Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1945
(1945)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Johan Kikkert
| |
[pagina 145]
| |
zijn dood toe was Kluyver de eenige persoon tegenover wien de zéér critische Kikkert zonder critiek stond. Hoe vruchtbaar is die opvoeding van den ouderen geleerde voor den jongeren assistent geweest en hoe heeft het Woordenboek daarvan geprofiteerd! Kikkert liet zijn gedachten gaan over alles wat het groote werk betrof; zijn zorg voor de orde en netheid in het Woordenboekslokaal was niet minder groot, dan zijn begeerte om de bouwstoffen die hij aandroeg nauwkeurig, volledig en bruikbaar te doen zijn. Van hoeveel nadenken getuigden vaak de kantteekeningen die hij bij zijn citaten had geschreven, hoeveel inspanning gaf hij zich om een juiste verklaring te vinden voor een moeilijke plaats, hoe vaak hielp hij de redacteuren aan materiaal, dat later onmisbaar bleek te zijn voor het welslagen van een artikel, wat ‘betuttelde’ hij ook dikwijls hun werk, zoodra het van den drukker kwam! Het was maar zelden dat deze gesloten man zich uitte, maar zijn heele leven was een getuigenis van zijn liefde voor het groote nationale werk en voor de taak die hem daarbij beschoren was. Ik geloof niet dat het hem ooit heeft gehinderd dat zijn naam daarin nauwelijks zal voortbestaan (immers alleen in de voorberichten wordt hij vermeld); het moet hem genoeg zijn geweest dat zijn geest er in blijft leven, zoolang het Woordenboek zal worden geraadpleegd. Dat komt, omdat hij ook altijd precies heeft geweten waar de grenzen lagen van zijn wetenschappelijk kunnen; daarbuiten, dat wil zeggen in het eigenlijk redactioneele werk, begaf hij zich nooit, want niets verfoeide hij grondiger dan ‘beunhazerij’. Hoe belangrijk ook Kikkerts verdienste is geweest voor het Woordenboek en hoe groot het gedeelte van zijn leven dat hij er aan heeft gewijd, het was niet zijn eenige liefde. In zijn vrijen tijd (als ongetrouwd man was die hem in ruime mate toebedeeld) hadden de muziek en de geschiedenis zijn belangstelling. Reeds in zijn jonge jaren ontwikkelde hij zich tot een verdienstelijk violist, zoodat hij herhaaldelijk met succes een vioolpartij speelde bij ensemble-spel van dilettanten. Later hield hij met die studie op, maar hij bleef een groot kenner van muziek, van haar geschiedenis en haar instrumenten; een museum als indertijd dat van Scheurleer interesseerde hem in hooge mate. Ook bezocht hij veel concerten, meest van kamermuziek, doch merkwaardigerwijze niet in Leiden, maar in Den Haag. Misschien vermeed deze verlegen man liefst de zalen waar men hem zou herkennen. Van de geschiedenis bestudeerde hij vooral die van Leiden en Rijn- | |
[pagina 146]
| |
land, en verder had hij een voorkeur voor de praehistorie en de oudste geschiedenis van ons land. Ook bezat hij niet alleen een zakelijke belangstelling voor en kennis van de topografie van stad en land, maar evenzeer een zuiver gevoel voor de schoonheid daarvan. Dien aanleg had hij geërfd van zijn vaderGa naar voetnoot1, die lange jaren een bekend lithograaf is geweest in Leiden, en van wiens hand een aantal verdienstelijke aquarellen, schetsen en teekeningen bestaan die alle Leiden en zijn omgeving tot onderwerp hebben, en die thans, dank zij de zorgen van den zoon, grootendeels bewaard worden in het Leidsche gemeente-archief. Men vraagt zich af, hoe het te verklaren is dat Kikkert er nooit toe is gekomen iets van zijn groote kennis te doen blijken in geschrifte. Had de man die, om maar iets te noemen, Orlers en Van Mieris bijna uit zijn hoofd kende niet een uitnemend medewerker kunnen zijn, bij voorbeeld aan het Leidsch Jaarboekje? Ik geloof dat zijn persoon hem daarbij in den weg stond; zijn groote schuwheid werkte remmend, en zijn scherpe, vaak meedoogenloos critische geest, waardoor hij ook den omgang met zijn medemenschen niet zelden bemoeilijkte, moet in hemzelf iedere aandrift tot scheppend werk hebben gedoofd. Het eenig geschrift bij mijn weten dat onder zijn naam werd gepubliceerd is het Register op de eerste vijf en twintig deelen van het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, een zeer nuttig en betrouwbaar, maar onpersoonlijk stuk werk. Doordat zijn kennis en geleerdheid alleen vruchtbaar waren voor den kring van het Woordenboek, doordat zijn ‘licht’ zoo geheel ‘onder de korenmaat’ bleef, heeft hij langen tijd elk blijk van waardeering voor zijn verdiensten moeten ontberen. Wel werd hij eenige malen door zijn redacteuren gehuldigd, als hij een merkwaardig lustrum vierde in zijn loopbaan, maar zijn benoeming tot lid van onze Maatschappij bij voorbeeld kwam pas in 1939. Dat hij blij was met die - zij het late - erkenning, daarvan ben ik zeker, en in het eerste jaar van zijn lidmaatschap zag men zijn kleine gestalte herhaaldelijk op de maandvergaderingen binnenkomen. Maar wie zal zeggen, waarom hij daarna niet dan bij uitzondering meer verscheen? Had iemand hem, zonder het te willen, gekwetst? Deze stille, vaak stugge man had zeer gevoelige plekken in zijn ziel. Trouwens, er waren meer raadselachtigheden in hem: Toen hem in 1940, nadat hij vijftig jaar lang op de voortreffelijkste manier zijn taak | |
[pagina 147]
| |
aan het Woordenboek had vervuld, de eer te beurt viel dat hij ridder werd in de orde van Oranje-Nassau, was hij heel gelukkig. Maar niemand heeft hem ooit de distinctieven zijner onderscheiding zien dragen. Een ander voorbeeld: Er moet in Kikkert stellig een verlangen hebben geleefd om oude steden te bezoeken, en toch ondernam hij slechts enkele malen een reis buiten onze landsgrenzen, eenmaal naar Vlaanderen en eens naar West-Duitschland. En die in een verbazend snel tempo; misschien omdat het overnachten in een hotel hem benauwde? Gewoonlijk bracht hij zijn vacanties door met tochten die hij in een dag kon waarnemen. Hij was niet tevreden als hij niet tenminste ieder jaar een keer door Amsterdam en Den Haag kon dwalen, waar geen verandering van eenig gewicht aan zijn speurend oog ontging, en zijn wandelingen in Wassenaar waren hem dierbaar. Hij betreurde het dat het landelijk aspect daar zienderoogen verdween door de steeds toenemende bebouwing met groote en kleine villa's. Hoè lieflijk dat oord voor ongeveer vijftig jaar nog was, daarvan kunnen de Woordenboeksmenschen van nu zich min of meer een voorstelling maken door de vriendelijkheid zijner zuster, zijn eenig familielid. Na zijn dood schonk zij ons als aandenken een der aquarellen van hun vader, voorstellend den Achterweg bij Groot Hasebroek, een toen nog stillen, verlaten zandweg. Kikkerts vacanties duurden nooit lang; ik geloof niet dat hij ooit de weken die hem toekwamen ten einde toe opgebruikte. Zijn behoefte aan werk trok hem weer naar de Woordenboekskamer: hij wist in later jaren niet goed meer wat hij met veel vrijen tijd moest beginnen. Daarom is het goed dat de Regeering en de Commissie van Bijstand van het Woordenboek het hem hebben gegund te blijven werken, ook toen hij oud werd. Zij konden dat ook gerust doen, want zijn geest bleef helder en hij geloofde dat hij zelf wel zou voelen wanneer voor hem het oogenblik van heengaan was aangebroken. Zoover is het evenwel niet gekomen. Na een korte ziekte werd hij midden uit zijn werk weggenomen. Een leven was ten einde dat, zoo men wil, in de schaduw had gelegen, maar dat toch was verlicht door een nooit verflauwde liefde voor zijn levenstaak.
Leiden, November 1945. J.H. van Lessen |
|