van hij sedert de oprichting lid was. In 1934 volgde zijn benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.
Ook in latere jaren bleef Odé niet alleen de vaktijdschriften met grote nauwgezetheid volgen, ook op andere gebieden breidde hij, in samenwerking met collega's, zijn kennis voortdurend uit. De studie der Slavische talen, door hem onder leiding van professor Van Wijk begonnen, nam hij weer op, samen met zijn collega dr. J. Bouman. Met dr. K.S.J.M. de Vreese studeerde hij Sanskriet, Hettiets en Tochaars.
Veel tijd besteedde Odé ook aan maatschappelijk werk. Jaren lang was hij secretaris van Pro Juventute en kwam hij wekelijks met de ambtenaar van de kinderwetten samen in een adviescommissie voor moeilijke kinderen. Zijn grootste liefde had echter de Openbare Leeszaal te Delft, waarvan hij van 1933 tot aan zijn overlijden voorzitter was. Onder zijn leiding werden met name de historische en de theologische afdeling van de boekerij aanzienlijk uitgebreid. In Odé's tijd kwam ook een verbouwing tot stand, die wel niet afdoende was, maar de geschiktheid van het gebouw voor studiedoeleinden toch aanmerkelijk verhoogde.
In de hongerwinter 1944-45, toen de rector der school zich schuil moest houden, nam Odé het moeilijke rectoraat waar. Niettegenstaande, doordat het gymnasiumgebouw was opgeëist, de klassen over de gehele stad verspreid waren, trachtte Odé, met inspanning van alle krachten, het onderwijs gaande te houden. Kort vóór de bevrijding bleek dat hij te veel van zich zelf had gevergd. Een ernstige longtuberculose had hem aangetast.
Lange tijd was Odé aan het ziekbed gebonden. Daar bereikte hem in September '45 nog het droevige bericht dat zijn oudste zoon, die in 1940 naar Indië was vertrokken, in Japanse krijgsgevangenschap was gestorven. Zwaar heeft hem dit gedrukt. Toch kon Odé in het najaar van '46 zijn schooltaak weer hervatten.
Het herstel leek volledig. Hoewel hem in 1947 een nieuwe slag had getroffen, toen zijn toekomstige schoonzoon, zendeling op Borneo, plotseling was overleden, ondernam Odé in '49 nog blijmoedig een reis naar Wallis, met vrouw en dochter. Het jaar daarop volgde echter een nieuwe inzinking.
De oude ziekte openbaarde zich weer, thans in het voetgewricht. Zijn schooltaak gaf Odé echter pas op toen het doceren hem volstrekt