comp. te Assen, maat dit werk had niet het succes van zijn voorgangers. Het materiaal, dat zij verzamelde, publiceerde zij, vooral na 1945, in verschillende couranten en tijdschriften. Ook vervulde zij vele spreekbeurten, o.a. voor de vereniging ‘Stad en Lande’ waarvan zij gedurende enige tijd bestuurslid was, voor de afdeling Groningen van de Ned. Genealogische vereniging, voor Nutsdepartementen, voor afdelingen van de verenigingen van plattelandsvrouwen en huisvrouwen enz. Ook sprak zij af en toe voor de Regionale Omroep Noord.
Haar lezingen en artikelen handelen over zeer verschillende onderwerpen, voornamelijk echter over folklore en geschiedenis van Groningen. Bij voorbeeld over de viering van Christelijke en andere feestdagen, over huwelijksgebruiken, over oude volkskunst, over het bakkersvak en over pottebakkerskunst, over merkwaardige lepels en schoolborden, over knipsels, die haar bijzondere belangstelling hadden, en schaduwbeelden.
Zij schreef over de geschiedenis van een aantal Groninger dorpen, over kloosters, kerken en boerderijen, over personen als Wessel Gansfort, Ubbo Emmius en Praedinius. Reizen in Zwitserland gaven aanleiding tot artikelen over Jeremias Gotthelf en tot vergelijkingen van Zwitserse gebruiken met die in Groningen. Een aantal van haar artikelen verschenen in het Groninger Dagblad, waarvan zij in de jaren 1946 en 1947 een geregelde medewerkster was, later schreef zij veel in de Eemsbode. Ook werden artikelen geplaatst in het Nieuwsblad van het Noorden, de Winschoter courant, de Nieuwe Rotterdammer, het maandblad Groningen, in Eigen Volk en in andere bladen. Het is meestal klein werk, bedoeld als materiaal voor een later uit te geven boek. De dood verraste haar te midden van vele plannen, een boek over knipselwerk en een over duivelsverhalen waren zo goed als voltooid en wachten op een uitgever; het is jammer, dat zij de uitgave daar van niet meer heeft mogen beleven. Zij was lid van vele verenigingen, bestuurslid van ‘Stad en Lande’, bestuurslid van ‘Het Groninger Landschap’, erelid van ‘Het Gro-