| |
| |
| |
| |
Fenna de Meyier
(Indramajoe, 20 Mei 1874-Wageningen, 12 November 1943)
Men belicht het letterkundig werk en de letterkundige figuur van Fenna de Meyier nimmer voldoende als zij niet in het licht van haar gansche persoonlijkheid worden gesteld. Zij was niet uitsluitend ‘literator’, zij behoorde niet tot hen, die eerst leven en beteekenis krijgen, wanneer zij met de pen in de hand zitten. Minder dan bij wien ook was bij haar mensch en werk te scheiden en Fenna de Meyier was vóór alles mensch, vrouw. Haar literaire scheppingen waren een emaneerend deel van haar wezen en ook daarin heerschten die zachte optimistische wijsheid en menschenliefde, die zoozeer haar wezen hebben gekenmerkt.
Van haar kon zonder phrase gezegd worden, ‘dat zij de Schoonheid lief had’, de schoonheid niet alleen in de kunst, maar ook in de natuur en in het leven. Doch vooral in de literatuur en in het bijzonder in het vers. Verzen hadden haar groote liefde en zij las ze graag voor, met een groote, zachte innigheid, die haar stem van ontroering deed trillen. Zij behoorde niet tot de zoogenaamde ‘ontnuchteringsgeneratie’, die vooral onder de jongeren tusschen 1920 en 1940 zoovele leden telde. Zij kon zich wel met hun vaak goed geschreven invallen en polemiek amuseeren, maar haar liefde hadden deze nimmer: daartoe waren zij te zeer van liefde ontbloot. In haar romans komt ook het moderne huwelijk voor en hoewel zij met haar scherpen kijk op menschen en dingen vaak psychologisch raak de ‘slachtoffers’ typeerde, verborg zij nimmer haar geloof in de uiteindelijke zege der liefde, hoeveel wrakken er ook uit de schipbreuk aanspoelden. Men zou haar een ‘idealiste’ kunnen noemen, wanneer dit woord niet vaak een denigreerenden bijklank had. Want zij kende de grenzen der dingen en bezat het maatgevoel, bij wat zij bewonderde, nimmer in smakelooze overdrijvingen te vervallen. Waar zij zich aan waagde, zelfs al was het een bijzonder kleedingstuk, kon zij zich wagen: zij zag ook zichzelf met het oog van een kunstenaar, dat zich stiet aan alle disharmonieerende uitwassen.
Ook de groote denkers en de nobele gedachten hadden haar voorkeur en aandacht. Zij heeft de ‘Pensées’ van Pascal vertaald op een wijze, die deze vertaling misschien tot haar beste werk maakt. Zij heeft Romain Rolland vertaald en zou ook gaarne het werk van den door haar vereerden Roger Martin du Gard vertaald hebben, als de gelegenheid daartoe haar niet ontgaan was. Het kenmerkt haar, dat zij er zich in
| |
| |
verheugde, dat de ander, een vriend van haar, de vertaling kreeg en zij intervenieerde met een brief bij Roger du Gard, die liever haar als vertaalster had gehad en met den ‘ruil’ aanvankelijk niet ingenomen bleek. Zij was, geheel overeenkomstig haar genereuzen aard, vrij van de ‘jalousie de métier’, die zich onder schrijvers vaak zoo slecht verbergt, en het feit, dat haar eigen literaire scheppingen niet steeds de waardeering vonden, die aan het werk van collega's ten deel viel, heeft haar nimmer verhinderd, dat werk gul en oprecht te bewonderen. (En van haar is nog wel de fameuze uitspraak: ‘Mannen zijn genereuzer dan vrouwen’!)
Wat haar literaire scheppingen betreft, inderdaad, het is geen gróót werk, dat zij heeft geschapen. Een gebrek aan physiek uithoudingsvermogen - zij had geen sterke gezondheid - ook belette haar vaak de spanning vol te houden noodig voor het bereiken van den grooten romanvorm, dien zij het liefst had verwerkelijkt, maar wat zij schreef was zuiver en eerlijk. Het was werk, dat geheel de bekoring had van haar wezen, dat zich met een gelijke liefde gaf in haar romans als in haar literaire cursussen, in haar vriendschappen als in haar onopgesmukte levenswijsheid. Misschien was het, ondanks zekere zwakheden, daarom toch nog meer dan veel, dat in waardeering erboven gesteld werd, doch waaraan het hart geen deel had.
Fenna de Meyier werd den 20sten Mei 1874 op Java te Indramajoe, residentie Cheribon, geboren, waar haar vader, de ingenieur Johan Emilius de Meyier, in opdracht had een stuwdam aan te leggen. 11 jaar oud ging zij voor het eerst met haar vader naar Holland. Twee jaar later kwam zij in Indië terug en liep te Batavia de H.B.S. met driejarigen cursus voor meisjes af. Zij publiceerde toen reeds in ‘Lelie en Rozeknoppen’ en later in Indische kranten. De directrice van de H.B.S., Mej. V. van der Plaats, moedigde haar talent aan en heeft grooten invloed op haar ontwikkeling gehad. Daar groeide een vriendschap uit, die zich ook in Holland voortzette: bij Mej. v.d. Plaats heeft zij in Parijs eenige maanden gewoond in verband met haar studie Fransch.
In 1901 kwam Fenna de Meyier voorgoed in Holland, nadat zij in Batavia haar onderwijzeresexamen gedaan en de hulpacte Fransch gehaald had. In Holland zette zij haar studie Fransch voort, haalde in 1904 Middelbaar Fransch A en in 1911 Middelbaar Fransch B. Zij gaf tijdelijk les in de lagere vakken op een meisjesschool in Den Haag en later, in
| |
| |
1914, op een school te Rotterdam, tot eind December 1916. Doch zij zag in, dat haar aanleg haar aanwees op het geven van privaatlessen en begon met haar cursussen, waaraan zij zich met een groote toewijding gaf en waarin zij buitengewoon werk heeft geleverd. Hier ook kon zij het vruchtbaarst van haar liefde voor de Fransche taal en de Fransche letterkunde getuigen en voor velen is de herinnering aan deze bezielende cursussen, waarmee zij voor het eerst in 1912 in Den Haag begon, doch die zij ook in Amsterdam, Hilversum, Eindhoven, Bennekom, enz. ging geven, onvergetelijk gebleven. Aanvankelijk behandelde zij enkel de Fransche literatuur, later vergeleek zij de Fransche met de Nederlandsche, Engelsche en Duitsche. Onder de veelzijdige onderwerpen, die zij behandelde, was de cursus over ‘Het jonge meisje in de litteratuur’ een van de merkwaardigste.
Voordien was Fenna de Meyier reeds haar boeken gaan publiceeren. In 1897 verscheen ‘Onbegrepen ziel’, haar eerste literaire werk. In 1903 bundelde zij de kleine Indische schetsen, die zij geschreven had voor De Indische Gids, waarvan haar vader toen redacteur was, onder den titel ‘Tropische bloemen’. Daarna verschenen haar romans, novellen en vertalingen vrij geregeld. Een van haar populairste boeken werd ‘Zondaresje’, in 1921 voor het eerst bij de Wereldbibliotheek verschenen en tot 1937 herdrukt. Zooals de titel reeds aanduidt stond de schrijfster tegenover de zonde van het zondaresje nogal mild. Zij had een groot en begrijpend hart voor de dwalingen van anderen. Ook het probleem van het moderne huwelijk, waarvan zij zooveel rondom zich meemaakte, hield haar gedachten bezig. Daarvan getuigden o.a. haar romans ‘Zonnebloem’ (1917) en ‘Vergeefsche Vlucht’ (1927). Volgens haar was de liefde de sterkste en was het de taak der vrouw ‘zon’ rondom zich te verspreiden, zooals zij dat ook zelf verstond. Haar roman ‘De Zuivere Bron’, eerst in De Socialistische Gids verschenen en in 1923 als boek, toont ons het ideaal van een zuivere liefde in de liefde van een ouderen man voor het jonge anima-meisje, waarbij van het egoïsme afstand wordt gedaan.
Naast haar literair werk - waartoe ook haar bijdragen aan tijdschriften en couranten behooren - en haar cursussen verrichtte Fenna de Meyier nog tal van andere werkzaamheden. Zij was in Mei 1905, een paar maanden na de oprichting, lid geworden van de Vereeniging van Letterkundigen en in 1918 werd zij tot lid van het Bestuur gekozen. In 1920 trad zij af toen het aantal bestuursleden werd ingekrompen en zij zich niet meer herkiesbaar stelde.
| |
| |
In 1918 werd zij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Van 1928 tot 1932 was zij bestuurslid en van 1926 tot 1931 had zij zitting in de Commissie voor Schoone Letteren, voor het toekennen der literaire prijzen. Van de Penclub was zij bestuurslid en laatstelijk, van Oct. 1935 tot het uitbreken van den oorlog, Mei 1940, secretaresse. Verder was zij medeoprichtster van de Haagsche afdeeling van Nederland-Frankrijk.
Het spreekt vanzelf, dat Fenna de Meyier, met haar groote liefde voor Frankrijk en de Fransche taal en letterkunde, dat land geregeld bezocht. Frankrijk was in zekeren zin haar geestelijk vaderland, aan Frankrijk voelde zij zich, misschien ook door atavisme, dat nog in haar naam blijkt, met hart en ziel verbonden. Zij leerde er tal van vooraanstaande literaire figuren kennen en nam sinds 1930 deel aan de samenkomsten in de abdij van Pontigny, die door Paul Desjardins geleid werden. Daar ontmoette zij ook Roger Martin du Gard, den schrijver van ‘Les Thibault’, met wien zij in correspondentie bleef. Toen in 1931 het onderwerp ‘Colonisation’ werd behandeld sprak zij zelf over Nederlandsch-Indië.
Het laatst was zij in Pontigny in 1939. De oorlog ‘blokkeerde’ haar in Holland. Helaas was haar gezondheid, die reeds de laatste jaren haar, de werkzame, dwong zich in acht te gaan nemen en erin te berusten tot invalide gereduceerd te zijn, wat zij met een moedige opgewektheid droeg, meer en meer achteruit gaande. December 1942 uit Den Haag geëvacueerd naar Wageningen, is zij daar ‘in ballingschap’ op 12 November 1943 aan een aanval van apoplexie overleden.
De laatste jaren publiceerde Fenna de Meyier nog alleen vertalingen. Haar laatste roman, ‘Doolhof’, die, evenals de voorafgaande novelle ‘Het leven gaat door’, het probleem van de moderne (en toch zoo van alle tijden zijnde) liefde behandelde, dateert van 1936.
Constant van Wessem
| |
| |
| |
Lijst der geschriften
1897 | Onbegrepen ziel. |
1902 | Schijn. |
1903 | Tropische bloemen (Indische schetsen). |
1905 | Ik worstel en kom boven. |
1906 | Wilde vogel. |
1910 | Onder de Indische zon (Indische schetsen). |
1913 | Het geluk van Thea Wencke. |
1916 | Jean Christophe, van Romain Rolland, 3 deelen, vert. met Bé Stolk. |
1917 | Zonnebloem. |
1919 | Pensées, van Pascal, vert. |
1921 | Romain Rolland, van Paul Colin, vert. |
1921 | Zondaresje. |
1922 | Napoleon, van Albert Keim en Louis Lunet, vert. |
1922 | De abdis van Castro, van Stendhal, vert. |
1923 | Hooge Molen, van Karl Gjellerup, vert. met Dorothée Buys. |
1923 | De zuivere bron. |
1924 | De gebrekkige met de handen van licht, van Estaunié, vert. |
1927 | Vergeefsche vlucht. |
1928 | De keuze. |
1928 | De ondergang eener wereld, van Cl. Anet, vert. |
1929 | Timbres poste des Pays bas. |
1929 | Jeugdliefde (Le désert de l'amour), van F. Mauriac, vert. |
1929 | De toovervogel (meisjesboek). |
1930 | Het drama van Mayerling, van Cl. Anet, vert. |
1931 | Het witte schip, van Aino Kallas, vert. |
1932 | Het was Nina. |
1934 | Magda en haar vader (meisjesboek). |
1935 | Het leven gaat door. |
1936 | Doolhof. |
1938 | Leerling-verpleegster, van Helen Dore Boylston, vert. |
1939 | Verpleegster (idem), vert. |
1939 | Ons geestelijk leven en het hiernamaals, van Jacques Chevalier, vert. |
1940 | Wijkverpleegster, van Helen Dore Boylston, vert. |
1941 | Plattelandsverpleegster (idem), vert. |
|
|