Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1956
(1956)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
Leendert Alexander Johannes Burgersdijk
| |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
in, en moedigde de leden aan, hun toneelprestaties op een hoger niveau te brengen. Het gevolg van Burgersdijk's bemoeiingen was, dat er te Middelburg voor het eerst een Latijns blijspel werd opgevoerd, n.l. de Menaechmi van Plautus, in de vertaling van Louis Couperus. Bij een volgende gelegenheid werd Plautus' Mostellaria op het toneel gebracht. Vervolgens zette Burgersdijk zich aan de vertaling van de Aulularia (1917-18), maar dit stuk bleek te moeilijk voor de gymnasiasten, vooral ook omdat er geen goede kracht voor Euclio te vinden was. Tenslotte vertaalde hij de Miles gloriosus (1925-6) en voerde dit geestige stuk in 1926 met de gymnasiasten op. Deze voorstelling viel buitengewoon in de smaak. Toen Burgersdijk's bewerking door de Hollandia-Drukkerij te Baarn was uitgegeven, is de Miles in verscheidene steden van Nederland opgevoerd, steeds met veel succes. Hierna begon hij aan de vertaling van de Curculio (1942-3), maar ook dit blijspel bleek voor de gymnasiasten te zwaar. Toen de leerlingen van het gymnasium Dr Burgersdijk verzochten om een klassiek stuk voor het lustrum in 1940, voltooide hij de Rudens, waarmee hij reeds in 1939 bezig was, zo spoedig mogelijk. Op dringend verzoek van Curatoren en Rector nam hij ook de regie van dit stuk wederom op zich. De opvoering op 27 januari 1940 werd opnieuw een groot succes. Financieel gesteund door het ‘Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen’ werd Burgersdijk's vertaling te Middelburg uitgegevenGa naar voetnoot1 en verscheen onmiddellijk vóór de oorlog. Daarop trad een stilstand in Burgersdijk's letterkundig werk in. Tengevolge van de oorlogsellende werd hij ziek en door de verhuizing naar Velp ontbrak het hem aan rust. Tenslotte nam hij zijn Plautus weer ter hand. Terwijl Burgersdijk bezig was de Persa (1948/9) te vertalen, deed een der classici van het gymnasium te Middelburg opnieuw een beroep op hem voor een stuk dat bij het lustrum der gymnasiastenvereniging in maart 1950 zou kunnen worden opgevoerd. Hij voltooide toen de Persa in snel tempo. Het stuk werd door ‘Nihil Sine Labore’ ten tonele gebracht, maar dit maal onder de regie van de te Middelburg zeer gewaardeerde regisseur van het amateur-toneelgezelschap aldaar. Deze regisseur legde met de Persa veel eer in; hij zeide echter, dat hij nog nooit te voren zo'n zware taak vervuld had, de opvoering van een dergelijk stuk met volslagen onbedreven jongelui. Hieruit blijkt zonneklaar, welk een begaafd regisseur Burgersdijk bij vorige gelegenheden was geweest. | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
Hij was ook een zeer bizonder docent. Zijn lessen gingen ver uit boven die van de gemiddelde leraar. ‘Hij was algemeen bekend als een man van grote eruditie en fijne smaak. Iedere schoolmeesterachtigheid was hem vreemd en zijn overwicht op de leerlingen berustte geheel en al op zijn letterkundige kennis. Hij kon veel van de jeugd hebben en kwam de jonge mensen in alle opzichten tegemoet. Slechts één ding kon hij niet verdragen: gebrek aan belangstelling. Zijn onderwijs kenmerkte zich vooral hierdoor, dat hij zijn leerlingen een brede kijk gaf op de Oudheid en dat hij hun de klassieke schrijvers liet zien als literatuur en niet slechts als cultuurhistorische bron.’Ga naar voetnoot1 Burgersdijk hield veel van het verenigingsleven. Hij was jaren lang voorzitter van de ‘Geschied- en letterkundige Vereniging’ in Middelburg, evenals van de afdeling Walcheren van het ‘Algemeen Nederlands Verbond.’ Verder richtte hij zelf de Middelburgse Schaak-club op, waarvan hij eveneens voorzitter was. Toen te Middelburg een afdeling van het ‘Klassiek Verbond’ in het leven werd geroepen, gaf hij ook hieraan zijn beste krachten. Drie weken vóór zijn overlijden nam hij nog deel aan de opening van het nieuwe gymnasium te Deventer, en schreef op verzoek van de feestcommissie één week tevoren een algemeen gewaardeerd artikeltje voor het Deventer Dagblad over het eerste Gymnasium te Deventer; dit was zijn laatste pennevrucht. Reeds op jeugdige leeftijd voelde Burgersdijk de lust en de kracht in zich om buitenlandse dichters als Schiller, Rückert, Uhland, Walter Scott en Byron in onze taal over te brengen. De oudste dezer berijmde vertalingen dateren uit 1888, toen hij pas 19 jaar oud was. Wanneer men deze oudste overzettingen met zijn vertolking van Sophocles' Philoctetes vergelijkt, staat men verbaasd over de geweldige vooruitgang. Toen n.l. na de dood van zijn vader in Januari 1900 diens Aeschylus- en Sophocles-vertaling nagenoeg gereed was, achtte Burgersdijk het zijn plicht dit werk te voltooien en uit te geven. Hij herzag dus de Prometheus en vertaalde wat nog aan de vertaling van Sophocles ontbrak n.l. het laatste deel van de Aiax en de gehele Philoctetes. Dit werk kwam in October 1903 gereed. In 1908 vertaalde hij een zevental gedichtjes van Catullus in ‘Onze Eeuw’. In de ‘Rostra | |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
Gymnasiorum’ van 11 december 1909 verscheen zijn overzetting van de toespraak van de op sterven liggende Keizer Hadrianus tot zijn zielGa naar voetnoot1. In ‘Buiten’ van 21 mei 1921 bracht hij onder de titel ‘Een Lentezang uit de Oudheid’ Ovidius' Fasti V. 191 en volg. in onze taal over en in de 8ste Jaargang van ‘Hermeneus’ (p. 23) schreef hij een aardig artikel met vertaling: ‘Claudianus' epigram op Archimedes' Planetarium’. Maar het verdienstelijkste werk deed hij voor Plautus en Terentius, want behalve de in druk verschenen Miles gloriosus en Rudens vertaalde Burgersdijk ook de Aulularia, Curculio en Persa van dezelfde blijspeldichter, en bovendien nog Terentius' Phormio, maar geen dezer vier laatstgenoemde vertalingen werd uitgegeven. Ook op geheel ander gebied heeft Burgersdijk zich bewogen. Vooreerst gaf hij een Nederlandse vertaling van Hall Caine's ‘The Prodigal Son’ (1904)Ga naar voetnoot2, daarna van ‘The Great Illusion’ van Norman Angell (1910)Ga naar voetnoot2. Verder vertaalde hij uit het Engels ‘Mijn Gedenkschriften’, door Keizerin Eugénie (1920)Ga naar voetnoot2, en uit het Italiaans Boccaccio's ‘Decamerone’ (1905)Ga naar voetnoot3. Zelfstandiger werk was zijn Nederlandse vertaling van een Latijnse brief, in de ‘Archivalia in Italië II’ uitgegeven door Dr. Gisbert Brom ('s Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine serie no. 9) op pag. 8 en volg. De ongenoemde schrijver van deze brief, een Italiaan, gaf n.l. in 1529 een merkwaardige beschrijving van Walcheren en de levenswijze op dit eiland. Burgersdijk's overzetting verscheen in de Middelburgse Courant van 25 dec. 1912 onder de titel ‘Een beschrijving van Zeeland uit de eerste helft van de 16e eeuw’. Kort daarop gaf hij een ‘Naschrift’ in dezelfde courant van 11 januari 1913Ga naar voetnoot4. In het Archief, uitgegeven door het ‘Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen’ van 1934 vindt men van Burgersdijk's hand een belangwekkende philologische bijdrage: ‘Speurtocht tusschen de Bladen van het Album Amicorum van Petrus Hondius’, dat van zijn grote kennis en wetenschappelijke zin een welsprekend getuigenis aflegt. Dat Burgersdijk in de Latijnse poëzie diep was doorgedrongen, blijkt ook uit enkele Latijnse epigrammen en verzen, die ik in zijn nagelaten papieren vond. De vaardigheid, | |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
waarmede hij de Latijnse metra hanteerde, valt ook op in zijn Nederlandse verzen. Hij gebruikte zelfs éénmaal het bij onze voorouders zo geliefde stafrijm (Het Runen-orakel). Voor alle mogelijke feesten heeft hij gerijmd of gedicht, vaak in hexameters. Burgersdijk was met al zijn gaven een bescheiden en vriendelijk man, die zijn gehele leven veel voor anderen heeft overgehad. Daarom zullen velen met dankbaarheid aan hem terugdenken. En wanneer tenslotte allen, die hem hebben gekend, dáárheen zijn gegaan, unde negant redire quemquam, dan zullen nog lang daarna zijn Sophocles- en Plautusvertalingen in ere blijven.
P.J. Enk | |||||||||||||||||||||
Lijst van geschriften
|
|