Zooals v.d.S.M. in maatschappelijk opzicht een opzichzelf staande en onafhankelijke figuur is gebleven, zoo is hij dat ook als componist geweest. Reeds het feit dat hij zich altijd verre heeft gehouden van het moderne symphonie-orkest is een zeldzaamheid bij componisten van zijn tijd. De overweging dat hij met zijn muziek tot de huiskamer wilde doordringen en niet tot het concertpodium, is daaraan zeker niet vreemd geweest. Met deze gedachtengang heeft v.d.S.M. vroeger dan wie ook van zijn generatie een zuiver begrip getoond voor de primaire beteekenis van de huismuziek voor de muzikale cultuur van een volk, en alleen al daarom verdient zijn naam in eere te worden gehouden.
Zijn oeuvre bestaat dan ook vrijwel geheel uit pianowerken, liederen, kamermuziek en a-cappella-koren, en is vastgelegd in een compositiestijl die voor het virtuozendom niet in aanmerking wil komen. Die stijl liet zich in den beginne als impressionistisch kenschetsen, en de voorliefde die de componist voor poëtische titels aan den dag legde, maakte dat de oppervlakkige beoordeelaar hem voor een Debussy-epigoon versleet. Toch blijkt ook in die vroege pianostukken en liederen de verwantschap met Debussy voornamelijk te berusten op de toepassing van exotische klankelementen. Voor v.d.S.M. heeft de melodische lijn altijd op de voorgrond gestaan en de klankkleur, die bij de Fransche impressionisten een wezenlijk bestanddeel van hun composities uitmaakt, is voor hem een bijkomstigheid gebleven. Bovendien heeft hij zich in zijn muzikale vormgeving eigenlijk van den aanvang af aan een classicisme gebonden, dat in latere jaren steeds meer op de strenge contrapuntische principes ging berusten, die voor de 16e en 17e eeuw kenmerkend zijn geweest. Dat hij daarbij in actualiteit niet bij zijn ‘modernere’ tijdgenooten achterbleef, kan b.v. uit de harmonische structuur van zijn tweede strijkkwartet (1947) blijken, waarin allerlei polytonale elementen zijn aan te treffen.
Die toenemende voorkeur voor een contrapuntische en zelfs abstracte schrijfwijze heeft v.d.S.M. zonder twijfel te danken aan zijn liefde voor de muziek van Sweelinck, welke zich in 1928 voor het eerst openbaarde, toen hij een Toccata van den Noordnederlandschen meester der Renaissance in moderne notatie uitgaf. De weerklank, die deze uitgave wekte, zal hem zelf verrast hebben; voor het eerst sedert het tot stand komen van de groote Sweelinckuitgave, welke de Duitsche musicoloog Max Seiffert in de jaren 1894-1901 voor de Vereeniging voor Nederland-