Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1950-1951
(1950-1951)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Carel Theodorus Scharten
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de familietradities had Carel militair moeten worden. Doch rond zijn 12de jaar begonnen zich de eerste verschijnselen voor te doen van een euvel, dat hem zou blijven plagen, totdat hij voorgoed in Italië leefde: de asthma. Dus dacht zijn vader, zeker wel met spijt, aan een rustige staatsbetrekking als toekomst voor zijn enige zoon, en Carel ging naar de H.B.S. 5 jarige cursus. Dat gebeurde in Leiden, waarheen zijn vader als kapitein was overgeplaatst. De jonge Scharten was een goede leerling. Spoedig begon de liefde voor de letterkunde in hem actief te worden. Dat leidde tot een fameuse ‘letterkunde-club’, onder permanent voorzitterschap van Carel. Daar lazen de jongens - er waren zelfs studenten bij - Gezelle, Perk en Gorter, het verrukkende nieuwe geluid van die dagen. Ook het zelfbewust dichterschap van Verwey imponeerde hen bovenmate. Van alle samenkomsten pende Scharten de uitvoerige notulen, die nog een zekere documentaire waarde hebben voor de stemmingen van de jeugd-van-toen. Al deze bedrijvigheid belette hem niet, een prachtig eindexamen te doen, als no. 2 van Noord-Holland. En dan, de practijk. Wederom overgeplaatst, dit keer naar Harderwijk, vond zijn vader een plaats voor hem op het kantoor van de ontvanger der Registratie, als surnumerair. Voor het theoretische nam hij privaatlessen in het naburige Amersfoort. Zijn jonge weetgierigheid verzette zich tegen deze studie niet. Maar het kantoorleven ging hem na een paar jaren bitter tegen staan. En de goede vader vroeg de zoon, wat hij dan wel wilde? De jonge Scharten wist dit best! Staatsexamen en dan rechten studeren. En dus zag het jaar 1899 hem op een huurkamer in Utrecht. Een befaamde leraar gaf hem lessen in Latijn en Grieks. Maar deze leraar was tegelijk een vlammende bewonderaar van de pas ontloken nieuwe letteren in Nederland, en als men dan een leerling krijgt die over niets ter wereld liever hoort spreken dan over deze nieuwe letteren!... Andere invloeden kwamen daarbij. Ed. Verburgh, die een markante persoonlijkheid was, haalde hem, die ondertussen reeds enige verzen in De Gids gepubliceerd had, in het tijdschrift De Arbeid. En dan was er de fanaticus van het Nederlandse lied, Coers, die avond aan avond zijn jongere vriend, die een mooie zangstem had, in het net zijner illusies gevangen hield. Ook hoorde hij, als iedere jongere in die tijd, de roepstem van Van Eeden en zijn Walden! De jonge Scharten heeft daar enige weken verbleven, maar dit soort nieuw leven stond hem niet aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het einde van die twee, eigenlijk zó rijke jaren was ondertussen: een examen waarvoor hij smadelijk zakte. Toen stelde zijn vader, die nu wel ten einde raad was, hem voor - als laatste proef - eenvoudig naar school terug te gaan, naar het gymnasium te Zwolle als extraneus voor de hoogste klas. Hij was toen al 22 jaar! En de verbaasde leerlingen zagen op een goede dag als nieuwe klasgenoot een jonge man met een rood baardje en een zelfbewuste houding binnenkomen. De boetetocht was hem niet gemakkelijk gevallen, deze boete voor veel in velerlei geestdriften verspeelde tijd! Maar Carel had een moedig hart en ... het viel mede. Er waren maar drie leerlingen, en zij waren alle drie begaafd, een van hen was de jonge Joekes, de latere minister van koloniën. Hij won spoedig hun vriendschap, en ook die van de, zelf zo geestdriftige, conrector Dr Beversen. Te diens huize ontmoette hij Margo Antink. Onnodig bijna te zeggen, dat hij ditmaal, na een jaar, een behoorlijk examen deed. Maar van de studie in de rechten is niets gekomen. Hij had in dit jaar zijn eerste verzenbundel Voorhal uitgegeven, en van Dr Bijvanck in De Gids een uitvoerig en bewonderend artikel daarover gekregen. Tevens, door bemiddeling van Van Nouhuys, verzocht de uitgever Honig hem, een nieuwe Geschiedenis der Nederlandse letteren te schrijven Dit was aanmoediging genoeg, om de tocht zijns harten te volgen. Hij wierp zich met hart en ziel op de vrije studie der letteren en hij verloofde zich met Margo Antink. Toen Frans Coenen haar, Margo, in een brief feliciteerde, vermeldde hij terloops dat de Heer Israels, als Parijse correspondent van Het Handelsblad aftrad. De verloofden solliciteerden samen en Charles Boissevain gaf hun, met enthousiasme, deze post. Zij trouwden en vertrokken aanstonds naar Parijs. Dit werk in Parijs was voor hen in de aanvang vol charme. Maar het eiste veel. Voor een geschiedenis der letterkunde ontbraken de rust en het materiaal. Ten hoogste hielden zij wat uren over voor eigen werk, verzen van Scharten, terwijl ook toen reeds de eerste hoofdstukken van Sprotje ontstonden. Maar na een paar jaren bleken het ongewisse klimaat van Parijs en de jacht der journalistiek een bedreiging van Schartens altijd enigszins labiele gezondheid te worden. Er moest wel eens naar een plaatsvervanger worden omgezien. Dit deed het enthousiasme van de hoofdredacteur aanmerkelijk dalen. In het voorjaar van 1905 keerden zij naar Holland terug. Te Apeldoorn | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
richtten zij zich een aardig en eenvoudig huisje in, waar op de 9de April 1906 hun dochter werd geboren. In die tijd werd door De Gids aan Scharten een geregeld litterair overzicht aangeboden, met een vaste bezoldiging. Dat overzicht heeft Scharten 15 jaar lang geschreven. Maar spoedig bleek ook het hooggelegen en droge landschap rond Apeldoorn weinig te deugen voor zijn asthma. En wederom was het De Gids die uitkomst bracht en die het jonge gezin voor een wintervacantie, tot herstel van gezondheid, naar het Zuiden zond. Daar zouden zij, met een korte onderbreking gedurende de eerste wereldoorlog, blijven. Lugano was de eerste étappe. Daar, of eigenlijk in het daarboven gelegen Castagnola, woonden zij drie jaar. Het plaatsje werd de Schartens zéér lief. Zij verwerkten er hun Parijse indrukken in de roman Een huis vol mensen, die weldra in De Gids begon te verschijnen en waarvoor zij later de Tollensprijs kregen. Dit laatste terecht. Het is een boek, fris als de jeugd, en vol van vertrouwen in het leven, al is de geschiedenis van het jonge vrouwtje dat met twee jonge artiesten samenleeft en ten slotte toch weer teruggestoten wordt in de poel der Parijse prostitutie, tragisch genoeg. Maar wat wil men? De jeugd ziet de tragiek wel, maar ze neemt zich voor het beter te doen en de wereld beter te maken (althans: in déze jaren nam zij zich dit voor!) En naast die droefeindende idylle: welk een rijkdom van observatie, van zotte en tragische en eigenaardige typen, die ‘het huis’ van loge tot zolderkamer vulden. En één figuur is er, die al dieper gezien werd. Dat is die van Jeanne, de zich opofferende dienstmaagd van het gezin Lourty. Zij is een voorvorm van Sprotje, en vele andere figuren in de latere Italiaanse romans. Zij belichaamt reeds een levenslang ideaal, ik kan beter zeggen: een levenslange eerbied van de beide Schartens: die voor de eenvoudige menselijke goedheid, de argeloze humaniteit. Het boek had een voor die tijd onverwacht succes. De menselijke warmte die eruit straalde, verraste het Nederlandse lezerspubliek (resp. de gewone lezer) dat door de aesthetische verschraling van de natijd der Nieuwe Gids aan deze warmte een weinig ontwend was. Toch zette de samenwerking van beide auteurs zich in die jaren nog niet door. Margo Antink wijdde zich aan haar Sprotje-cyclus - Carel Scharten ging zich meer en meer concentreren op zijn critische arbeid. Behalve zijn overzichten voor De Gids verzorgde hij ook vanaf 1916 tot ver in de twintiger jaren het letterkundige feuilleton in De Telegraaf. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zo was hij gedurende anderhalf decennium de bemiddelaar tussen het publiek en de literatuur: een waarlijk centrale positie! Om Scharten als criticus te doen kennen, citeren wij hier een korte en klare beginselverklaring uit zijn rijpere tijd (Inleiding van de Roeping der kunst): ‘Het verschil met het eerste werk (Krachten der toekomst C.) bestaat daarin, dat de aard en de strekking dezer critiek-voering zich ongemerkt en fundamenteel gewijzigd hebben. Afstammeling van de tachtigers, ging ik aanvankelijk uit enkel van de kunst. En als ik toen al vroeg om meer eenvoud, meer warmte, meer klaarheid, om een zuiverder taal, om een groter lijn in de stijl, om een hechter architectuur in de samenstelling; ja, zelfs als ik uitzag naar een diepere stroom van algemeen menselijk leven, ... dan was dat, omdat ik de tachtigers verdwaald zag en verloren ver buiten de mensheid, en gevoelde, welke wegen de Kunst had op te gaan wilde zij weer verstaan worden en genoten. En was het mij dus te doen om de toekomst, - allereerst was het toch om de toekomst-der-kunst.’ Klaarder en ernstiger kan het niet gezegd worden, en woord voor woord geldt dit ook voor nu. Het stemt zelfs enigszins weemoedig dat dit altijd weer herzegd moet worden. En hoe was nu de praktijk na deze beginselverklaring? Hij heeft enkele fouten gemaakt, maar welke criticus maakt die niet? Als ‘zoon van tachtig’ heeft hij de grootheid van Couperus niet voldoende gezien, al moeten wij daarbij erkennen dat Couperus daar zelf wel enigszins aanleiding toe gaf door met een zekere regelmaat een meesterwerk te doen alterneren met een maaksel van minder kwaliteit. Daartegenover heeft hij bijv. de grandiose figuur van Geerten Gossaert onmiddellijker begrepen en beslister erkend dan iemand anders in Nederland. Maar waarom zullen wij de dingen tegen elkander afwegen? Het gaat bij een criticus van een voorgaande periode allang niet meer om de afzonderlijke oordelen, maar om de aesthetische en morele atmosfeer die in zijn geschriften heerst. En zo gezien is het herlezen van deze bundels een avontuur, even boeiend als verkwikkend. Scharten kon uitermate scherp zijn, vlijmend zelfs. Maar altijd was deze scherpte omgeven door een sfeer van humaniteit. Men zou nu zeggen: sportiviteit! Het ging altijd om de zaak, nooit om de persoon. Een essay, b.v. als dat over Quérido's Jordaan, is ook nu nog een aesthetisch en moreel meesterwerkje. Het was op zichzelf al een daad van onafhankelijkheid, temidden van de jubelkoren die in 1912 dit werk omgaven, met zulk een scherpinsnijdende analyse te komen die | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geen enkele tekortkoming of overdrijving in dit barokke werk ononthuld liet. Maar ook in zijn scherpste aanval blijft Scharten altijd zoeken naar wat hij kan bewonderen. Vandaar dan telkens een onverwachte anti-climax die aan de dynamiek, de onstuimige en bijna weerloze menselijkheid van deze schrijver ten volle recht doet. Dit was Scharten, in dozijnen van de beste critieken. De critische blik was helder genoeg, maar de wil tot bewonderen bleef altijd overheersen. Hij kende de deemoed van de overgave aan een kunstwerk. En is daardoor ook nu nog voorbeeldig. Half in de 20er jaren neemt Carel Scharten afscheid van de critiek, - en als romancier neemt hem de samenwerking met zijn vrouw Margo Antink dan voortaan hoofdzakelijk in beslag. Na de heerlijke jaren in Lugano waren de Schartens in Italië blijven zwerven, nu hier, dan daar wonend, en het reservoir hunner herinnering vullend met tal van liefelijke Italiaanse landschappen en talloze ontmoete figuren. Schartens gezondheid, de kwellingen van het asthma, maakte een langdurig verblijf in het vaderland niet meer mogelijk. Dan wordt in 1924 Florence hun vaste woonplaats. In samenwerking verschijnen Het geluk hangt als een Druiventros, De vreemde Heerschers, - in later jaren De nar van de Maremmen,Ga naar voetnoot1 enz., en als kern van deze lange reeks: de cyclus Francesco Campana, die men hun beider geloofsbelijdenis kan noemen. Het succes van deze boeken was verwonderlijk. Zij bereikten oplagen, als in Holland nooit voorgekomen waren. Een 30ste druk was geen zeldzaamheid. Dit was een der gelukkigste perioden van Carel Schartens loopbaan. Hij was in de volle kracht van zijn leven, zijn gezondheid was definitief verbeterd, en samen met zijn hoogbegaafde vrouw verwerklijkte hij het centrale programma-punt van zijn critisch werk: te spreken tot vele mensen, de harten te winnen der lezers, hun ogen te openen voor de schoonheid en goedheid, die, hoezeer aangevochten, toch bestaande zijn. Het is hier niet mogelijk deze romans anders dan samenvattend te behandelen. Zij brachten de Nederlandse lezers ten eerste de verrassing van ongekende en wonderbaar schone landschappen, van vreemde mensen in wie zij toch allengerhand het algemeen menselijke herkenden en terugvonden, en een meer bewogen en toch ook stijlvoller levensavontuur dan men in de familieroman van Nederland gewend was. - Men zou willen bepalen wat het aandeel was van beide begaafde auteurs in deze werken. Weliswaar: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de Schartens zagen nooit graag, dat men in deze al te scherp onderscheiden ging. Toch mag men op grond van hun aparte werken wel een kleine hypothese wagen. De onafzienbare reeks typen: boeren, kleine winkeliertjes, zonderlingen, die in deze boeken ons voorbij gaan: hier werkte het scherpe, soms snaakse, soms tot het tragische geneigde observatie-vermogen van Margo. Om met die snelle blik dat alles als in de vlucht te grijpen, daarvoor was Carel juist iets te dromerig. Maar de zorg voor de taal en wat belangrijker is: de meditatieve achtergrond, de bepeinzing die deze verhalen begeleidt, daarin herkent men Carel Scharten. Vandaar dat het aandeel van Scharten aan beider meesterwerk, Francesco Campana, buitengewoon groot moet zijn geweest. Zeker, daar is de prachtige, sarcastische beschrijving van het baatzuchtige en sluwe winkeliersgezin, en als tegenstuk de gulle zeeman met zijn aanhankelijke vrouw, en wie zou eraan twijfelen, dat de hand van Margo hier werkzaam was? Maar de psychologie van de van kind tot man groeiende Francesco Campana, die de geschiedenis van een mens is, méér nog een type mens dan een individu, en die als zodanig gesteld wordt tegenover de elementair menselijke problemen: jonge liefde, dwaaltochten der zinnelijkheid, het vreselijke probleem van het lijden van mensen en dieren, de strijd om aan God te kunnen geloven, - deze conceptie kan alleen uit de geest van Carel Scharten, de meditatieve, geboren zijn. Het boek kan men in vele gedeelten wel een gecamoufleerde autobiographie noemen. Het heeft als zodanig een treffende gelijkenis met de eerste vier of vijf delen van Romain Rollands Jean Christophe, en men kan zich erover verwonderen, dat dit nooit werd opgemerkt. Alleen: de Schartens hebben er goed aan gedaan, hun held los te laten op ongeveer 25-jarige leeftijd. Zo bleef het zuiver een ‘Werdegang’ van een jonge, begaafde ziel, zonder de vele delen talentvolle ballast waarmede Romain Rolland zijn boek topzwaar maakt. Er zijn in Francesco Campana bladzijden van een tegelijk beeldend en lyrisch denken, die een grote diepgang bereiken. Elke schrijver van betekenis stelt een daad in zijn leven, waaromheen zijn ander werk zich groeperen laat. Wanneer men aanneemt, dat Francesco Campana zijn ontstaan dankt aan de impuls van Scharten, zich eenmaal definitief rekenschap te geven van het leven en de problemen waarvoor elk mens zich gesteld ziet, dan kan men meteen zijn plaats vaststellen in onze literatuur. Met Nico van Suchtelen en P.H. van Moerkerken vormt hij een min of meer gesloten groep. Zij hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ten eerste dit gemeen, dat zij meer beeldende philosophen dan geboren vertellers zijn. En zij vertegenwoordigen in ons land het laat 19de eeuwse humanisme. Hun incubatie-tijd lag uiteraard in de jaren rond de eeuw-wisseling, maar eerst in de twintiger jaren kreeg hun werk de definitieve vorm; ook Van Moerkerkens grote cyclus De Gedachte der Tijden werd eerst toen voltooid. Het was een humanisme dat nog geloofde in de mens, en dat, hoewel verontrust door de eerste wereldoorlog, bleef geloven. De schok van die oorlog heeft dit geloof eer aangevuurd dan verzwakt. Meer waakzaamheid was geboden tegenover de blinde driften die zo onverwacht waren losgebarsten, - toch bleven zij vertrouwen in de methode die binnen zekere grenzen beproefd gebleken was: steeds meer begrijpen zou steeds meer mededogen wekken en het kwaad aan zijn eigen afzichtelijkheid doen vergaan. Geen andere richtlijn beheerst de grote historische romancyclus van Van Moerkerken, de romans en geschriften van Van Suchtelen, de Francesco Campana van de Schartens. De zaak is, dat zij in 't voetspoor van Aristoteles, bewustzijn en geweten identificeerden. En de allerbitterste ontdekking der 20ste eeuw, dat er een demonische omkeer van dit bewustzijn mogelijk was, dat men het kwaad bewust kan kiezen, dat men kan doen lijden met volkomen bewustzijn van wat dit lijden inhoudt, - deze demonische omkeer en deze crisis van het bewustzijn bleef hun als scheppende kunstenaars bespaard. Zij zagen het nog wel geschieden, zij zullen hun houding er tegenover bepaald hebben, maar hun werk was toen al voltooid.
De Schartens hebben hun dagen vroom gebruikt. Zij hebben, in de overdrachtelijke zin, gearbeid zolang het dag was, totdat aan Schartens moede hand de pen ontviel. En nog schijft hij mij dan: ‘de verlangens (om te werken) zijn er nog, maar de kracht reikt niet meer toe’. Het is bijna ongeloofelijk dat, naast deze omvangrijke samenwerking, zij beiden ook nog iets als een eigen levenswerk konden scheppen. - Alleen schreef Carel Scharten, behalve de vele bundels essays en critieken, het reeds genoemde Het verloren Paradijs en de verzen uit zijn jeugdperiode (de bundel Voorhal 1901); een zeer merkwaardig drama in ‘blank verse’, De Zonde van Koning David (in De Stem verschenen en daarna ook in boekvorm uitgekomen, helaas nimmer opgevoerd) twee kunsthistorische reisverhalen, De Schatten van Groot Griekenland en Verborgen Schoonheid in Toscane en Umbrie, die zijn omvangrijke eruditie | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn onlesbare dorst naar en belangstelling voor alle schoonheid uitspreken op de lichtste en aangenaamste wijze. Aan novellen De Bloedkoralen Doekspeld, negen door hem alleen geschreven novellen in de beide verzamelbundels Typen en Curiositeiten uit Italie, (1917) en Het Bekertje van Valentijn.
Dan nadert het einde. Carel Scharten, ondanks zijn pre-occupatie met het probleem van het lijden, heeft het leven altijd gezegend, hij heeft zich altijd, zonder schaamte of voorbehoud, een gelukkig mens genoemd. Sprak men hem nader, dan schroomde hij niet, als oorzaak van dit onbewolkte, door geen tegenspoeden of miskenning aanraakbare geluk te noemen: het samenzijn met zijn vrouw. Hij bleef, tot aan het naderen van de gouden bruiloft, haar altijd jonge, altijd verwonderde ridder. Maar het werd, na 1948, duidelijk, dat de boze ziekte waaraan ook zijn moeder was gestorven, zijn intrek in hem genomen had, telkens op andere plaatsen hem aanvallend. In 1948 onderwerpt hij zich aan een operatie, een gezwel achter het linkeroog moest verwijderd worden. Schijnbaar geneest hij geheel. In 1949 bezoekt hij voor 't laatst het toch zo dierbare vaderland. Wij hadden ons er veel van voorgesteld, het echtpaar Scharten in ons huis aan de Voorstraat te ontvangen en hen ‘de stad der aandachtigheid’, Delft, die zij nauwelijks kenden, te laten zien. Maar op de dag van hun bezoek kreeg Scharten een zwakteaanval en wij ontmoetten hen in een Haagse pensionskamer. Achteraf gezien, was het toen al duidelijk dat Scharten een stervend mens was. Hij was brekelijk mager geworden, deed aan als bijna doorschijnend. Maar hij was van een stralende opgewektheid en vol van allerlei belangstelling. Hij was nog steeds uitermate verzorgd gekleed, een dandy in de stijl van zijn jeugd (die hij trouw bleef). - Wanneer zij naar Florence terugkeerd zijn, verslechteren de berichten gaandeweg. Zijn vrouw had wel eens verteld, met welk een gelatenheid hij vroeger de verschrikkelijkste aanvallen van zijn asthma doorstond. Iets van die stille heldhaftigheid leeft ook in de brieven en later, de briefkaarten, die dan nog naar Delft komen. Aanvanklijk wordt ons dringend gevraagd over zijn toestand niet te gewagen tegen anderen, hij wil ‘niet beklaagd worden’. Over de steeds dreigender wordende verschijnselen van zijn ziekte schrijft hij nooit anders dan ‘met een glimlach’. Slechts één klacht herhaalt zich telkens in deze correspondentie, de klacht dat hij, nu tegen het einde van hun samenzijn haar dit aan moet doen: deze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
angsten, die moeiten. ‘Ik zal het in mijn lange leven wel verdiend hebben, maar zij heeft niets verdiend en krijgt het toch’.
Dit zijn enkele woorden uit de briefkaart, waarin hij - de laatste hoop klaarblijkelijk opgegeven hebbende - rustig en waardig zijn einde aankondigde. Kort daarop, toch nog plotseling, is Carel Scharten gestorven.
Dirk Coster | |||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van geschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Romans, novellen enz., geschreven in Samenwerking met M. Scharten-Antink:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|