| |
| |
| |
| |
Helbertine Anna Cornelia Beets-Damsté
(Wilsum, 11 mei 1871 - Leiden, 25 juli 1954)
Het zal voor jongeren, die haar gekend hebben, wellicht vreemd zijn te bedenken, dat slechts een derde deel van haar leven aan de 19e eeuw behoort, en dat zij van onze eeuw meer dan de helft heeft beleefd. Zo ouderwets, zo typisch Victoriaans leek zij soms, dat men geneigd zou kunnen zijn het te betreuren, dat zij niet een halve eeuw eerder is geboren. Maar als men dan bepaald in opstand zou willen komen tegen de werkelijkheid - iets wat allerminst in haar geest viel -, dan is er tenminste evenveel reden het spijtig te vinden, dat haar geboortejaar niet twintig of dertig jaar later viel. Zouden deze grote intelligentie, deze levendige belangstelling in mens en wereld niet meer en schoner vruchten hebben gedragen in een tijd, die deze gaven in een vrouw meer wist te waarderen?
Het is niet te ontkennen, dat ook de 19e en vroegere eeuwen vrouwen hebben voortgebracht, die het tot letterkundige bekendheid of zelfs roem wisten te brengen, maar dat waren òf geboren pioniersters, die de kracht bezaten de obstakels der conventie te overwinnen, òf zij hadden het geluk geboren te zijn in een milieu, dat aan revolutionaire neigingen ruimte en mogelijkheid tot ontplooiing bood.
Revolutionair was het predikantsgezin, waarin Tine als vijfde kind werd geboren (te Wilsum bij Kampen) allerminst. De jongens mochten studeren, voor de meisjes was er de goede hogere meisjesschool, die de beste voorbereiding was voor haar natuurlijke bestemming: het huwelijk. Aan die meisjesschool te Leiden, waarheen het gezin na korte intermezzi te De Waal op Texel en te Huisduinen in 1876 was verhuisd en waar zij tot haar dood onafgebroken heeft gewoond, had zij een behoorlijke kennis van Frans, Duits en Engels te danken en tevens de innige vriendschap met een klasgenote, die enkele jaren later haar schoonzuster werd: Annie Jaeger, die in 1891 trouwde met Tine's oudste broer, Dr Pieter Helbert Damsté, leraar aan het gymnasium te Leiden en sinds 1901 hoogleraar in het Latijn te Utrecht.
Ook voor haar was het huwelijk nabij. Op 9 februari 1894 trouwde zij met Dr Adriaan Beets, zoon van Hildebrand, redacteur van het Woordenboek der Nederlandse Taal, wiens levensbericht van de hand van Dr J.H. van Lessen is verschenen in Jaarboek 1938 onzer Maatschappij. Aan dit harmonische, gelukkige huwelijk heeft Mej. van
| |
| |
Lessen, die de echtgenoten nog vele jaren goed heeft gekend, treffende woorden gewijd. Schrijver dezes, wiens herinneringen aan het echtpaar teruggaan tot omstreeks 1900, kan niet anders dan deze volledig onderschrijven. Moeilijk had Beets een vrouw kunnen vinden, die zo volkomen zijn werk kon begrijpen, waarderen en steunen, maar anderzijds vond zij in hem volledig begrip voor haar verlangen naar ontwikkeling en kennis, kennis van talen vooral. Zij leert Latijn, Deens en Zweeds en door reizen met haar man naar de Skandinavische landen, ook Finland, verrijkt zij haar boekenkennis met praktische ervaring. Reeds vòòr 1900 verschijnen haar eerste vertalingen uit het Zweeds, romans en novellen van Jac. Ahrenberg en historisch werk van Prof. E. Wrangel.
Dan brengt in 1903 een Utrechtse studievriend van haar man een verrijking van haar geestelijk leven, die van grote betekenis zal blijken. Het is de Hongaar Dr Nagy Zsigmond, later hoogleraar te Debreczen, die als alumnus van het Stipendium Bernardinum enige jaren te Utrecht had gestudeerd en nu met een wetenschappelijke opdracht in Nederland vertoevend geruime tijd bij de Beetsen logeerde. Zoals hij in eigen land door voortreffelijke vertalingen in het Hongaars, o.a. van Vondel's Lucifer, voor de Nederlandse letterkunde belangstelling had gewekt, zo trachtte hij hier zijn gastvrouw te interesseren voor de taal en letterkunde van zijn vaderland en zijn succes was groot en onmiddellijk. Onder Nagy's leiding en aangemoedigd door haar man wierp zij zich met geestdrift op de studie van het Hongaars en reeds na een jaar verschijnen haar eerste vertalingen, meest in dagbladen als Nieuws van den Dag en Nieuwe Rotterdamse Courant, en artikelen en boekaankondigingen in Museum, Neophilologus, Vragen van den Dag, e.a. Vele daarvan werden in Hongaarse periodieken als Magyar Szemle en Pesti Hirlap overgenomen.
Zo werd zij in korte tijd een - men mag wel zeggen: de - autoriteit op het gebied van Hongaarse taal en letterkunde in Nederland. De in die tijd talrijke Hongaarse studenten en jonge geleerden, die voor korter of langer tijd in ons land kwamen studeren, vonden gemakkelijk de weg naar het gastvrije huis Witte Singel 79 en velen van hen werden vrienden en hielden later het contact schriftelijk aan. Onder hen moge genoemd worden de dichter Szalay Károly, die een bloemlezing van in het Hongaars vertaalde Nederlandse gedichten uitgaf (Holland Költökböl, Müforditások, door Dr A. Beets besproken in Neerlandia 1926).
| |
| |
Het lag dan ook voor de hand, dat, toen de uitgever A. Oosthoek zijn Geïllustreerde Encyclopaedie voorbereidde, Mevr. Beets-Damsté de artikelen over Magyaarse taal, letteren, schrijvers en dichters zou leveren. Ook aan de tweede druk werkte zij nog mee, maar een nieuwe hoofdredacteur met onaanvaardbare inzichten was voor haar en een groot aantal andere medewerkers en redacteuren aanleiding hun arbeid te beëindigen.
Inmiddels was de oorlog ontbrand, die het einde betekende van de Habsburgse monarchie. Voor honderden kinderen, die in Oostenrijk en Hongarije dreigden te verhongeren, werd gastvrijheid in Nederland gezocht en verkregen. Overal verrezen comité's, ook te Leiden, en natuurlijk had daarin zitting de vrouw, die de moeilijke taal der Hongaarse kinderen kende. Even natuurlijk was het, dat overal in den lande, waar Hongaarse kinderen waren gehuisvest, een beroep op haar werd gedaan. Vele jaren lang zijn haar dagen gevuld geweest met vertaalarbeid, maar geen letter daarvan is in druk verschenen: het waren uitsluitend brieven, honderden brieven van Hongaarse ouders aan Nederlandse pleegouders en omgekeerd.
Het was geen letterkunde in de zin, die men aan dat woord pleegt te hechten, maar het was toch wel letterkundige arbeid, waarmee zij ontelbaar veel mensen grote diensten heeft bewezen en dat die diensten op prijs werden gesteld, bleek uit haar benoeming tot erelid van het letterkundig gezelschap A Debreceni Csokonai Kör in 1922, terwijl in 1924 A Petöfi Társaság te Budapest haar tot buitenlands lid benoemde.
Persoonlijk bezocht heeft zij het land, waaraan zij zoveel van haar beste krachten gewijd heeft, nooit. Wel heeft in Debreczen het woord van het Nederlandse erelid geklonken, al was het niet haar stem, toen haar beschouwingen Magyar gerekekröl és magyar levelekböl Hollandiában werden voorgelezen in de genootschapsvergadering van April 1929.
In haar levensbericht van Dr. A. Beets geeft Mej. van Lessen als haar indruk weer, dat de kinderloosheid van zijn huwelijk voor hem geen teleurstelling is geweest, hoezeer hij ook van kinderen hield. Ook voor zijn vrouw mag dit misschien gelden, en indien zij het gemis aan eigen kinderen als een leegte heeft gevoeld, dan is haar eigen werk en haar intense belangstelling in het werk van haar man en in dat van vele anderen zeker in staat geweest die leegte op te vullen en minder voelbaar
| |
| |
te maken. Geheel zonder kinderen evenwel is hun huwelijksleven zeker niet geweest, want gedurende vele jaren hebben zij de taak van ouders vervuld - en met grote toewijding - voor kinderen van in het verre Oosten vertoevende broeders, en oudervreugden en oudersmarten zijn in ruime mate hun deel geweest, vooral de laatste. Van de drie aan hun zorgen toevertrouwde neven zijn er twee op jeugdige leeftijd gestorven.
In 1937 overleed haar man, die ruim veertig jaar haar beste vriend, de stimulator van haar levendige geest, maar door zijn zwakke gezondheid ook het voortdurende voorwerp van haar moederlijke zorgen was geweest. Dat zij hem nog 17 jaren zou overleven, zullen toen weinigen gedacht hebben, want ook zelf was zij zeker niet sterk en vaak door hoofdpijnen gekweld. Gepubliceerd heeft zij, voorzover mij bekend is, sindsdien niets, maar van geestelijk uitgeblust zijn was geen sprake. Met een jeugdige soepelheid van geest interesseerde zij zich voor dingen en mensen en een ‘oude vrouw’ is zij tot haar laatste ziekte eigenlijk nooit geweest. Zelfs had zij nog de energie de studie van het Fins, waarmee zij zich reeds vroeger had beziggehouden, weer op te vatten en te werken aan een vertaling van de Kalevala, die evenwel niet in druk is verschenen.
Belangrijke gebeurtenissen zijn er uit die laatste 17 levensjaren niet te vermelden, maar dat betekent niet, dat die jaren leeg of onbelangrijk waren. Daarvoor zorgde wel het dagelijks contact met haar zuster Mevr. Goethart en haar broeder H.T. Damsté, oud-resident van Bali en Lombok, en beider gezinnen, kinderen en kleinkinderen. Wel kwam er niet veel meer van eigen arbeid, maar dat betekende alleen, dat haar belangstelling zich meer kon richten op het leven en werken van anderen, familieleden en vrienden, jonge en oudere. Haar rustig oordeel, haar zuiver begrip en haar humor, die met de jaren milder werd, maakte dat zij een centrum bleef tot kort voor het einde. In het najaar van 1953 kondigde een beroerte het naderend einde aan; een half jaar nog leefde enkel het lichaam. In de schaarse ogenblikken waarin haar vroeger zo levendige, altijd werkzame geest scheen te ontwaken, bleken haar gedachten zich nog bezig te houden met anderen; klachten over haar eigen toestand heeft niemand van haar gehoord. Op 25 juli 1954 kwam eindelijk de eeuwige en volledige rust. Met eerbied en dankbaarheid herdenken haar allen, die het voorrecht hadden haar te kennen.
O. Damsté
| |
| |
| |
Lijst der geschriften
Vertalingen uit het Zweeds:
1899 | Jac. Ahrenberg, Onze Landsman (roman). |
1899 | Prof. E. Wrangel, De betrekkingen tussen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de 17e eeuw. |
1902 | Jac. Ahrenberg, Op de grens, (Nieuwe Rotterd. Courant Dec.). |
1902 | Jac. Ahrenberg, Finsche stijfhoofdigheid, (Nieuwe Rotterd. Courant Dec.). |
1902 | Jac. Ahrenberg, Tweestrijd, (Nieuwe Rotterd. Courant Dec.). |
1904 | Juhani Aho, Heusch een dame! (Nieuwe Rotterd. Courant Febr.). |
1911 | Frans Hedberg, De Vastelander, (Nieuws van den Dag Sept.). |
1912 | Frans Hedberg, Op een dwaalspoor, (Nieuws van den Dag Jan.). |
| |
Vertalingen uit het Hongaars:
1908 | Mikszáth Kálmán, Szent Péter Esernyöje, ‘De Wonderparaplu’. Verschenen in de Blauwe Bibliotheek, herdrukt 1934 Wereld Bibliotheek. |
1926 | Mikszáth Kálmán, Lapaj, a hires dudás, met een inleiding over den auteur, vertaald onder de titel ‘De doedelzakspeler’ in: Van Vreemde Volken, Wereld Bibliotheek 1926. |
1926 | Rákosi Viktor, Elnémult harangok ... in handschrift. |
1926 | Rákosi Viktor, Korhadt fakeresztek ... in hanschrift. |
| |
Artikelen en boekaankondigingen:
1909 | Prof. Kernkamp, Zweedsche Archivalia (Museum, Aug.). |
1911 | Nagy Zsigmond, Lucifer, Szomorújáték öt felvonásban (Museum, Oct.). |
1916 | G. Ström, Ned.-Zweedsch Woordenboek (Museum, Juli). |
1921 | Baranyai Zoltán, A francia nyelv és müveltség Magyarországon XVIIIszázad (Neophilologus). |
1924 | Széll, De vlugge (vluchtige) Hongaar (Hongaarsche Revue, Magyar Szemle). |
1926 | Sköld, Ungarische Endbetonung (Museum, Oct.). |
1927 | Babinger, Gragger, Mittwoch u. Mordtmann, Literaturdenkmäler aus Ungarns Türkenzeit (Neophilologus). |
1929 | L'art populaire hongroise, in N.R.C. 28 Maart (vertaald i.h. Hongaars). |
1929 | Magyar gerekekröl és magyar levelekböl Hollandiában. Ter voorlezing in het genootschap A debreceni Csokonai Kòr, in April. |
1929 | Eckart, Introduction à l'histoire hongroise (N.R.C. 9 Juni, overgenomen in Magyar Szemle Juli 1929). |
1929 | Solymossy, Hongaarsche Sagen, Legenden enz. (N.R.C. 11 Juni, overgenomen in Magyar Szemle Juli 1929). |
1929 | Solymossy, Moderne Hongaarsche Letterkunde in Neerlandsche vertaling (Vragen v.d. Dag Nov. overgenomen in Magyar Szemle Dec. 1929). |
1931 | Justice pour la Hongrie! in N.R.C. 17 Febr., overgenomen in Pesti Hirlap. |
1932 | Arany János' összes Balladái (N.R.C. 24 Juli, in Magyar Szemle Sept. 1932). |
| |
Korte verhalen uit het Hongaars vertaald en verschenen in het Nieuws van den Dag:
Mikszáth Kálmán, Anna Bede tartozása (Nov. 1904), Két major regénye (Nov. 1904), Sofie Timár (Febr. 1905), Szücs Pál (Juni 1905), Az a fekete folt (Mei 1905), Lapaj, a hires dudás (Dec. 1907), Az eladó birtok (Mei, Juni 1907), Páva a varjúval (Nov. 1915).
Sebòk Zsigmond, Pusztai élet (Jan. Febr. 1905).
| |
| |
Herczeg Ferenc, Elbeszélesekböl (Juli 1905), Böske, Erzsi, Erzsébet (Maart 1909), A Gyurkovics fiúk (Sept.-Nov. 1915), Huszti Huszt (Juni-Juli 1917).
Gárdonyi Géza, Annuska apácza lesz (Sept. 1905), Egy csodálatos történet (Juni 1906), Mi az a szerelem? (Dec. 1906), A falábu ember (Aug. 1907). Gárdonyi Géza, Két katica-bogár (Mei 1909). Albisy Katalin, Szandra (Oct. 1912). Tutsek Anna, Egy éjszakán (Jan. 1912).
| |
Verschenen in de Nieuwe Rotterdamse Courant:
1930 | Gárdonyi Géza, Een schilder in ons dorp (Febr.). |
1930 | Hegedüs Sándor, De oude vagebond (Juli). |
1930 | Tomörkeny István, Het gevecht met den soldaat (Dec.). |
1932 | Hunyadi Sándor, Don Juan (Nov.). |
1933 | Berko Imre, Schoppenvrouw (Juli). |
1933 | Zilahy Lajos, De molen met de zilveren wieken (Dec.). |
1934 | Heltai Jenö, De Echo (Maart). |
1935 | Máróthy Jenö, Rozi lakodalma (De bruiloft van Roosje). |
| |
Verschenen in andere bladen:
1925 | Zsoldos László, Eerlijkheid (Panorama Jan. 1925), ‘Kerstkaarsjes’ (Panorama Dec. 1928). |
1928 | Bethlen Margit, Zeeleeuwen (Buiten, Juni). |
1933 | Tabory Géza, Het Weerhuisje (Buiten, Oct.). |
1934 | Csathó Kálmán, Het familiestuk (Buiten, Jan.). |
1935 | Zilahy Lajos, A vadkan (Het everzwijn) en A kis barát ('t Vriendje) in: Buiten. |
|
|