Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1943
(1943)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pieter Dignus de Vos
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn ouders, die met zijn tantes van moederszijde financieel goeddeels van deze jongste zoon afhankelijk waren. Wat een betrekking in Zieriksee kon waarborgen, een zij het dan ook bescheiden bestaanszekerheid, kon een leven als varensgezel met al de wisselvalligheid, aan dit beroep eigen, onmogelijk beloven. Het plichtsgevoel won het, al was het eerst na lange en bittere strijd, van het volgen van eigen verlangen en aandrift. Toen De Vos, kort voor zijn 26ste verjaardag, in 1892 tweede commies ter gemeente-secretarie van zijn geboortestad werd, was het pleit voorgoed beslist. Berust heeft hij in dit besluit, het bitterste van zijn leven, nooit. Levenslang heeft zijn hart naar de zee getrokken; bij voorkeur zocht hij zijn vrienden onder varensgezellen, en zo dikwijls hij zich kon vrijmaken, voer hij in zijn jonge jaren met de Bruinisser mosselvissers mee uit. Met trots schrijft hij in zijn dagboek, dat hij het schip bestuurde en als schipper bevelen mocht geven. Teruggekeerd tot zijn kantoorkruk, drukte de enge sfeer der secretarie hem dubbel zwaar, viel het geestdodende klerkenwerk hem eens zo moeilijk. Om de mensen te ontvluchten en alleen te zijn met zichzelf, trok hij zich zo vaak hij kon op de zolder van het stadhuis terug, waar de oude archieven der stad geborgen waren. Snuffelend in de oude perkamenten keerde de teleurgestelde jongeman in tot het verleden. Zich te verdiepen in de geschiedenis van zijn vaderstad, het gebouw der historie steen voor steen op te trekken, het vergoedde weliswaar niet wat hij ontberen moest, maar het schonk zijn leven althans een nieuwe inhoud. Alleen bij gebrek aan beter is De Vos de kenner bij uitstek geworden van zijn geboortestad en -land, de vraagbaak voor ieder, die over Zieriksee en Schouwen wilde worden ingelicht, de onvermoeide speurder en vorser, op wiens brede kennis nooit tevergeefs een beroep werd gedaan. En zo meesterlijk wist hij zich voor het oog der wereld in zijn lot te schikken, dat alleen enkele vertrouwde vrienden de wetenschap met zich droegen van een nooit vervuld en nooit uitgeblust verlangen. Bijna een halve eeuw heeft De Vos op het Zierikseese stadhuis doorgebracht. Van tweede commies werd hij, in 1895, commies-griffier, wat hij tot 1920 bleef, toen hij tot archivaris der stad werd aangesteld. Herhaaldelijk is hem het ambt van secretaris zowel van Zieriksee als van enkele buitengemeenten aangeboden, maar telkens weer heeft hij voor die uitnodiging bedankt. Officieel is hij maar van 1920 tot 1933 archivaris geweest, maar al in 1892 was hem de zorg voor het gemeente-archief opgedragen, en na zijn pensionnering bleef hij als tijdelijk ambtenaar ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
secretarie belast met de archiefzaken. Talloos velen heeft hij in deze functie geholpen met zijn ongeëvenaarde kennis en met een niet genoeg te roemen dienstvaardigheid, die al in 1893 door Nagtglas, de schrijver der ‘Levensberichten van Zeeuwen’, dankbaar vermeld werdGa naar voetnoot1. Wanneer men De Vos iets zou moeten verwijten, dan zou het zijn dat hij anderen te veel van zijn kennis heeft laten profiteren. Zijn bereidwilligheid in het geven van inlichtingen ging de perken wel eens te buiten, en ik zou meer dan één wetenschappelijk geschrift kunnen noemen, dat op een andere naam staat dan de zijne, maar dat zonder de medewerking van De Vos nooit geschreven had kunnen worden. De publicaties van De Vos strekken zich uit over een periode van ruim een halve eeuw. Zijn oudste opstellen over de geschiedenis van Zieriksee verschenen in 1887 in de Zierikzeesche Nieuwsbode, het plaatselijke orgaan, dat sinds lang de reputatie verloor die het bezat toen de markies De Thouars er zijn beruchte artikelen in schreef. In 1939 verschenen de laatste schetsen, die De Vos heeft geschreven, in hetzelfde blad, waarin tussen deze jaren ettelijke honderden feuilletons van zijn hand het licht zagen, bijna zonder uitzondering over de geschiedenis van Zieriksee en Schouwen en Duiveland. Het is te betreuren dat deze hier verscholen liggen, want verscheidene ervan bevatten waardevolle gegevens over zaken en personen, die men elders tevergeefs zoekt. Slechts enkele verschenen ook in afzonderlijke uitgave: zo de beide deeltjes ‘Uit Schouwen en Duiveland's verleden’ (1902), de alleraardigste feuilletons over ‘Zierikzee voor honderd jaar’ (1922) en ‘Zierikzeesche straatnamen’ (1933). Als secretaris van de vereniging ‘Zierickzee’ schreef De Vos een drietal monografieën, waarin hij achtereenvolgens op de hem eigen, gedegen wijze schreef over ‘De grafschriften der voormalige St. Lievensmonsterkerk te Zierikzee’ (1911), ‘De voormalige kloosters en liefdadige instellingen te Zierikzee’ (1913) en ‘Oude patricische woonhuizen en geslachten te Zierikzee’ (1915). Omstreeks dezelfde tijd beschreef hij voor het ‘Historisch gedenkboek der herstelling van Neêrlands onafhankelijkheid in 1813’ (1913) de lotgevallen van Zieriksee, Schouwen en Duiveland in 1813 en 1814. Op hetzelfde tijdvak heeft de zojuist genoemde studie over Zieriksee voor honderd jaar betrekking: een der sprekendste bewijzen hoezeer het verleden van Zieriksee in De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vos gestalte had verkregen. Al lezende in al die bijzonderheden over het leven en het bedrijf der oude Zierikseeënaren is het ons, alsof de schrijver deze mensen persoonlijk had gekend en in hun midden had geleefd. De Vos was geen stylist van enige betekenis, zijn stijl is eerder dor dan levendig te noemen, maar wanneer hij op dreef kwam, toonde hij zich een causeur naar wie men met volle belangstelling wilde luisteren. Zijn ‘Gids voor Zierikzee en omstreken’ (1896), waarvan drie drukken verschenen, zijn beschrijving van Zieriksee (1925, in 1931 als ‘Gids van Zierikzee en omstreken’ met een uitbreiding herdrukt) en andere opstellen van groter en kleiner omvang getuigen van de grote gemakkelijkheid, waarmee De Vos uit de overvloed van zijn locale kennis op eenvoudige, maar onderhoudende wijze wist te vertellen. De voorliefde van De Vos ging stellig naar genealogische onderzoekingen uit, en op dit gebied liggen zijn grootste verdiensten. Tezamen met de zoveel oudere geschiedvorser Joost van der Baan (1808-1896), Zierikseeënaar van geboorte, stelde hij de genealogieën van de Zierikseese families Van der Hucht (1893) en Teelinck (1893) op, en in samenwerking met de Middelburgse genealoog Mr. B.F.W. von Brucken Fock (1841-1910) de royaal uitgegeven ‘Genealogie der uitgestorvene familie De Huybert’ (1906). Alleen schreef hij over de Zierikseese familie Vierling (1895) en het Veerse geslacht Honigh (1895). Een groot aantal geslachtslijsten van Zierikseese burgerfamilies, met grote ijver en zorgvuldigheid samengesteld, bleven in handschrift. De zo bescheiden aangekondigde ‘Kleine bijdrage tot de kennis van de naaste voorouders en familie van Jacob Cats’ (1919) bevat tal van nieuwe gegevens over het voorgeslacht en de bloedverwanten van de Zeeuwse volksdichter. De Vos heeft tenslotte de kroon op zijn werk gezet door de uitgave van ‘De vroedschap van Zierikzee’ (1931). Had het aan hemzelf gelegen, dit werk zou nooit in druk zijn verschenen; alleen de sterke aandrang, door anderen op hem uitgeoefend, heeft de bescheiden schrijver tenslotte ertoe kunnen overhalen, zijn aantekeningen aan de pers toe te vertrouwen. Het boek somt ongeveer 340 vroedschappen of raden op, die van de tweede helft der 16de eeuw tot 1795 in de stedelijke raad zitting hebben gehad, alle met hun voor- en nageslacht. Bovendien bracht De Vos alle bijzonderheden over hun particuliere leven en hun maatschappelijke situatie bijeen, die hij uit de archieven kon opdiepen. De brede inleiding, die aan het werk voorafgaat, bevat een historisch overzicht van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regeringsvorm der stad en een uitvoerige verhandeling over de contracten van harmonie of correspondentie: een waardevolle bijdrage tot de beoordeeling van de verhouding der regeringsgeslachten onderling en ten opzichte van de stad. Weliswaar had Mr. J. de Witte van Citters deze regeringsovereenkomsten al eerder grotendeels in het licht gegeven, maar daarbij de namen der betrokken contractanten verzwegen. De Vos had dit terecht niet gedaan, waardoor vele feiten duidelijk werden, die tot dusver in het duister waren gebleven. Het zou onbillijk zijn, aan De Vos te verwijten dat zijn boek niet dezelfde betekenis bezit als Elias' ‘Vroedschap van Amsterdam’ - afgezien dan van de relatief zoveel minder belangrijke rol die de tweede stad van Zeeland in onze Republiek heeft vervuld. Sinds het oud-archief van Zieriksee in 1811 voor een zeer groot gedeelte voor scheurpapier was verkocht, ontbraken ten enenmale de gegevens waaruit het maatschappelijke en economische beeld van het regentenpatriciaat der stad zou kunnen worden opgebouwd. Men moet het te meer waarderen, dat De Vos er desondanks nog in geslaagd is, vrij wat bijzonderheden aan het licht te brengen omtrent de sociale omstandigheden, waarin deze regenten leefden, al valt in zijn boek de nadruk uiteraard op het biografische en genealogische element. Aldus, gestadig werkend aan zijn taak, steeds nieuwe vondsten opdelvend uit het aan zijn zorgen toevertrouwde archief, en bijna van week tot week in feuilletonvorm de resultaten van zijn arbeid populariserend voor zijn stadgenoten, bracht De Vos zijn levensdagen in zijn geboortestad door. Getrouwd is hij nooit geweest; hij die het druk gewoel der samenleving schuwde, begeerde ook het stille geluk van het huwelijksleven niet. Mensenschuw was hij intussen niet, hij had vele vrienden, hij bewoog zich ook op maatschappelijk gebied en vervulde een aantal bestuurfuncties in het maatschappelijke en kerkelijke leven van zijn stad. Maar wel was hij eenzelvig en niet gemakkelijk in de omgang. De schijnbaar zo rustige kamergeleerde bleek telkens weer een heftigbewogen mens te zijn. Nooit is hij erin geslaagd, zich over de grote teleurstelling van zijn jeugdjaren heen te zetten, en dit heeft zijn karakter beïnvloed. Daar kwam bij dat men hem in Zieriksee teveel naar de ogen keek terwille van zijn kennis en van zijn integriteit als mens. In het godsdienstige was De Vos geen man van geprononceerde denkbeelden. Zijn geloofsleven bezat die enigszins weemoedige trek, die onder de Zeeuwen niet zeldzaam is; het bekende gedicht van Van Oosterzee, ‘De dood heeft mij een brief geschreven’ lag hem op de lippen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestorven. Aanvankelijk rekende hij zich tot de vrijzinnigen, later sloot hij zich bij de orthodoxen aan, maar tenslotte brak hij met beiden. Het verhinderde hem niet om ook organisaties van andere kerkelijke richtingen te steunen, en zijn breuk met de kerk betekende allerminst een breken met het geloof. De Vos is tot het laatst van zijn leven een gelovig mens geweest, die de grondbeginselen van het Christendom in zijn leven in toepassing trachtte te brengen. Met voorliefde haalde hij het bekende woord aan, dat Christus tot zijn discipelen sprak: Wat baat het een mens zo hij de gehele wereld gewint, en lijdt schade aan zijn ziel? Hij leefde in de grootst mogelijke eenvoud, zonder behoeften voor zichzelf, en kon daardoor financiële hulp verlenen aan alwie zich daartoe tot hem wendde. Ook in dit opzicht ging zijn vrijgevigheid misschien te ver; op het laatst van zijn leven geraakte hij er bijna in financiële moeilijkheden door. Dat levenseinde was ook in andere opzichten somberder dan De Vos naar menselijke maatstaven beschouwd verdiend had. Een slepende en pijnlijke kwaal, die hem hulpbehoevend maakte als een kind en op het laatst ook zijn verstand aantastte, heeft zijn laatste dagen zeer verduisterd. In het gezin van zijn trouwe vriend Van Beveren liefderijk opgenomen en verpleegd, wachtte hij er vele weken op de dood, die hem op 8 September 1942 eindelijk uit zijn lijden verloste. In zijn vaderstad laat hij de herinnering na aan een rechtschapen man van onkreukbare beginselen; daarbuiten blijft zijn naam voortleven als van een kenner van Zieriksee, zoals er na hem niet licht een tweede zal komen.
P.J. Meertens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien vele honderden historische feuilletons over het verleden van Zierikzee, Schouwen en Duiveland in de Zierikzeesche Nieuwsbode (1887-1939), de Nieuwe Zierikzeesche Courant (1901-1902), het Zierikzeesch Nieuws- en Advertentieblad (1908-1918), de Zierikzeesche Kerkbode (1922-1923) en Schouwen's Badcourant (1934-1935). |