| |
| |
| |
| |
Johan Brouwer
(Delfshaven, 31 Mei 1898-Haarlem, 1 Juli 1943)
Ik heb Brouwer pas leren kennen in 1929, toen hij in Groningen, waar ik in die jaren privaat-docent voor Spaans aan de Rijksuniversiteit was, Romaanse talen ging studeren. Wij waren, meen ik, door Prof. Dr K. Sneyders de Vogel op elkaar gewezen en onze eerste ontmoeting - en diepgaande gesprek - had plaats in een stationswachtkamer. Ook later heb ik hem meestal in café's en dergelijke lokalen gesproken. Het bleek dat de Spaanse letterkunde en cultuur - land en volk kende hij toen nog niet uit eigen aanschouwing - maar ook andere coïncidenties van belangstelling, smaak, gevoel en inzicht ons direct en sterk verbonden.
Wat ik over zijn leven vóór onze kennismaking weet, zijn in de eerste plaats gegevens mij welwillend verschaft door Mevrouw E. Brouwer-Kluyver. Hij werd geboren te Delfshaven (31 Mei 1898), bezocht het Chr. Gymnasium te Rotterdam, ging na de 4de klasse naar de Zendingsschool te Oegstgeest, maar besloot na enige jaren - het examen voor zendeling-leraar had hij afgelegd - van studie te veranderen, omdat hij meende niet de ware roeping te hebben. Na een rustkuur deed hij in 1920 staatsexamen en werd student in de Oosterse Letteren onder Snouck Hurgronje, die grote invloed op hem heeft gehad en wiens colleges hij ook al in de jaren van studie aan de Zendingsschool had gevolgd. In 1921 werd hij in omstandigheden gebracht die tot gevolg hadden dat hij tot 1928 uit de samenleving verwijderd werd. Hij heeft die afschuwelijke jaren die voor de meeste mensen en vooral voor intellectuelen vrijwel met vernieling van hun vermogens gelijk staan, door strenge discipline, indeling van tijd, enz. weten door te komen, heeft ze zelfs gebruikt voor diepgaande en veelzijdige lectuur en studie. Hij heeft mij daarover vaak verteld, evenals over ervaringen en ontroeringen uit vroeger levensjaren, hij was dikwijls uiterst openhartig tegenover mij, wat mij juist het schrijven van zijn necrologie zo moeilijk maakt. In ieder geval was heel zijn verder leven erop gericht zijn zelfgevoel zowel tegenover de rancuneuze maatschappij als tegenover zichzelf te herwinnen resp. te handhaven.
In 1930 (22-III) deed hij candidaatsexamen Spaans en 24 Mei d.a.v. doctoraal (met bijvakken Italiaans en Frans), waarbij hij het praedicaat ‘cum laude’ verwierf. Hij promoveerde op een groots opgezet proef- | |
| |
schrift over De psychologie der Spaansche mystiek (15-I-1931), maar legde enige maanden later (29-IV-1931) nog het doctoraal Frans af (bijvakken Spaans en Italiaans) af. Het zo snel achter elkaar afleggen van deze academische proeven bewijst wel hoe grondig Brouwer zich zelf in de voorafgaande jaren had voorbereid en welk een geestelijke discipline hij zich had eigen gemaakt.
Nu ging het erom zich een plaats in het maatschappelijk leven te verwerven. Zeker zou hij de aangewezen persoon zijn geweest om mij op te volgen als privaat-docent voor Spaans te Groningen, een plaats waarvan ik o.a. om die reden afstand deed. Men achtte hem daarvoor echter niet geschikt. Wel werd hij 28 Jan. 1932 benoemd als docent aan de ‘School voor Taal- en Letterkunde’ in Den Haag, toen onder leiding van Dr Kruisinga, waar hij belast werd met de lessen voor M.O. Spaans en Italiaans en die in elementair Latijn. Hij heeft daar verschillende leerlingen gehad die hij, na zijn aftreden, nog privaat-onderwijs heeft gegeven en die met succes het M.O.-examen Spaans hebben gedaan. Niet lang bleef hij verbonden aan deze school: het honorarium was bijzonder laag, doordat het afhankelijk was van het aantal leerlingen, dat uiteraard voor zijn vakken veel minder groot was dan voor andere moderne talen. Kort daarop, nl. 24 Mei 1932, is Brouwer getrouwd met Mej. Betteke Kluyver, dochter van den Groningsen hoogleraar in Ndl. taal- en letterkunde, en zelf assistente aan de Universiteitsbibliotheek aldaar: van huis uit angliste, had zij zich ook reeds enige jaren met Spaans bezig gehouden, zodat ze ook hierin haar man tot een ‘hulpe’ kon zijn.
Inmiddels was Brouwer Rooms-Katholiek geworden en had hij een reis door Spanje en Portugal gemaakt, waar hij veel van land en volk in zich opnam en ook als philoloog zich degelijk outilleerde. Ik had hem gevraagd mij te helpen bij het schrijven van een grote monographie over De Renaissance in Spanje, zodat ik deze, volgens het contract met de firma Thieme, nog in 1932 zou kunnen leveren. Hij nam het schrijven van 2 grote hoofdstukken op zich, nl. die over Litteratuur en De mensch en de maatschappij naar de litteratuur van de Gouden Eeuw. Ook door zijn betrekking in Den Haag had hij gelegenheid voor het publiek te komen: de cursus 1932-'33 werd met een openbare rede van hem geopend over Spaansche reis- en krijgsjournalen uit de Gouden Eeuw. Reeds had hij twee Spaanse romans vertaald: geen slechte maar toch wel een tekenende keus, nl. van Eduardo Zamacois Levend dooden (Los vivos muertos), een roman over de ‘presidio’ (bagno) van San Miguel
| |
| |
de los Reyes en Met spade en dolk (Las raíces), de voorgeschiedenis van het eerstgenoemde. En nu volgde een tiental jaren van enorme productie van zuiver wetenschappelijke en populariserende aard, wat bij een man als hij, die scherp voelde wat lezers en hoorders konden verwerken en die altijd door velen wilde verstaan worden - iets tamelijk zeldzaams bij Nederlandse intellectuelen - dikwijls moeilijk te onderscheiden is. Zo is er bijvoorbeeld geen groot verschil tussen de beide werken van 1933 Hernán Cortés en Monteczuma en Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den tachtigjarigen oorlog, al zullen onze historici het tweede werk hoger gewaardeerd hebben. Zeker is dat hij reeds in 1934 lid van het Historisch Genootschap en van onze Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde werd.
Ook op het zuiver hispanistisch gebied en in het onderwijs over Spaanse taal en cultuur werd hij steeds werkzamer; samen organiseerden we Spaanse zomercursussen in Den Haag van 24 Juli tot 12 Aug. 1933, van 16 Juli-4 Augustus in 1937 en nog een Spaans weekeind in 1936 (29-31 Mei). Samen ook richtten we de ‘Nederl. Vereniging van Leraren in het Spaans en gestudeerde hispanisten’ (Asociación holandesa de profesores de español y de hispanistas titulados) op. Van zijn hand verscheen Een Spaansch Schetsboek, vijftig oefeningen met Spaans en Nederlands naast elkaar voor het ‘hedendaagsche beschaafde Spaansch’ - aan het hedendaagse ontbrak het in de bestaande Nederlandse leerboeken door allerlei omstandigheden bijna altijd.
De grote schok in Brouwers verhouding tot Spanje bracht de burgeroorlog, die na jaren smeulens oplaaide 18 Juli 1936. Als Katholiek en min of meer traditionalist - had hij niet in De Renaissance in Spanje de Inquisitie verdedigd? - bezocht hij het Spanje van Franco. De sociale onrechtvaardigheid en de onmenselijkheden waarvan hij daar getuige moest zijn, deden hem zich met afgrijzen van de rondom Franco gegroepeerde machten afwenden en om zich een zuiverder beeld van het probleem te vormen ging hij toen direct het Republikeinse of - zoals men toen vaak misprijzend placht te zeggen - het rode Spanje bezoeken. Nog twee maal trok hij daarheen, vervuld nu van deernis voor het omhoogworstelende, democratische Spanje, het erasmistische zoals hij dikwijls zei. Hij deed in Nederland al het mogelijke in de pers en als spreker op vele vergaderingen om de ogen van zijn landgenoten te openen voor de werkelijke situatie, voor het gevaarlijke van de z.g. non-interventie, die betekende dat men de vrije hand liet aan de autoritaire staten onder
| |
| |
Hitler, Mussolini en Salazar om de wettige Spaanse regering en het volk dat haar steunde langzaam maar zonder erbarmen neer te wringen. Door deze jaren van hevig-reëel, politiek en economisch gebeuren is hij zich bewust geworden van zijn liefde voor de mens en diens vrijheid en waardigheid. Zoals de Spaanse burgeroorlog de leerschool was voor het nazigeweld, zo was hij die ook voor Brouwer en vele andere daadwerkelijke strijders van de democratie, van het ‘verzet’. - De eerste publicatie die het nieuwe inzicht vertolkte was De Spaansche Burgeroorlog.
Brouwer heeft zich door zijn partijkiezen voor het Spaanse volk zeer vele vrienden hier en ginds gemaakt, maar ook vijanden: in Spanje stond hij enige malen oog in oog met de dood. Ik weet dat dit de hoogste en meest intense momenten van zijn leven zijn geweest. Ook zijn bekendheid in wijdere kringen van het Nederlandse volk stamt uit deze tijd, want hij was een bijzonder spreker, die ondanks of juist door zijn zwakke stem, door zijn uiterst bedwongen maar scherp-borende argumentatie en door de suggestieve sfeer van toegewijd luisteren en van ‘dodelijke’ ernst die hij wist te scheppen, zijn hoorders sterk bond. Hij heeft toen zijn eigen, zeer speciale plaats in het Nederlandse geestesleven ingenomen en volledige erkenning van zijn gaven gevonden: in 1938 is hij deskundige bij de eindexamens van de H.B.S.; in October 1939 wordt hij tijdelijk leraar Frans aan een H.B.S. te Utrecht (waarheen hij 1 April '40 uit Den Haag verhuist); in 1940, '41 en '42 was hij lid van de examencommissie M.O. Spaans. Hij wordt Redacteur van de Bibliotheek voor Weten en Denken (dln I-XV) en schrijft zelf daarvoor in het begin van de bezetting dl. I over Geestelijke Verwarring.
Want inmiddels had de oorlog ons land bereikt, de bezetter - tegenover wien hij aanvankelijk, gelijk zeer vele intellectuelen en ambtenaren, tot samenwerking in de geest van het Landoorlogreglement bereid leek - had zijn bruutheid getoond, de Joden werden ontslagen en vervolgd. Toen dit lot ook den lector in het Spaans aan de Gem. Universiteit te Amsterdam, Mr. Dr. J.A. van Praag trof, benoemde de faculteit Brouwer op 14-II-1941 tot tijdelijk lector voor de periode tot 1-VII-'41. Maar de N.S.B. ontketende (men weet nog niet door wie daartoe aangezet) een rel tegen hem en verspreidde een strooibiljet met onthullingen over zijn verleden, waarop Voûte, de toenmalige burgemeester, hem 12-IV-'41 schorste. Brouwer heeft toen meteen zelf ontslag gevraagd uit zijn Utrechtse leraarsbetrekking en wijdde zich daarna grotendeels aan illegaal werk. Dit culmineerde in de bekende, zeer belangrijke aan- | |
| |
slag op het Amsterdamse Bevolkingsregister, die hem en 16 anderen het leven kostte. Hij werd op 1 Juli 1943 te Haarlem gefusilleerd. Najaar 1945 is zijn stoffelijk overschot in het Eregraf in de duinen bij Bloemendaal bijgezet. Er zijn verschillende, min of meer vaststaande verhalen over zijn laatste levensdagen die gewag maken van zijn rustige en bezielende houding.
Zijn belangrijkste boeken dateren ook uit de jaren na de Spaanse tragedie. Als hispanoloog - het woord is dunkt me het eerst op hem en wellicht door hem gemunt - schreef hij in 1939 Spaansche aspecten en perspectieven, een boek dat inderdaad door diepte en veelzijdigheid, door zijn betekenis voor historie, sociologie en actualiteit het arbeidsveld van vele gewone hispanisten te buiten gaat. Veel bekender werd zijn Philips Willem (1940), waarin voor den ingewijde heel veel bronnenstudie en diep inzicht in de Spaanse 16de eeuw is te waarderen, maar waarin bovendien door de roman-inkleding een veel wijder publiek de tegenstelling vrijheid-dictatuur kon beleven: meer dan 18 000 exemplaren werden snel verspreid, tot het boek verboden werd. Montigny (1941), een zuiver historie-werk, had ook die smaak van actualiteit, waarom hij er meermalen op ‘zwarte’ bijeenkomsten over sprak. En de grote wetenschappelijke betekenis van deze en andere studies was o.m. dat Brouwer bewees, dat voor onze historie nog veel uit Spaanse bronnen geput kon worden.
Als ik tenslotte nog een enkel woord wijd aan zijn romans De schatten van Medina-Sidonia (pseudoniem Van der Meer, 1939) en Vandaag geen spreekuur (ps. Johannes Geerlinck) is dat om te wijzen op hun groot belang voor een dieper psychologisch doordringen in het zeer gecompliceerde en nog lang niet doorgronde zieleleven van dezen mens die door het leven gruwelijk gewond en in de duisternis werd neergeworpen, maar die weer opstond en zich tot hoog in het licht opworstelde, al werd de diepe wond nooit geheeld.
Moge hij niet alleen door het offer van zijn bloed, maar ook door de vruchten van zijn buitengewone intelligentie lang en bij velen in herinnering blijven.
G.J. Geers
| |
Lijst der geschriften (niet opgenomen werden artikels in kranten en tijdschriften)
1931 | De psychologie der Spaansche mystiek. Acad. proefschr. H.J. Paris, A'dam. |
1932 | Spaansche reis- en krijgsjournalen uit de Gouden Eeuw. Rede. Noordhoff, Groningen. |
| |
| |
1933 | Hernán Cortés en Monteczuma. Thieme, Zutphen. |
1933 | Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den tachtigjarigen oorlog Thieme, Zutphen. |
1933 | Een Spaansch schetsboek. Vijftig ... oefeningen enz. Thieme, Zutphen. |
1935 | De achtergrond der Spaansche mystiek. Thieme, Zutphen. |
1936 | De Spaansche burgeroorlog. Brand, Hilversum. |
1937 | Spraakkunst van het hedendaagse Spaans. Thieme, Zutphen; 2 dln. |
1938 | De Onoverwinnelijke Vloot. v. Kampen, Amsterdam (Patria XIII). |
1939 | Spaansche aspecten en perspectieven. Nygh & v. Ditmar, Rotterdam. |
1939 | De schatten van Medina-Sidonia. Thieme, Zutphen. |
1939 | Hedendaags Spaans. Leesboek enz. Thieme, Zutphen, 2 dln. |
1940 | De verzonken zilvervloot van Vigo. Thieme, Zutphen. |
1940 | Johanna de Waanzinnige. Meulenhoff, Amsterdam (Historie & Memoiren). |
1940 | Geestelijke verwarring. Leopold, Den Haag (Bibliotheek voor weten en denken I). |
1940 | Philips Willem. Thieme, Zutphen. |
1941 | Montigny. Meulenhoff, Amsterdam. |
1942 | Vandaag geen spreekuur. Meulenhoff, Amsterdam. |
1932 | Samen met G.J. Geers: De Renaissance in Spanje. Thieme, Zutphen. |
1935-'38 | onder zijn toezicht: M. Greevink, Ned.-Sp. en Sp.-Ned. woordenboek. Thieme, Zutphen, 2 dln. |
1935-'38 | Redacteur van dl. I-XV v.d. Bibl. voor weten en denken. |
| |
Vertalingen:
1931 | Ed. Zamacois, Levend dooden. Leidsche Uitg. Mij., Leiden. |
1932 | Idem, Met spade en dolk. Ibidem. |
1933 | José Ortega y Gasset, De opstand der horden. Leopold, Den Haag. |
1935 | Idem, Bespiegelingen over leven en liefde. Leopold, Den Haag. |
1936 | Ag. Ribeiro, De man die den duivel doodde. Thieme, Zutphen. |
1937 | José Ortega y Gasset, Het gezichtspunt in de kunsten. Leopold, Den Haag (De Vrije Bladen XIV, no. 6). |
1938 | Ant. Ruiz Vilaplana, Ik verklaar onder eede [Doy fe]. Brusse, Rotterdam. |
1939 | Greg. López y Fuentes, El Indio. Kruseman, Den Haag. |
1939 | Ant. de Saint Exupéry, Het rijk der menschen. Boucher, Den Haag. |
1939 | Ferd. Lot, De Germaansche invasies. Boucher, Den Haag. |
|
|