Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1956
(1956)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Godard Gosses
| |
[pagina 83]
| |
tijd voor studie. Dat heeft hem toen en later dikwijls geërgerd. Dat verklaart ook dat zijn verdere publikaties uit betrekkelijk korte artikelen bestaan. Het is voor hem een grote voldoening geweest, dat een van zijn leerlingen later het tweede deel van de dissertatie onder zijn leiding als academisch proefschrift heeft kunnen bewerken: H. Boersma schreef een dissertatie over de lange klinkers in de taal der Oorkonden. Zo is er door Gosses' arbeid een degelijke grondslag gelegd voor de kennis van het vocalisme van het West-fries uit de vijftiende en zestiende eeuw. Na de afsluiting van zijn late akademische studie openbaart Gosses' werkkracht zich ook op andere terreinen. Hij schrijft over Tael en Dialekt in It Heitelân, over Twee Friese Klassieken in hun jeugdwerk in de Gids van 1929 en tracht daardoor ook voor het Fries buiten Friesland belangstelling te wekken. Hij weet ook nog tijd te vinden voor een kleine studie over de Gotische woorden ufta en aufto. Als er in Friesland gestreden wordt over het Friese onderwijs, schrijft hij in het Handelsblad over Fries op school. Op de tweede Volkseenheid-conferentie spreekt hij over Fries nationaal besef en die hem wel eens hebben horen spreken zullen begrijpen dat het een gevoelig en enthousiast betoog is geweest. Hieruit blijkt dat hij geen kamergeleerde was, maar midden in de Friese strijd stond. In 1934 werd hij door de Provinciale Onderwijsraad benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de Gemeente-Universiteit te Amsterdam. In zijn oratie Binnen en buiten Friesland toont hij het belang aan van de kennis van de Friese taal voor het verstaan van klankverschijnselen ook buiten Friesland. Het is zijn doel om juist in het belang van de taalwetenschap in het algemeen, te wijzen op wat in Friesland of op Fries gebied is gebeurd. Hij wil de ontsluiting van het Fries. Natuurlijk weet hij van het Inguaeoons, maar verschijnselen die op Friese taalveranderingen lijken op wellicht oudfries gebied, noemt hij toch liever Fries dan Inguaeoons. Ook later verzet hij zich tegen de opkomende neiging frisismen als ingvaeonismen te verklaren in een artikel Ingvaeonomy in het Album Philologum voor Baader (1939). In dezelfde lijn ligt zijn bijdrage aan het symposium over Een Fries substraat in Noord-Holland, waarin hij de aanneming van een Fries substraat verdedigt. Hoewel hij dit hier m.i. terecht doet, kan niet ontkend worden dat Gosses tegenover enkele stromingen in de taalwetenschap zoals de dialektgeografie en de fonologie, enigszins onwennig stond. Hij was een van de bestrijders van Heeroma's theorieën en zijn grote kennis | |
[pagina 84]
| |
ook van de Duitse historische grammatica, maakte hem tot een geharnast tegenstander, die, daar hij met andere wapenen streed, de tegenpartij niet altijd bereikte. In 1935 volgde zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar aan de Universiteit te Utrecht. Hij hield een oratie over Friesland en de Wereld, waarin hij aan de hand van enkele taalkundige verschijnselen een overzicht gaf van de lotgevallen van de Friezen. Hij geeft in deze rede meer plaats aan de Friese letterkunde dan in zijn voorgaande oratie. Ook uit andere publicaties blijkt de belangstelling voor de litteratuur die op zijn colleges ook geregeld en grondig aan de orde kwam. Meest zijn het korte studies, daar ook nu nog, naast de professoraten, de leraarsbetrekking bleef en hem drukte. Bij het vele onderwijswerk is het verwonderlijk dat Gosses nog tijd wist te vinden tot publiceren en recenseren. De meeste van zijn beoordelingen verschenen in het Museum. Ze waren dikwijls in het Fries geschreven, omdat hij de lezers wil laten zien, dat ook voor wetenschappelijk werk het Fries gebruikt kon worden. Tot groot litterair-historisch werk is Gosses niet gekomen, hoewel hij dit soms wel eiste van anderen. Toch is hij voortdurend met de letterkunde bezig; onder zijn nagelaten werk bevindt zich het begin van een uitvoerige letterkundige geschiedenis. Naast het Fries ging ook de taal van zijn geliefd Dokkum hem ter harte. Hij schreef graag over het stadsfries en rekende het in tegenstelling tot anderen bij het Fries. Enkele letterkundige ‘proeven’ in het Dokkumers zijn van hem bewaard. Gosses was een gevoelig en gelovig man met een warm gemoed; hij maakte er zich wel eens bezorgd over dat hij zijn gezin te kort deed door zijn wetenschappelijk werk. Met verlangen zag hij uit naar zijn pensionering als leraar, omdat hij hoopte dan veel te kunnen werken. De wereldoorlog heeft dit verhinderd; toen er meer tijd voor rustige arbeid kwam, stierf al spoedig zijn vrouw. Slechts een paar jaar hebben zij samen gewoond in Zeist, in een huis met een wijde blik al was het het dan niet over zijn geliefd Friesland. Hoe beminde hij de wijdheid van Friesland; Den Haag was hem dikwijls te eng. Het overlijden van zijn vrouw beroofde hem van veel geestkracht, al bleef hij aan de arbeid en had hij nog wel belangstelling voor velerlei dingen. Hij behoorde o.a. steeds tot de kleine schare bezoekers van de jaarvergadering van de Algemene Vereniging voor taalwetenschap. | |
[pagina 85]
| |
Zijn godsdienstige opvattingen verhinderden hem niet ook andersdenkenden te kunnen waarderen. Hij sprak voor de Calvinistische studenten van de Vrije Universiteit en hij schreef in De Katholike Fries. Zijn laatste artikel was aan de nagedachtenis van de Fries Johannes Kardinael de JongGa naar voetnoot1 gewijd. Zijn laatste bezoek gold het vijfde lustrum van het Friese studentenselskip Redbad te Utrecht. De dag daarop is hij overleden. Als eerste hoogleraar in het Fries in Nederland zal hij een voorbeeld blijven voor hen die na hem komen door zijn liefde voor Friesland en zijn wetenschappelijke zin. Een bibliografie van Gosses' artikelen verschijnt in het Gossesnr. van It Beaken 1956. Ik meen daarnaar te mogen verwijzen. Enkele bijzonderheden in bovenstaand levensbericht ontleende ik aan E. Galama, Ta de oantins fan Prof. dr. G. Gosses en aan H.T.J. Miedema, Prof. dr. G. Gosses, beide artikelen in De Katholike Fries 1955.
K. Fokkema |
|