misschien wel eens te grote bescheidenheid was oorzaak, dat de buitenwereld niet zo heel veel van hem merkte. Zelfs was hij ietwat verlegen, wat bleek, wanneer hij in het openbaar het woord moest voeren. Neen, een orator was hij dan niet: het spreken ging hem niet zo gemakkelijk af. Maar wat de vorm ontbeerde, werd ruimschoots vergoed door wát hij zeide: daarin herkende men de mens Bosselaar, hartelijk, belangstellend, deelnemend, soms snedig en gevat.
Hij was niet een man, die zijn omgeving domineerde door machtige gestalte of doordringende blik. Hij was veeleer middelmatig van postuur, zeker niet imposant; zijn gezicht was beweeglijk met een kleine tic bij zijn mondhoek, zijn haar was enigszins stug en in zijn ogen flikkerde soms een ondeugende tinteling van ingehouden pret. Mag men het de schilder, die zijn portret maakte, dat nu in de docentenkamer van het Leids Gymnasium hangt, euvel duiden, dat dit werk slechts ge deeltelijk geslaagd is? Ik geloof van niet: zulk een gelaat immers laat zich in één enkel beeld nooit vangen. Slechts momentopnamen zijn hier mogelijk. Zelf ben ik in het bezit van een foto, genomen in zijn Utrechtse tijd. De lezer moet weten, dat Bosselaar er zich angstvallig voor hoedde door leerlingen gefotografeerd te worden. Maar twee Utrechtse Gymnasiasten wisten, zo wordt verteld, hem toch te verschalken. Zij lieten beiden zich uit een les verwijderen en moesten zich dus bij de rector gaan vervoegen. Na door de claviger te zijn aangediend traden zij de rectorskamer binnen en juist op het moment van binnenkomen, wanneer Bosselaar in zijn karakteristieke houding achter zijn bureau is gezeten, de armen vóór zich op het blad, de handen losjes ineengevouwen, het hoofd vragend omhoog geheven met iets spottends in zijn ogen, drukte één der ‘boosdoeners’ af. Bosselaar moet er naderhand smakelijk om gelachen hebben, want een goede grap wist hij te waarderen.
De eigenschappen, die hem tot een zoals ik zeide markante figuur stempelden, vielen voornamelijk hen op, die hem dagelijks bezig zagen op het terrein, waar die eigenschappen zich vrij konden ontplooien, ik bedoel in de school, als docent en als rector.
Zijn manier van doceren was brilliant. Als jong leraar woonde ik menigmaal zijn lessen bij. Opvallend was de ongedwongen en gezellige sfeer, die er heerste. Zijn interpretatie van een tekst was nauwkeurig en grondig. De juiste vertalingen werden niet ex cathedra gedicteerd maar gezamenlijk met de leerlingen gevonden. De gehele klas werd