| |
| |
| |
| |
Nanne Ottema
(4 mei 1874 - Leeuwarden - 20 juni 1955)
In een lezing, die hij in 1949 op verschillende plaatsen heeft gehouden, vertelde notaris Ottema van zijn omgang met de Leeuwarder antiquairs gedurende 50 jaar. Hij gaf daarin een berekening van wat in de loop der tijd veroverd was en kwam tot een aantal van 26 à 30.000 voorwerpen. Wie dit cijfer even in zich laat omgaan beseft wat de betekenis van Nanne Ottema in het Leeuwarden van de eerste helft van deze eeuw is geweest en wat in deze aartsverzamelaar en museumbouwer verloren is gegaan.
Nanne Ottema werd de 4de mei 1874 uit het huwelijk van de candidaatnotaris Allert Ottema en Maria Franciska Fellinga geboren. Zijn vader kwam in 1879 mee aan het hoofd te staan van een der grootste Friese notariskantoren, dat hij na 1902 alleen zou drijven. Al vroeg werd besloten, dat ook Nanne notaris zou worden en na zijn opleiding als zodanig heeft hij van 1900-'18 als candidaat naast zijn vader gestaan, om hem daarna op te volgen (-1949). Bij de Ottema's leefde als in vele andere Friese burger- en boerenfamilies de liefde voor antiquiteiten, speciaal voor porcelein. De grootmoeder van Ottema bezat een mooie collectie, waaruit Nanne als 19 jarige een keus mocht doen. Dat was het begin van een verzameling, die op den duur een wereldnaam zou krijgen.
Natuurlijk heeft het grote doel, dat hij eenmaal zou bereiken, hem niet dadelijk voor open gestaan, maar wel heeft hij alles gedaan, om door studie en practische ervaring een grondslag te leggen, waarop straks gebouwd kon worden. Hij bezoekt reeds jong vele musea en verzamelt niet in het wilde, maar met veel overleg. Hij heeft kijk op de dingen en weet ze te krijgen. Er zijn twee omstandigheden die dit verzamelen ten zeerste bevorderd hebben. In de jaren voor de 1e wereldoorlog werden er in Friesland vaak boedels verkocht, waarin prachtige collecties waren opgenomen. Het inventariseren leidt ook dikwijls tot kopen. Bovendien was er het reizen, het bezoeken van binnen- en buitenlandse musea en antiquairs, dat reeds jong begonnen, een leven lang is voortgezet. Dit hing samen met de ziekte van zijn vrouw Grietje Kingma, met wie hij in Dec. 1900 trouwde.
Mevrouw Ottema kwam uit een rijke boerenfamilie, waar de destijds zo gevreesde tuberculose vele slachtoffers had gevraagd. Ook haar
| |
| |
gezondheid was wankel en spoedig na het huwelijk kwam een instorting, die het noodzakelijk maakte, dat zij gedurende de winter op Corsica woonde, terwijl de zomer in Zandvoort werd doorgebracht. De candidaatnotaris heeft haar geregeld bezocht en daaraan museumbezoeken in Holland en Frankrijk verbonden. Het gedwongen vrijgezellenleven thuis bood gelegenheid tot veel studie.
Het verzamelen geschiedt nu weldra in het groot, en porcelein is niet het enige. Alle ceramische producten hebben zijn liefde en verder is er het wijde terrein van de ambachts- en volkskunst. Het geluk was Ottema mee. Het Fries museum kwam tot steeds groter bloei. Het zijn de grote jaren van de jurist-archaeloog mr. P.C.J.A. Boeles. De liefde voor de bodemvondsten zat ook Ottema in het bloed. Ook werd er in die tijd (1906) door de Indische onderwijzer A. Tsj. van der Meulen, die met verlof naar Friesland kwam, in zijn geboorteplaats Bergum een grote tentoonstelling georganiseerd van de voorwerpen, die hij sedert 1895 had verzameld. Ottema heeft deze collectie, die later nog werd uitgebreid, voor Friesland behouden en hij slaagde er in haar onder te brengen in het oude paleis van prinses Maria Louise van Hessen-Kassel, dat de gemeente Leeuwarden in 1917 kocht en ter zijner beschikking stelde.
Als conservator van de Princessehof-verzameling en tegelijk ook beheerder van de ceramiek-collectie van het Fries museum heeft de notaris-collectionneur een geweldige activiteit ontplooid, die zich over jaren uitstrekt. De Chinese ceramiek kreeg daarbij de hoofdaandacht. Deze werd in die jaren steeds meer bestudeerd (Bushell, Zimmermann, Hobson), terwijl er ook allerlei onbekend aardewerk naar Europa kwam. Ottema heeft volledig deel gehad aan deze ontwikkeling. Hij bleef studeren en verzamelde met overleg. Doordat verschillende collecties konden worden aangetrokken (o.a. van Ir. R.D. Verbeek en van A. Tigler Wybrandi) ontstond er te Leeuwarden een geheel, dat uniek was en steeds meer binnen- en buitenlandse geleerden aantrok.
Deze krachtsontplooiing komt vooral in en na de 1e wereldoorlog. Zijn vrouw was toen in zoverre hersteld, dat het wonen in eigen land mogelijk scheen. In het huis Prins Hendrikstraat 6 te Leeuwarden, naast het notariskantoor, zijn veel bezoekers ontvangen. Boven het kantoor werd een bibliotheek ingericht, die tot de mooiste particuliere collecties van het land behoort. Hier stond niet alleen een vrijwel volledige verzameling op ceramisch gebied, maar kregen ook talloze
| |
| |
werken op het gebied van de ambachts- en volkskunst plaats. Zo ontstond een bibliotheek van 10 à 12.000 banden, waaronder vele rariora.
De Leeuwarder Ottema vergat onder dit alles zijn geboorteplaats niet. Niet alleen, dat hij de stad een bizonder museum gaf, maar hij ijverde tegelijk voor het behoud van alle oudheden, die dit waard waren. Tegels, muurankers, gevelstenen, winkelinventarissen, meubels, gebruiksvoorwerpen, teveel om op te noemen, werden door hem, die sedert 1929 ereburger van Leeuwarden was, in Princessehof en Fries museum onderdak gebracht. Verschillende gebouwen, o.a. het Coulonhuis, dat in 1938 zetel werd van de pas opgerichte ‘Fryske Akademy’, werden door Ottema voor de ondergang behoed en vaak met zijn hulp (ook financieel) gerestaureerd. Ook elders in Friesland ageerde het bestuurslid van de Bond Heemschut en van ‘It Fryske Gea’. Mooie onderdelen van boerderijen werden gered, als grootgrondbezitter-ontginner ijverde hij voor het behoud van het landschapsschoon. De ‘uithoven’ van het Fries museum: Stania-state en het kerk-museum Janum hebben veel aan hem te danken.
Vele artikelen werden intussen geschreven, die voor het merendeel in ‘De Vrije Fries’ verschenen. Deze opstellen en nog meer de vele krantenartikelen, die Ottema in de loop der tijd publiceerde, zijn een afspiegeling van zijn activiteit op velerlei terrein. De stijl van deze verhandelingen verraadt een zekere haast. Niet steeds werd een onderwerp afdoende behandeld. Ottema was in vele opzichten een pionier. Men zou hem kunnen vergelijken met de Spaanse 16de-eeuwse conquistadores, die er op los stormden en wien de verovering alles was. Maar hij heeft veel losgemaakt en allerlei vraagstukken zijn mee door hem aan de orde gekomen. De Ottema-Kingmastichting, die hij in 1938 in het leven riep en die zijn universele erfgenaam werd, heeft een schat overgekregen, waarvan de grote waarde eerst op den duur zal worden begrepen.
Ottema was een door het lot verwend mens. Hij had vele bezittingen en bekleedde in het Friesland van de eerste helft der 20ste eeuw een machtspositie. Hij begeerde deze macht ook; de eer, die hij ontving, heeft hem voortgestuwd. Maar door middel van deze macht heeft hij zijn geboortestad en -land gediend. Het bezit heeft ander bezit aangetrokken en er is een ‘monumentum aere perennius’ ontstaan, het Princessehofmuseum, waarin aan een der kamers zijn naam is gegeven.
In het laatst van zijn leven heeft Nanne Ottema, die reeds belangrijke
| |
| |
studies over het Friese zilver, de uurwerkmakerskunst en de ambachtskunst te Leeuwarden op zijn naam had staan, zich geheel gewijd aan een paar boeken over Chinese ceramiek en de praktijk van het porceleinverzamelen. Terwijl het laatste boek de sporen van het naderend einde draagt mag het eerste, dat spoedig uitverkocht en opnieuw gedrukt werd, als zijn hoofdwerk en geestelijk testament worden gezien. De weinige kenners, die ons land telt (o.a. prof. Duyvendak en mr. Steinmetz) prezen het boek, dat vooral ook laat zien, welke betekenis de Nederlanders hebben gehad bij het vervoer van het Chinese porcelein naar Europa en welke contacten er tussen China en Indonesië zijn geweest voor de Compagniestijd. Het boek is daarom ook belangrijk, omdat het zo volledig aansluit bij de Leeuwarder collecties. De lezer wordt als het ware bij de hand genomen en tot de voorwerpen gebracht. Dat Ottema, die reeds officier in de orde van Oranje Nassau was, in 1953 begiftigd werd met de gouden museumpenning, was een welverdiende huldiging. De laatste jaren werd Ottema door ziekte geplaagd. Zijn vrouw was 29 Sept. 1950 overleden. Zij had hem van haar rustbed af ten zeerste gesteund. Uit het ziekenhuis, waarin Ottema, die leed aan aderverkalking en galblaasbezwaren verpleegd werd, ontsnapte de patiënt, om nog eenmaal zijn museum te zien en met zijn blik al die voorwerpen te omvatten, waaraan hij zijn hart had gegeven. De 20ste juni 1955 - hij was toen terug in zijn eigen woning - kwam het einde.
J.J. Kalma
| |
Lijst van geschriften
De lijst omvat slechts het voornaamste van wat Ottema geschreven heeft. Tientallen artikelen verschenen in de dagbladpers. Voor een volledig overzicht mogen wij verwijzen naar het geschrift van onze hand: ‘Nanne Ottema, aartsverzamelaar en museumbouwer’, uitgave van de Ottema-Kingmastichting, Leeuwarden 1956.
1914 | Tentoonstelling van Oost-Indische batiks en weefsels (uit Bergum in ‘de Harmonie’ te Leeuwarden, 8-13 April 1914) z. adr., 7 pp. |
1917 | Chineesch porselein. In: Gids van de verzameling van Indonesische en Chineesche kunst te Leeuwarden. Met bijdragen van J.G. Huyser, N.J. Kroon, N. Ottema, G.P. Rouffaer en Herman F.E. Visser, z. adr., pp. 57-82. |
1918 | Het aardewerk in Friesland in gebruik in het laatste kwart van de 16de eeuw. - De Vrije Fries XXVI, 63-102. |
1918 | Het aardewerk in de Noordelijke Nederlanden in gebruik in het laatste kwart van de 16de eeuw. - Oude Kunst 1918, 231-241, 255-264. |
1920 | Friesche majolica. Een vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van het Nederl. aardewerk. - De Vrije Fries XXVII, 18-76. Onder de titel ‘Friesche majolica’ afzonderlijk verschenen. |
| |
| |
1921 | Gids Friesch Museum te Leeuwarden. Met Mr. P.C.J.A. Boeles, Leeuwarden, 92 pp. |
1923 | De uurwerkmakerskunst in Friesland. - De Vrije Fries XXVII, 229-267. Ook afzonderlijk verschenen. De 2de uitgebreide druk kwam in 1948 bij Van Gorcum & Co. te Assen uit, 112 pp. |
1924 | De Friesche majolica uit de eerste helft van de 16e (lees: 17de) eeuw. - De Vrije Fries XXVII, 352-368. |
1925 | De opkomst van het majolica-bedrijf in de Noordel. Nederlanden. - Oud Holland XLII, 237-262. |
1926 | Het oude zuivelbedrijf in het Friesch Museum. Leeuwarden, 20 pp. |
1927 | Catalogus Tentoonstelling van Friesch zilver Leeuwarden 1927. Met M.W. Vieweg en D. Draaisma. Leeuwarden 157 pp. |
1927 | Friesch zilver. Bulletin Ned. Oudh. Bond, 79-98. |
1928 | Geschiedenis van het goud- en zilversmidsbedrijf in Friesland. - De Vrije Fries XXVIII, 219-333. |
1929 | Verzameling van Indonesische en Chineesche kunst te Leeuwarden. Princessehof 1918. Leeuwarden, 38 pp. |
1932 | Vreemde cultuurinvloeden in Friesland gedurende de kloostertijd. - De Vrije Fries XXXI, 41-69. |
1933 | Versierde mes- en vorkscheden. - Bijdr. Openlucht-museum 1933, 274-287. |
1933 | Oud Antwerpsch plateelwerk. - Jaarb. van Antwerpen's Oudheidk. Kring IX, 10 pp. |
1935 | De ambachtskunst in het oude Leeuwarden. In: Leeuwarden 1435-1935. Gedenkboek. Leeuwarden, 35-89. |
1938 | De dynastiemerken van het Chineesche porcelein, z. adr., 8 pp. |
1938 | Het Coulon-huis. In: De iepening fen de Fryske Akademy, Assen, van Gorcum & Co., pp. 27-41. |
1940 | Chineesche ceramiek. - Maandbl. voor Beeldende Kunsten XVII, 41-54, 74-83, 93-96, 143-148, 222-224, 264-274. |
1941 | Friesma-state te Idaard. Met een historische inleiding van dr A.L. Heerma van Voss. - De Vrije Fries XXXVI, 1-13. |
1941 | Over de Westfriesche boeredracht. - Westfriesch Jaarb., 1e serie, deel 7, 11-22. |
1942 | Het kunstambacht en de volkskunst in Friesland. Heemschutserie 19. Amsterdam, Allert de Lange, 110 pp. Een 2de druk verscheen in 1943, een 3de in 1948. |
1943 | Chineesche Ceramiek. Handboek geschreven naar aanleiding van de verzamelingen in het museum Het Princessehof te Leeuwarden. Amsterdam, J.H. de Bussy, 280 pp. 8o. Een 2de druk verscheen in 1946. |
1948 | Geschiedenis der Oude Venen. In: Het Princehof, samengesteld door Ev. Zandstra. Amsterdam, pp. 142-159. |
1949 | Catalogus der portretten-galerij van Friesche klederdrachten en lijfssieraden in het Coulonhuis te Leeuwarden. Leeuwarden, D.Y. Alta, 70 pp. |
1950 | Het voertuig in Friesland. In: Van klep tot krat. Samengesteld door H. Braber, Amsterdam-Antwerpen, pp. 105-124. |
1953 | De praktijk van het porceleinverzamelen. Handboek voor verzamelaars van Chinees porcelein. Amsterdam, J.H. de Bussy, 167 pp. |
1954 | In het vergeetboek geraakte bronnen van het Hollands porcelein: Oud Holland LXIX, 92-102.
Van de hand van N. Ottema verschenen verder: Princessehof Leeuwarden.
Verslagen over de jaren 1917-'53. |
|
|