Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1957
(1957)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Johannes, Kardinaal de Jong
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||
waren onderwezen en in het algemeen hogere filosofische en theologische studies hadden gemaakt. Zij hadden misschien ook een apologetische strekking, een voorstelling van zaken zoals de schrijver die zag, op grond van zijn studies van moderne monografieën. De artikelen waren zeker niet de vrucht van persoonlijk bronnen onderzoek. Daartoe kwam hij voorlopig niet, hetgeen ten dele moet worden toegeschreven aan een gemis in zijn opleiding, ten dele ook aan de door hem zelf gekozen wijze van werken. Reeds in het begin van zijn hoogleraarsambt had hij zich tot taak gesteld, het toen algemeen gebruikt handboek van de kerkgeschiedenis te verbeteren en zo mogelijk te vervangen. Dit is hem tenslotte na ongeveer 15 jaren werken gelukt. Dit grote werk stelde bijzondere eisen. De auteur kon zich niet specialiseren. Hij kon niet geheel induiken in een of meer belangrijke onderwerpen en daarvan alle bronnen opsporen en de gegevens bestuderen en een wetenschappelijk verantwoorde uiteenzetting bouwen. Hij moest werken in de breedte. Hij trachtte op de hoogte te komen van hetgeen er geschreven was over àlle onderwerpen van betekenis. Hij was dus op de monografieën aangewezen. In deze was hij dan ook buitengewoon belezen. Begaafd met een scherp verstand en een critisch oordeel, wist hij te schiften, het belangrijke te zien, de juistheid er van te beoordelen en het gevondene in goed doordachte, zeer korte, rake trekken neer te schrijven. Naast deze algemene kwesties trok één tijdvak uit de vaderlandse kerkgeschiedenis hem bijzonder aan: nl. het tijdperk van de Apostolische Vicarissen, de eerste bestuurders van de Hollandse Missie: Sasbold Vosmeer, Philippus Rovenius, enz. Het was de vaderlandse kerkgeschiedenis van de nieuwere tijden waarover toen nog niet een samenvattend werk bestond. Mede aangespoord door het werk van zijn voorganger W. Knuif op de Rijzenburgse professorenzetel, heeft de Jong hier wetenschappelijk onderzoek verricht en de resultaten daarvan op schrift gesteld. Het voornaamste was een biografie van Philippus Rovenius, de tweede van de genoemde Apostolische vicarissen, die tenslotte het keerpunt in de geschiedenis van het Katholicisme hier bracht, of althans beleefde. Voortwerkend op hetgeen zijn voorganger Sasbold Vosmeer was begonnen, heeft Rovenius hier geordende kerkelijke toestanden geschapen. De Jong hoopte de geschiedenis ook na de dood van Rovenius voort te zetten en zou dan vanzelf komen tot de beschrijving van de betreurenswaardige scheuring, die in het begin | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||
der achttiende eeuw in de Katholieke Kerk in Nederland is ontstaan. Dit is hem niet gelukt, maar wel heeft hij een zeer helder en overtuigend stuk geschreven over de kwestie, die de beide groepen verdeeld hield. Zijn dogmatische opleiding hielp hem hierbij scherp te zien en goed te onderscheiden. Hij was van 1913 tot 1932 redacteur van het Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht en van 1927 tot 1936 van het Historisch Tijdschrift. Op de zetel van Sint Willibrord geplaatst moest hij besturen en in allerlei kwesties de lijn aangeven. Hij deed het met bekwame en rustige hand, maar deze periode trekt niet onze bijzondere aandacht. Eerst in de oorlog 1940-1945 openbaarde hij zijn buitengewone geestkracht en vastheid van karakter. Hij is daardoor een der bekendste personen uit de moderne vaderlandse geschiedenis geworden. Als aartsbisschop had hij de leiding van het episcopaat, dat in de oorlog zo herhaaldelijk op het juiste moment felle protest-schrijven van de kansel liet voorlezen, waarin de onrechtmatige daden van de bezetter werden gebrandmerkt. Voor bijzonderheden mag ik verwijzen naar het daarover handelend boekGa naar voetnoot1, en mij hier beperken tot een algemene karakteristiek. Zijn persoonlijke verdienste en ware grootheid bestaat op de eerste plaats in een scherp inzicht in de ware verhoudingen, een begrijpen van de doeleinden van de Duitse en Nederlandse nationaal-socialisten in al hun consequenties, ondanks hun camouflages en schone verzekeringen en ondanks de houding van enkele hoge, kerkelijke functionarissen in het buitenland. Hier heeft hij zich nooit van zijn rechtlijnige weg laten afleiden, ook niet in particuliere gesprekken ondanks zijn bekende soepelheid. Dat juiste inzicht heeft hem zonder aarzelen de juiste weg doen kiezen tegenover de Nederlandse nationaal-socialistische beweging lang vóór de oorlog en tegenover de bezetter van de eerste oorlogsdag af. Dit heeft hem geleid om van begin af verzet aan te tekenen tegen allerlei kleine schendingen van het recht en de kerkelijke en Nederlandse belangen te rechter plaatse te verdedigen, lang voordat de moedige herderlijke brieven tegen grote rechtsverkrachting werden voorgelezen. Dit heeft hem ook de goede raadslieden doen kiezen en hun adviezen met helder verstand doen beoordelen. Dit heeft hem telkens voor ogen geplaatst, welke gevolgen zijn maatregelen voor derden zouden hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Verder is het zijn grote verdienste, dat hij zijn verdediging heeft uitgestrekt tot het gehele Nederlandse volk: de jeugd, de studenten, de arbeiders en ook de zeer verdrukte Joden, en dat hij bij deze actie zo goed samenwerkte met de andere christelijke kerken. Voor deze weinig strijdlustige en enigszins schuchtere man waren deze onwrikbare houding en moedige daden iets wonderbaars. Zij tonen, dat tenslotte de geest overheerst. Moge zijn gezondheid al geleden hebben, van alle zijden is zijn verdienste erkend. Paus Pius XII benoemde hem 23 December 1944 tot kardinaal; 18 Februari 1946 werd hij als zodanig gecreëerd. De Utrechtse en Leuvense Universiteit verleenden hem het eredoctoraat. En het Nederlandse, speciaal het Utrechtse, volk gaf hem een koninklijke begrafenis. Hij stierf nl. 8 September 1955, twee dagen voor zijn zeventigste verjaardag en werd 13 September 1955 te Utrecht ter aarde besteld.
R.R. Post | |||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van geschriften
|
|