Blijdenstein aan het hoofd stond, die later lid van de Hoofddirectie dezer bank werd.
In zijn jonge jaren maakte Van Heek tal van reizen, zowel binnen als buiten Europa, waarbij zelfs China niet werd overgeslagen. Het best voelde zij zich thuis in Engeland, waarvan de volksaard hem volkomen ‘lag’. De lust tot reizen, vooral om de oude beschaving te bestuderen, is hem bijgebleven, bezoeken aan Italië, Griekenland, Egypte, het Nabije Oosten, en, nog in het laatste jaar van zijn leven, aan Spanje waren voor hem een groot genot en gaven hem ruim stof tot overdenking.
Met zijn familie heeft hij een grote stimulerende invloed gehad op het sportwezen in Twenthe, o.m. door de beschikbaarstelling van enige belangrijke sportparken.
Reeds op jeugdige leeftijd was hij een groot liefhebber van tekenen, zijn aanleg hiertoe heeft zich op de Industrieschool door de lessen van de Enschedese kunstschilder L.J. Bruna verder ontwikkeld. De vele tientallen schetsboeken, die alle bewaard bleven, gaven niet alleen een beeld van de vele reizen, maar markeren ook wel duidelijk waarheen zijn belangstelling uitging, naar de natuur en de kunst van het verleden, of het nu Franse cathedralen betrof of Twentse dorpskerkjes en boerenhuizen. In later jaren zijn van verschillende van zijn penschetsen reproducties vervaardigd, die zijn vaardigheid in een wijder kring dan alleen zijn intimi meer bekend maakte.
Ongetwijfeld is er een wisselwerking geweest tussen zijn tekentalent, dat hem zo diep liet doordringen in de schone voortbrengselen van het verleden, en zijn intense belangstelling voor het behoud hiervan.
Hiermede ging samen zijn gevoel voor verantwoordelijkheid om de wensen van gelijkgezinden, vrienden of familieleden, nader tot hun verwerkelijking te brengen. Zijn oudste broeder Jan Bernard, die in 1923 overleed, had steeds de wens gekoesterd, mede te werken aan de stichting van een museum te Enschede. In hartelijke samenwerking met diens weduwe Edwina Ewing en enkele van zijn broeders heeft J.H. van Heek de stichting van het ‘Rijksmuseum Twente’ weten te verwezenlijken, hij werd honorair directeur en heeft tot 1 januari 1956 in die functie, gesteund door bekwame medewerkers, van dit museum gemaakt een van de belangrijkste Nederlandse musea op het gebied der praehistorie en der primitieve schilderkunst. Het behoud van natuurmonumenten had daarnaast zijn volle aandacht; de totstand-