| |
| |
| |
Emile Gobée
(Den Helder, 3 December 1881 - Voorschoten, 7 December 1954)
Emile Gobée werd 3 December 1881 in den Helder geboren als zoon van Th. C. Gobée en A.G. Kloppert. Zijn vader was zee-officier, hij overleed in Soerabaja aan de cholera, toen zijn zoon nauwelijks zes jaar oud was. Enige jaren later hertrouwde zijn moeder met A. van Bemmelen, directeur der Rotterdamse diergaarde. De stiefvader was zijn stiefzoon zeer genegen, maar het was voor korte tijd. In 1896 werd zijn moeder voor de tweede maal weduwe. Zij heeft nog vele jaren geleefd, in 1919 is zij overleden. Haar zoon bevond zich toen op verre afstand van het vaderland. Bij jongere familieleden leeft de herinnering, dat zij een opgewekte, geestige vrouw was.
Gobée doorliep de Hogere Burgerschool met driejarigen cursus te Rotterdam. Hij volgde het beroep van zijn overleden vader en ging naar het Koninklijk Instituut voor de Marine te Willemsoord. Hij doorliep de vierjarige studie en werd in 1901 adelborst 1e klasse. In 1903 maakte hij zijn eerste reis naar Indië. Het zeeleven beviel hem zeer goed, hij heeft in zijn verder leven steeds belangstelling voor de zeevaart behouden. In Indië werd hij bij de opname geplaatst. De Marine onderhield in Indië enkele opnemingsvaartuigen, waarvan de état-major belast was met het verrichten van hydrografische werkzaamheden. 't Waren kleine schepen met een bemanning van 80 tot 100 koppen, waarvan 1/3 Europeanen en 2/3 inheemsen. Het schip, waaarop hij zich bevond, voer rond de Tominibocht. Hier kwam hij in aanraking met de Assistent-Resident van Gorontalo, A.J.N. Engelenberg. Deze vertelde veel van het bestuurswerk en liet hem ook allerlei zien. De nieuwe wereld, die Engelenberg voor hem openlegde en niet minder de wijze, waarop dat gedaan werd, maakten diepe indruk op hem en hij besloot bestuursambtenaar te worden. In dezelfde tijd maakte hij kennis met Adriani en Mevrouw Adriani-Gunning, in Poso woonachtig. Adriani was daar als afgevaardigde van het Nederlands Bijbelgenootschap gevestigd. Zijn naaste werk was de studie van het Bare'e, de taal der Toradja's, temidden van wie hij leefde. Bij zijn komst had A.C. Kruyt daar reeds enkele jaren een zendingspost betrokken. Adriani was tot de heidenen gegaan om van de heidenen te leren; hij had zich een inzicht verworven in het geestesleven der Toradja's en bezag van daaruit het nieuwe, dat hun gebracht stond te worden, niet alleen het Evangelie, maar ook nieuwe bestuursvormen, die niet konden uitblijven.
| |
| |
Om één voorbeeld te noemen. De Toradja's waren koppensnellers. De voorouders, die men vereerde en waarvan men afhankelijk was wilden dit. 't Was de plicht van het levende geslacht hun levenskracht toe te voeren en dit kon slechts geschieden met gesnelde koppen. De Toradja leeft voort in zijn stam. Wat daarbuiten lag was hem op zijn best onverschillig, gewoonlijk stond hij er vijandig tegenover. Buiten de stam kon men vrij oorlog voeren. 't Is duidelijk dat, wanneer er geregeld bestuur in het land gevestigd werd, wat in het verschiet lag, het koppensnellen zou worden verboden en het verbod slechts met dwang zou kunnen worden gehandhaafd. De Toradja's konden zo'n verbod niet begrijpen. Toen eens een troep koppensnellers bij Adriani op bezoek wilde komen, waren zij zeer verbaasd en ontstemd, dat hij hen niet wilde ontvangen.
Dit en meer zulke problemen hielden een omvorming der maatschappij in. 't Was niet onverschillig hoe die tot stand kwam. Ongetwijfeld heeft Gobée in Adriani veel van zichzelf teruggevonden. Er vormde zich tussen hem en de Adriani's een intieme vriendschapsband, die eerst door Adriani's dood in 1926 werd afgebroken.
In 1906 in Nederland teruggekeerd nam hij ontslag uit de zeedienst en ging te Leiden voor bestuursambtenaar studeren. Hij huwde in 1908 Jacoba Cornelia Bosman, die hem drie dochters en één zoon schonk; de laatste is jong gestorven. De vriendschap met de Adriani's, die toen met verlof in Nederland waren, werd voortgezet; hij nam de gelegenheid te baat Bare'e te leren. Na zeer snel volbrachte studie ging hij twee jaar later als bestuursambtenaar naar Indië, had verscheidene standplaatsen, waaronder een tweejarig verblijf in het Posose, niet ver van de inmiddels teruggekeerde familie Adriani en ten laatste in Atjeh, de tweede plaatsing, die een wending in zijn leven zou brengen. Hier rijpte het plan Arabisch te leren. Hij kreeg daartoe gelegenheid, toen hij in 1915 met verlof naar Nederland vertrok; de laatste mailboot door het Suez-kanaal - de oorlog maakte de vaart verder onmogelijk - bracht hem veilig in het vaderland. Te Leiden volgde hij de colleges van Snouck Hurgronje. 't Was midden in de oorlog en het was niet te voorzien wat dat voor de Indische bestuursdienst zou opleveren. Toen zich dan ook de gelegenheid opende, als consul naar Djeddah te gaan, nam hij dat gaarne aan. Djeddah, de havenplaats van Mekka, was de standplaats van een Nederlands consul, wiens taak was de belangen der Nederlands-Indische pelgrims te behartigen. In 1915 had de toenmalige consul wegens afsluiting van de communicatie met de buitenwereld het consulaat gesloten. Snouck Hurgronje achtte het
| |
| |
in 1917 in een uitvoerig rapport aan de Regering wenselijk, dat de taak van de consul te Djeddah zou worden voortgezet en beval Gobée onvoorwaardelijk aan. Zo trok Gobée naar Djeddah, maar hij bereikte zijn post van consul echter niet. De Egyptische regering zeide voorlopig geen consul te Djeddah te kunnen toelaten, waartegenover de Nederlandse regering opmerkte, dat het haar geheel onduidelijk was op grond waarvan de Egyptische regering haar verklaringen aflegde, die erop zouden wijzen, dat zij meende souvereiniteitsrechten te kunnen uitoefenen over Djeddah. Een brief van de Engelse Hoge Commissaris in Egypte, Sir Reginald Wingate, bracht uitkomst. Daarin werd gezegd, dat de Egyptische regering Djeddah vermoedelijk meer als een Egyptische dan als een Britse bezitting beschouwde (wat zij evenmin was). Er werd aan toegevoegd: ‘Il n'y a aucun inconvénient que M. Gobée se rende comme simple particulier à Djeddah où il sera chargé de la gérance du service des pèlerins hollandais’. Werd Gobée dus niet het exequatur verleend, practisch deed hij het volle werk. In een ambtelijk stuk van latere datum wordt gezegd dat Gobée ‘zich op uitnemende wijze kweet van zijn zeer lastige werkkring te Djeddah, al neemt hij de zaken dan ook soms wel wat al te zwaar op’. In Djeddah is hij tot 1921 gebleven, De gebeurtenissen in de Moslimse wereld, die toen ook in gisting verkeerde, volgde hij met aandacht en maakte daarvan ook een en ander bekend, zoals: ‘Fetwa van de Moefti van Egypte over het Bolsjevisme’ (Tijdschr. Bat. Gen. LIX p. 351-363); enige documenten uit de geschiedenis der Arabische vrijheidsbeweging in de Hidjaz (Kol. Tijdschr. XI 1922 p. 200-213), in uitgebreider vorm verschenen als: ‘Textes historique ssur le réveil arabe au Hedjaz’, Revue du monde musulman vol. XLVI p. 1-22, vol. XLVII p. 1-27. Maar ook schreef hij iets over termen bij de navigatie in gebruik in het dialect van Djeddah (Tijdschr. Bat. Gen. LXVI p. 144-155), dit was oude liefde. Later schreef hij een artikel over ‘Hedendaagsche strijd over het Chalifaat’ (Kol. Studien 1924, dl. I p. 503-545), waarin met kennis van zaken dit moeilijke vraagstuk werd uiteengezet. De kwestie van het Chalifaat beroerde in de jaren 1922-1924 niet alleen de Islamwereld, maar ging ook de Westerse mogendheden met moslimse onderdanen aan. In het artikel wordt aangetoond dat, ‘door het totaal gemis aan inzicht van Lloyd George’ de Britse politiek had gefaald en dat de bekende Lawrence, die de schrijver uit Arabië kende, een man was, ‘die niets van de Islam begrijpt’.
In 1922 keerde Gobée van Nederland naar Indië terug. Daar heeft hij
| |
| |
eerst, tijdens buitenlands verlof van de titularis, de betrekking van adviseur voor Inlandse zaken gedurende een jaar waargenomen. Daarna werd hij op zijn verzoek als eerste assistent-resident van Midden-Celebes te Poso geplaatst. Tevoren was er slechts een controleur geweest, die niet veel kon uitrichten. Door inrichting van het bestuur op ruimere voet, opende zich nu het vooruitzicht op doeltreffender en vruchtdragender bestuursbeleid. Zijn kennis van het Bare'e was een gunstige omstandigheid te meer. Hij vond er de Adriani's weder.
In 1926 werd hij aangezocht voorgoed als adviseur van Inlandse Zaken op te treden. 't Heeft hem moeite gekost zich van Poso los te maken, maar hij gaf tenslotte aan de roepstem gehoor. Hiermede trad hij in de laatste faze van zijn ambtelijke loopbaan, zij eindigde in 1937 toen hij ontslag uit de Indische dienst nam en naar Nederland terugkeerde.
Het ambt van adviseur voor Inlandse zaken bracht mede, dat men de Regering - dat was in Nederlands-Indië de Gouverneur-Generaal - advies gaf in alle zaken, waarover deze zijn advies wenste te vernemen. Dat betrof in die tijd vooral de nationalistische beweging in al haar vertakkingen en zuiver-moslimse zaken. Men kan zich voorstellen, dat een G.G., die met begrip en sympathie tegenover het nationalisme staat, er prijs op zal stellen het advies van de adviseur te vernemen, maar dat omgekeerd een ander, die het de juiste weg vindt het land als een politiestaat te regeren, geen behoefte zal gevoelen de adviseur te raadplegen. Er blijven dan alleen de zuiver-moslimse zaken over. Gobée heeft in zijn diensttijd als adviseur de juistheid van het hier gestelde ondervonden. Persoonlijk heeft hij steeds het vertrouwen der inheemse bevolking behouden; aanzienlijken en eenvoudigen wisten de weg naar zijn kantoor te vinden, hij was altijd bereid naar hun grieven en verhalen te luisteren, zo mogelijk in moeilijkheden te helpen of de weg te wijzdn.
De Arabieren in Indonesië waren in twee kampen verdeeld: de oudgelovigen en de z.g. modernisten, een minder juiste naam, die echter burgerrecht heeft verkregen. Men zou hen beter mannen der represtinatie kunnen noemen. 't Geschil betrof een verschil in opvatting van de moslimse wet. De Koran was voor beide partijen onaantastbaar, doch ten aanzien der Traditie, die geacht werd sedert eeuwen vast te staan, waren de modernisten van gevoelen, dat ook voor het huidige geslacht een onderzoek naar haar zuiverheid geoorloofd was. 't Is duidelijk, dat een niet-moslimse regering in deze moslims-theologische controverse niets beslissen kon. Zij kon niet meer doen dan er bij de partijen op aan te
| |
| |
dringen elkaar te verdragen. Gobée was een democratisch man, zijn sympathie was aan de zijde der modernisten. Dat was de tegenpartij natuurlijk bekend. Hij is daarin wel eens verder gegaan dan wenselijk was, waardoor hij het bij een deel der Arabieren verkorven had.
Na terugkeer in Nederland in 1937 is hij medewerker geweest aan het door wijlen Wensinck op touw gezette werk der ‘concordantie van de moslimse traditie’, een werk van lange adem, dat nog steeds gaande is. Wegens hulpverlening op een wijze, die de bezetters niet aanstond, werd hij gegijzeld. Na anderhalf jaar in Vught en St. Michielsgestel als gijzelaar gevangen gezeten te hebben, werd hij vrijgelaten.
Het in den Haag gevestigde Kartinifonds stelde zich ten doel in het toenmalige Nederlands-Indië scholen op te richten, bestemd voor het onderwijs aan Indonesische meisjes. Het steunde een aantal lagere scholen met een inheemse taal als voertaal en Nederlands als leervak in de lagere klassen en Nederlands als voertaal in de hogere klassen. Er werd ook onderwijs gegeven in huishoudelijke vakken e.d., waardoor zij zich van soortgelijke Gouvernementsscholen onderscheidden. De Van Deventerstichting onder hetzelfde beheer onderhield kweekscholen voor onderwijzeressen, aansluitende bij de Kartini-scholen.
De oorlog had het onderwijs gedesorganiseerd, men verkeerde zelfs na de oorlog in volslagen onwetendheid omtrent hetgeen er in Indonesië van het onderwijs nog over was. Er werd toen besloten iemand naar Indonesië te zenden om zich van de veranderde toestanden op de hoogte te stellen en de posten langs te gaan. Gobée werd aangezocht die taak op zich te nemen, hij verklaarde zich ondanks zijn hoge leeftijd bereid. In Indonesië heeft hij toen een jaar lang gereisd (1949-1950), geconfereerd, besprekingen gehouden met de autoriteiten. Hij maakte een uitvoerig rapport op; de Raad van Beheer had nu een basis waarop hij kon voortwerken. De reis was niet alleen moeite en pijn; het weerzien van oude, Indonesische vrienden, die hem hartelijk ontvingen, heeft hem veel vreugde bereid.
Snouck Hurgronje had in de jaren van zijn verblijf in Indië aan de Indische Regering en andere autoriteiten adviezen verstrekt en na zijn terugkeer naar Nederland aan het Ministerie van Koloniën. Er was van deze vele honderden tellende verzameling slechts zeer weinig gepubliceerd. De minuten waren bewaard, zij berusten nu in het Oosters Instituut te Leiden. Het Bestuur besloot, na zich de instemming der betrokken autoriteiten verzekerd te hebben, de adviezen, voorzover zij thans nog van
| |
| |
belang zijn, uit te geven. Gobée belastte zich met de voorbereiding, een tijdrovend werk, dat hem na zijn vrijlating uit de gijzeling in 1944, met uitzondering van het in Indonesië doorgebrachte jaar, de rest zijner dagen heeft beziggehouden. Hij heeft het nog kunnen voltooien. Toen hij 7 December 1954 overleed had hij de zekerheid, dat het eerlang in druk zou verschijnen.
Gobée heeft een zeer werkzaam leven geleid. Hij was een zachtmoedig, ietwat in zichzelf gekeerd man. Zijn argeloosheid heeft hem wel eens parten gespeeld. Personen gingen hem boven zaken. Hij was een mensenvriend.
R.A. Kern
|
|