versiering van zijn school met reproducties in wissellijsten, met in bruikleen afgestane schilderijen, en wat dies meer zij. Ieder, die hem daarbij aan het werk heeft gezien, was steeds weer onder den indruk van de zuiverheid en trefzekerheid van zijn aesthetisch oordeel.
Als elk gezin, bracht ook het zijne zorgen mee en eiste het een deel van zijn tijd op. Maar, als elk gelukkig gezin, zo was ook het zijne hem een nooit verdorrende bron van levensblijheid en inspiratie. De iets wijdere vriendenkring kan in soortgelijke bewoordingen worden besproken. Gesprekken met goede vrienden waren hem een grote vreugde: luchtige scherts en diepgaande gedachtenwisseling wisselden elkaar ongedwongen af; beide waren steeds de moeite waard.
Rest ons nog over den dienaar der wetenschap te spreken, in den rechtstreeksen zin dien die woorden bezitten. Zijn examens, de hem toegekende stipendia, het oordeel dat men had omtrent persoon en werk van den student Hijmans - ik spreek uit zeer persoonlijke ervaring - dit zijn alles bewijzen van de uitnemende verwachtingen die men omtrent zijn wetenschappelijk kunnen en zijn wetenschappelijke toekomst heeft gekoesterd, die met name zijn leermeester, de Groningse latinist J. van Wageningen, heeft gekoesterd. Zijn bijzondere voorliefde ging reeds spoedig uit naar een speciaal gebied, het uiterst belangwekkende, tevens ook uiterst moeilijke gebied van de Romeinse Stoa, in wier middelpunt de wijsgeer Seneca staat. Dit veld van onderzoek is daarom zo ingewikkeld, omdat de Griekse Stoa, de Romeinse volksaard, de bonte geestescultuur van de eerste eeuw onzer jaartelling, en ten slotte de in zijn veelzijdigheid en soms tegenstrijdigheid zo moeilijk te vatten figuur van Seneca zelf elkander daar ontmoeten, op elkander stoten, elkander bepalen en vormen. Een uitvoerige commentaar op Seneca's geschrift De Providentia was het vastgestelde doel. Het werd nagestreefd met al de vasthoudendheid, met al de nauwgezetheid ook, die Hijmans kenmerkten. Omvangrijke delen van het steeds groeiende manuscript kwamen gereed. Wie met hem over Seneca, over de stoïsche wijsbegeerte, over het antieke geestesleven sprak, kwam telkens weer onder den indruk van zijn uitzonderlijke kennis, zijn scherp oordeel, zijn gevoelige intuitie. Een ander zou het werk reeds tienmaal voor beëindigd hebben verklaard, en de tekortkomingen en leemten voor lief hebben genomen, daar hij immers weet dat mensenwerk niet volmaakt kan zijn. Maar onvolkomen werk afleveren, dat was nu juist wat Hijmans niet kon; dat beschouwde hij als verraad aan het zo verheven onderwerp, als verraad