| |
| |
| |
| |
Edmond Jacques Hubert Jaspar
(Maastricht, 17 October 1872 - 7 Augustus 1946)
Edmond Jaspar, te Maastricht geboren uit het huwelijk van Jacques Jaspar en Antoinette Startz, heeft zijn gehele leven, met uitzondering van zijn studentenjaren, in zijn geboortestad doorgebracht. Daar bezocht hij de school der ‘Broeders’, daar doorliep hij het Stedelijk Gymnasium (1885-1891). In 1891 ging Jaspar naar Amsterdam ‘veur avvekaot’ studeren. Daar studeerden in die tijd vele Limburgse studenten en het moet er zeer vrolijk zijn geweest. Jaspar raakte niet gauw uitgepraat, als hij later in een kring van vrienden of kennissen de herinneringen aan zijn Amsterdamse studententijd nog eens ophaalde. 3 December 1896 - Jaspar had zijn tijd goed gebruikt ondanks alle studentenjool - promoveerde hij op een proefschrift Bewijskracht der gerechtelijke bekentenis in een later geding. Nog in hetzelfde jaar vestigde hij zich als advokaat te Maastricht, werd er na enige jaren kantonrechter-plaatsvervanger en 7 Maart 1910 kantonrechter. Dit ambt is Jaspar trouw gebleven, tot hij 31 December 1941, een jaar vroeger dan hij had gehoopt, en tot zijn groot leedwezen, eervol ontslag kreeg tengevolge van de door de Duitse bezetter vervroegde leeftijdsgrens.
Gemakkelijk en beminnelijk in de omgang, zelf tot gezelligheid geneigd, gemoedelijk, goedlachs, gaarne zich in het openbaar bewegende, getrouwd met een lid van een bekende familie van Maastricht, overtuigd Katholiek, het ware een wonder geweest, indien Edmond Jaspar met deze eigenschappen en onder zulke omstandigheden geen rol hadde gespeeld in het openbare leven van een stad als Maastricht, al hield hij zich gewoonlijk angstvallig ver van de lokale politiek. ‘De polletiek is 'n slebrik, boe mennigein de nek op brik’, hebben wij hem herhaaldelijk horen zeggen. En zo bekleedde hij jarenlang o.a. de volgende funkties:
Voorzitter van de Bestuurs-Commissie van de Inrichting voor Ooglijders in Limburg, Voorzitter van Veldeke, Vereniging tot instandhouding en bevordering der Limburgse dialekten, Voorzitter van de Limburgse Federatie van Vreemdelingenverkeer, Voorzitter van de Zuidlimburgse Federatie van Vreemdelingenverkeer, Voorzitter van de Commissie van de Oorlogsmonumenten der Provincie Limburg, Lid en sekretaris van het College van Curatoren van het Stedelijk Gymnasium en van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, Regent van het R. Katholiek Weeshuis, Lid van het Kerkbestuur van St. Servaas (35
| |
| |
jaar lang), Bestuurslid van de Koninklijke Zangvereniging ‘Mastreechter Staar’, later erelid, Bestuurslid van de Afd. Maastricht en Omstreken van het A.N.V. Daarnaast vervulde hij nog allerlei tijdelijke funkties, zoals voorzitter van het Comité, dat een prijsvraag uitschreef ‘ten einde de figuur van de Limburger Veldeke nader tot het publiek te brengen en een karakteristiek gedeelte van Veldeke's werk gemeengoed te maken’ en meteen het plan ontwierp tot het plaatsen van een gedenkteken ter ere van de eerste Nederlandse dichter. Het is bekend dat L.J. Rogiers beantwoording der prijsvraag werd bekroond en uitgegeven en dat in het hart der stad bij de St. Servaas op het Henric van Veldekeplein het gedenkteken door de beeldhouwer G. Vos vervaardigd, werd onthuld in tegenwoordigheid van verschillende geestelijke en wereldlijke autoriteiten na een openingsrede van de toenmalige Minister van O.K. en W. Mr. H.P. Marchant en van Jaspar.
Aan de werkzaamheden van het Comité ter herdenking van Vondels 350ste geboortedag in de stad Maastricht nam hij als lid van dit comité deel. Herhaaldelijk was hij deskundige bij de eindexamens der H.B. Scholen. En zo had hij telkens een of andere tijdelijke funktie naast de vaste.
De opsomming van deze funkties typeert alleen voldoende de veelzijdigheid van Jaspars werkzaamheid. Wij voegen er uitdrukkelijk bij, dat al deze honores voor hem geen sinecures waren.
Maar, Jaspar was in de eerste plaats jurist. Het kantonrechterschap stond bij hem voorop. Als kantonrechter was hij overigens in Maastricht al heel goed op zijn plaats, omdat hij, Maastrichtenaar, de aard der bevolking zuiver aanvoelde en dialekt sprekende beklaagden of getuigen ondanks de verscheidenheid van hun tongslag volkomen begreep. Voor hem was het geen raadsel, toen een getuige verklaarde, dat de kamer ‘mèt heite luter waos gesjrób’, wel voor een collega uit het Noorden!
Zijn juridische arbeid bestreek meer dan het eigenlijke terrein van de kantonrechter. Jarenlang was hij o.a. lid van de Commissie van Toezicht op de notarissen en in 1944 na de bevrijding van Maastricht benoemde het Militair Gezag hem tot lid van de Commissie tot zuivering van de leden der rechterlijke macht in het arrondissement Maastricht. Daarenboven publiceerde hij enkele artikelen over juridische onderwerpen (zie de literatuurlijst).
Een goed vaderlander! In Aug. 1919 klonk het:
| |
| |
Want sjalle moot 't, nein 't zal klatere:
Aon God en Holland huurt m'n hart!
En of 't gelök us touw zal blinke,
Of tegeslaag us kump ten deil,
Door Limburg zal 't blieve klinke:
God lof en Wilhelmina heil!
Dat was in de tijd na de eerste wereldoorlog, toen in onzalige verdwazing bij sommige onzer Zuiderburen het annexionisme het hoofd begon op te steken.
Woorden zijn geen oorden! Jaspar zette zich ook op andere wijze schrap. Onder zijn leiding kwam het anti-annexatie-Comité tot stand, dat door middel van protestvergaderingen en het indienen van anti-annexatielijsten met duizenden ondertekenaars en door middel van vlugschriften, waarin op juridische en historische gronden de dreigende aanslag op de Nederlandse provincie aan de kaak werd gesteld en Nederlands recht werd verdedigd, elke annexatie-beweging in Limburg zelf, in de kiem smoorde.
Telkens opnieuw legde Jaspar getuigenis af van zijn trouw aan Nederland en Oranje. Bij het doorbladeren van Bónte Blómme treffen ons in dit opzicht de gedichtjes Van Twie Naobers, Tien jaor, Trouw, Roed-Wit-Blouw, Keuninginnendaag. En toen in 1925 de koningin met de prinses Maastricht en Limburg bezocht, jubelde hij:
Kom daan, vorstin, nao Treech, 't trouwe,
Huur davere door eus landouwe
De jubelkrete blij en trots:
Heil, Diech, Gekroende, hoeg verheve,
Heil, Diech van Bove us gegeve,
Wilhelma bij de gratie Gods!
Heil ouch aon Diech, sjarmant Prinseske,
Eus leef, toukomstig Meistereske,
Welkom bij d'ierste stap in Treech.
om te eindigen met de woorden:
En zeet daan stijgen oet die wollek
Gebeije van eur Treechter vollek
Tot bij d'n troen van Slivvenier:
't Smeek, dat Heer de wèl maag veuje,
Eur Hoes te sterreke, te beheuje,
't Land tot zege, Häöm tot ier.
| |
| |
Met deze gedichtjes zijn we ongemerkt gekomen op het andere grote terrein van Jaspars werkzaamheid, het Maastrichtse dialekt, waaraan hij zijn hart had verpand.
Hij is oorspronkelijk begonnen met zeer eenvoudige versjes, bestemd voor de huiselijke kring, gelegenheidspoëzie bij blijde of droevige gebeurtenissen in zijn familie, maar, toen hij kennis maakte met het Handboek van Van Ginneken en de Regenboogkleuren van Nederlands Taal, begon zijn dialektische ader voor goed te zwellen. Een briefwisseling met Van Ginneken had ten gevolge, dat hij het plan opvatte een boek over het Maastrichts samen te stellen. Dat hiervan niets is gekomen, lag voor een deel aan Van Ginneken, wiens eisen van wetenschappelijke voorstudie Jaspar een zwaar hoofd bezorgden en hem tenslotte in zulke verlegenheid brachten, dat hij moedeloos het hoofd in de schoot legde en bij de pakken bleef neerzitten. Men kan hier inkomen: artikelen uit de Indogermanische Forschungen zijn niet bepaald klokspijs voor de maag van niet-taalkundig onderlegde en geschoolde kantonrechters.
Het bij de pakken neerzitten moet men goed verstaan. ‘'t Book euver 't Mestreechs’ onder de verlicht-despotische supervisie van de Nijmeegse hoogleraar raakte wel voor goed van de baan, maar Jaspers dialektische ader was daarom nog niet in de zandgrond geraakt en verstikt. Allerlei bijdragen in gebonden en ongebonden stijl bleven verschijnen in het tijdschrift van Veldeke en elders. Voorzitter geworden van Veldeke, leidde hij trouw de vergaderingen en werd ook in andere opzichten een krachtige steun voor de vereniging. Lezingen over het Maastrichtse dialekt, voordrachten van eigen verzen hield hij in bijna alle belangrijke plaatsen in Limburg: Maastricht, Heerlen, Roermond, Venlo enz. Ook in het Noorden van ons land, s-Gravenhage, is hij nu en dan opgetreden en voor de radio was hij geen onbekende. Uit alle delen van het land en niet te vergeten Indië, overal waar Limburgers en in het bijzonder Maastrichtenaren zich hadden gevestigd of verbleven, ontving hij brieven naar aanleiding van zijn publicaties en voordrachten. Zo werd hij langzamerhand voor sommigen zo iets als de officiële vertegenwoordiger van het Maastrichtse dialekt, de vraagbaak van beginnende dialektschrijvers.
Dichter is niet iedereen. Jaspars verzen ontlenen hun waarde in de eerste plaats hieraan dat ze in een zoetvloeiend en zangerig dialekt zijn geschreven. Bónte Blómme! In E Woord Veuraof van de tweede druk van deze verzameling schrijft Jaspar: ‘de gedichsjes, die d'rin opgenómme zien, wèlle dan ouch gaar gein aonspraak make op wat me
| |
| |
gemeinlik ónder poëzie versteit’. Zo erg bescheiden hoefde hij eigenlijk niet te zijn. Er staan in verschillende Nederlandse Literatuurgeschiedenissen namen opgetekend, waarvan de dragers soms poëzie hebben gepleegd, die heel wat lager staat dan menige ‘bónte blóm’. Meer dan één ‘gedichsje’ mag o.i. aanspraak maken op de naam van ‘een dreupel poëzie’. Een aanhef als van Groete Persessie blijft iemand in het gehoor hangen:
Blij sjijnt de zón op 't aajd Mastreech.
Deep-blouw spant ziech d'n hiemel
Oet euver 't bónt gewiemel
Op 't Vriethof, dat ziech baojt in zie van leech.
Jaspar was muzikaal en gevoelig voor de schoonheid der natuur, in het bijzonder der Zuidlimburgse natuur. Het is geen wonder, dat hem zijn hart soms volstroomde van blijheid, als hij de bloemenpracht van de lente zag ontluiken en de beboste heuvels en vreedzame dellen overflonkerd worden door de gouden zon en gadesloeg het zilveren gespetter der snel-ijlende en kronkelende riviertjes en beken. Dan wordt de natuur voor hem een brónk, waarin de snieklökskes de stoet openen ‘mèt hun mónter meziek’.
Hun klepelkes tink'len op maot tegeliek;
Vlaak d'rachter fiejuulkes, die, vol van plezeer,
Met dansen en springe, al slingerenteer,
gevolgd door de meizäödsjes, de narcisse, de junkerkes, de kerrekesleutele
En achter hun klatert de werrem geel veeg
Van boterblóm-koper, doorsjetterd van leech.
Dan ziet hij Geul en Gulp als twee kwajongens, spelende in het ‘parek’ van Limburg:
Ze rölsen en springe door böskes en beemp
Wie echte koejónges, astrant, ónbesjeemp,
Ze kiet'len 't graas, dat ziech trögktrèk, versjrik,
Daan sliepe ze 't oet en ze lache ziech dik.
Ze pune de blómme, ze käöre de struuk,
En pieren 't vèske, dat angstig ziech duuk.
Es iele zoe kroepe ze dweers door 't reet,
En buigen en ploeje, mer breken 't neet.
| |
| |
Ze goje ziech nao mèt 't goud van de zón,
En knejjen en knoevelen 't zónder pardón.
Wie zal aan zulke regels bekoorlijkheid durven ontzeggen? Hier treft het beeldend vermogen, terwijl het oor geniet.
Op zijn best is Jaspar ook in zijn verhalende, licht-komische gedichsjes, als Sinte Berreb, Ballaad, De Innumming van Mastreech, De verleefde Kapelmeister, in zijn beschrijvingen en tieperingen van ‘vreuger tijje’, zoals Awwen Tied, Sjötterij, 'ne ‘Koffie’. Veel beter o.i. dan in zijn moralizerende en didaktische versjes.
Als, ver van de sfeer van een lyrische herdenkingsavond, waarop wel eens de gewone verhoudingen schuilgaan achter wierookwolken, als, herhalen we, eens het letterkundig canonisatieproces van Jaspar plaats heeft m.a.w. als moet uitgemaakt worden, of hij een plaats verdient in de hemel der letterhelden, dan zal de advokaat van de duivel natuurlijk veel kwaads van hem zeggen: ‘Zijn beeldspraken zijn meestal allesbehalve oorspronkelijk, het gevoel voor natuurschoonheid uit zich in oppervlakkigheden, er is weinig diepte van gedachten, de onderwerpen zijn veelal alledaags op het banale af. Híj zal u niet rukken en medeslepen over heg en steg; in de donkerste afgronden zult gij niet rondtasten, en, opstijgende met kwalm en pestdamp, straks in de wolken duizelig worden: gij zult niet met hem stilstaan en wenen van weemoed, en dan weder vliegen; gij zult te huis gekomen, wel weten waar gij geweest zijt. En zo iemand wilt gij een dichter noemen? Neen!’
Men zal dan deze advokaat van de duivel toevoegen: ‘Ondanks Verweij, Kloos c.s., beelden behoeven niet altijd geheel nieuw en oorspronkelijk te zijn. Gij verwisselt eenvoud en natuurlijkheid met alledaagsheid en banaliteit en hebt het (overigens ook nog vervalste) plagiaat van Geel zo weinig begrepen, dat duisternis, bombast en rethorica door u tot het wezen der poëzie worden gerekend. Jaspar verdiént een bescheiden plaats in de letterheldenhemel. Ja!’
Inderdaad, naast Weustenraad, Franquinet Sr, Emiel Seipgens, Olterdissen en anderen, in de Limburgse hoek, waar Frans Erens nu en dan op bezoek komt.
Zij die van natuurlijkheid en eenvoud houden en de waarde en schoonheid van een Nederlands dialekt weten op prijs te stellen, maar vooral Jaspars stadgenoten, die de Mestreechter Spraok, de zeute taol, ‘es aojerslaag van eige leve’ voelen, zij kunnen hun hart ophalen, als ze aanzitten aan Jaspars poëtenmaal.
| |
| |
Het proza van Fons Olterdissen zal niet gauw overtroffen worden. Maar, al is Jaspar niet de evenknie van Olterdissen, zijn Maastrichts proza verdient toch een eervolle vermelding.
Het boek Kint geer eur eige stad? (311 bladz.), oorspronkelijk een serie van 87 artikelen, verschenen in het weekblad Veritas, bevat een verzameling van allerlei historische bijzonderheden van Maastricht, ‘bijeingezeumerd oet allerlei bronne, miestaal zónder die bronne krities te bestudere (daoveur bin iech geine vakmaan en had iech ouch trouwens geinen tied)’ verklaart hij zelve in het Aon de Lezer. Popularizering in de goede zin van het woord van de rijke geschiedenis van het oude Treech. Een gezellige verhaler, die de Maastrichtenaren in de hun vertrouwde klanken weet te boeien van het begin tot het einde. Heel wat historische kennis spreidt Jaspar hier ten toon. In lokale geschiedenis was hij inderdaad zeer goed thuis. Verschillende lezingen, dikwijls toegelicht met lichtbeelden - hij bezat een aardige verzameling van foto's van het Maastricht der 19e eeuw en van oude kaarten en plattegronden der stad - heeft hij gehouden voor de leden van het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap o.a. over de belegeringen door Frederik Hendrik en Lodewijk de veertiende, over de bisdommen Tongeren en Maastricht.
Jaspars verdiensten ten opzichte van het Maastrichtse dialekt bepalen zich niet tot het schrijven ín dit dialekt. Hij schreef er ook óver. Hij wist zeer goed - de mislukte poging met Van Ginneken had hem er nog meer van overtuigd - dat zijn krachten op zuiver taalkundig gebied te kort schoten om een diepgaande wetenschappelijke studie van het Maastrichts te maken. Dit verhinderde hem echter niet om te pogen door het verzamelen van woorden, uitdrukkingen, door het vergelijken met andere dialekten, Akens, Keuls, Waals zijn dilettantenpenningskes bij te dragen tot de dialektologie.
Inziende, dat de in zijn tijd heersende vrijheid van spelling in het Maastrichts tot een chaos leidde, ontwierp hij een eenheidsspelling. De gebreken van deze nieuwe regeling werden in de aanvang, vooral door sommige dialektschrijvers, op onnodig scherpe wijze in het licht gesteld, maar zij diende tenslotte tot uitgangspunt bij het in elkaar zetten van de thans vrij algemene Veldeke-spelling. Een aardig bewijs voor het gezag, dat D.V. en T.W. bij de oude generatie had, is het feit, dat Jaspar zich een tegenstander toonde van de meest gematigde vereenvoudiging van D.V. en T.W., terwijl hij in zijn dialektspelling plus Kolle- | |
| |
wijn que Kollewijn was. Deze tegenstrijdigheid heeft hij nooit gemerkt of willen merken. Heeft hierbij een tikje van de in dit geval toch geheel misplaatste deftigheid van de kantonrechter een rol gespeeld, die de neus optrok voor een nieuwigheid, door Professor Taverne en andere ‘hoogstaande’ mannen veroordeeld? Maar wiens gedrag is nooit in strijd geweest met zijn eigen beginselen?
Indien sommigen van zijn medestrijders voor de Limburgse dialekten hem wel eens verweten, dat hij in het huiselijk verkeer met zijn kinderen steeds het Nederlands gebruikte, dan was dat, omdat zij de vaderlijke vooruitziendheid niet begrepen, die redeneerde: Maastrichts leren de kinderen toch, maar gebrekkige kennis van het Nederlands kan hun in hun latere loopbaan veel kwaad doen.
Goed werk heeft Jaspar gedaan door de verspreide stukken proza van Olterdissen te verzamelen, te schikken en, voorzien van een inleiding en een alfabetische woordenlijst, uit te geven. De kopij van een verbeterde herdruk ligt nog steeds te wachten op het hiervoor vereiste papier.
Even verdienstelijk is het geweest, de gedenkschriften van Jean Henri Schumacher, die ze in de vorm van dikke schriften Jaspar toezond, te ordenen, om te spellen en successievelijk te laten verschijnen in het orgaan van Veldeke. Deze gedenkschriften bevatten kostelijke bijdragen tot de geschiedenis van het Maastricht in de tweede helft der 19de eeuw.
Tot op het einde van zijn leven is Jaspar onvermoeibaar bezig geweest voor het Maastrichts. Vrij geregeld vulde hij de lijsten in, door de Kon. Akademie van Wetenschappen rondgezonden, verschafte, zoals Dr Win. Roukens op de herdenkingsavond van Jaspar te Maastricht memoreerde, aan menige dialektoloog en inzonderheid aan Van Ginneken (zonder rancune!) allerlei materiaal, zodat deze laatste zijn Limburgse studenten soms verstomd deed staan over de nauwkeurige kennis van de fijnste Maastrichtse bijzonderheden.
Als het waar is, dat Roukens bij de verdediging van zijn proefschrift de lokalisatie van essig als Maastrichts, heftig zag bestrijden (overigens terecht, het Maastrichtse woord ís: azien) en zich toen beriep op Jaspar als zijn zegsman, dan bewijst dit, tenzij zich Roukens in de naam van zijn zegsman heeft vergist, dat het beste paard wel eens struikelt, maar daarom nog niet ophoudt het beste paard te zijn.
Een ongestoord familiegeluk heeft Jaspar jarenlang gekend. Het was voor hem een zware slag, toen zijn echtgenote hem ontviel. Hij heeft troost gevonden in zijn diep geloof, zijn werk en zijn kinderen. Geen
| |
| |
van dezen heeft hem teleurgesteld in zijn verwachtingen, laat staan zieleleed veroorzaakt. En toen ook zij uitgevlogen waren en hij in het grote oude kanunnikenhuis alleen achterbleef, schonken zijn werk en zijn vriendenkring de nodige afleiding en behoedden hem voor de dreigende vereenzaming van de ouderdom.
Jaspar was niet ongevoelig voor wat men wereldse eer pleegt te noemen of wat als zodanig doorgaat. Ze is hem ten deel gevallen. De Nederlandse regering benoemde hem tot Officier van Oranje Nassau (1921) en Ridder van de Nederlandse Leeuw (1937). De Maatschappij van Letterkunde nam hem op onder hare leden. Talrijke verenigingen maakten hem erelid. Groot was de schaar van vrienden, kennissen en familieleden, die hem ten grave droegen. Meer dan één herdenkingsavond werd aan hem gewijd, waarop de sprekers zijn betekenis en verdiensten in het licht stelden.
Op de herdenkingsavond te Maastricht, Zaterdagavond 10 October 1946, ‘in de Redót um 8 oor’ traden 4 sprekers voor het voetlicht: Dr J. Kats, Fons Tuinstra, Dr Win. Roukens, Harry Loontjes. Éen van hen herinnerde aan de regels van Jaspar:
Mer 't leed van verblijje
Wij verbeelden ons, dat de gevoelens van de Treechteneren tegenover hun stadgenoot beter dan met vergete worden vertolkt met de bekende regels uit de voorrede van Palamedes, door de waarnemende voorzitter van de Inrichting voor Ooglijders aangehaald, toen hij jaspar, de overleden voorzitter, herdacht:
De tyd en heeft noyt weghgenomen
Den naem en 't overschet der Vroomen:
Want na dat sy sijn overleên,
Soo blinckt hunn' deughd voor yeder een'.
H.J.E. Endepols
| |
| |
| |
Lijst der geschriften
1896 | Amsterdams proefschrift: Bewijskracht der gerechtelijke bekentenis in een later geding. |
1920 | De invloed van het notariaat op de boedelscheiding, artikel in het Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie, jg. 1920. |
1920 | Limburg ‘cédé’, uitg. voor rekening v.h. Prov. Comité ‘Limburg bij Nederland’, Maastricht. |
1920 | E. Jaspar en J. Endepols, Maastrichtse zegswijzen, spreekwoorden enz., artikel in de Nieuwe Taalgids, jg. XIV, blz. 193. |
1921 | Bónte Blómme, Mastreech.; 1928, tweede dr. |
1925 | J. Endepols en E. Jaspar, Oranje en Maastricht, uitg. met steun v.h.A.N.V. Maastricht. |
1926 | Alfons Olterdissen's Prozawerken. Leiter-Nypels, Maastricht. |
1927 | De plaats van den Bisschopszetel te Maastricht, artikel in Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, jg. 1927, blz. 381-393. |
1930 | Raakpunten tusschen de dialekten van Aken en Maastricht, idem in Publications, jg. 1930, blz. 111-137. |
1934 | De Franciscanen of Minderbroeders te Maastricht 1234-1934, als inleiding bij het feestprogram, N.V. Leiter-Nypels, Maastricht. |
1936 | Kint geer eur eige stad? V/H Cl. Goffin, Mastreech. |
1938 | Raakpunten tusschen het Luikerwaalsch en het Maastrichtsch met verwijzingen naar het Nederlandsch. Idem in Publications, jg. 1938, blz. 175-191. |
Verschillende kleine bijdragen in dagbladen en weekbladen.
|
|