| |
| |
| |
| |
Louis Herman Jean Lamberts Hurrelbrinck
Pasoeroean, 1 Juni 1856 - Maastricht, 29 October 1941
Tusschen den geboortedatum van Lamberts Hurrelbrinck: 1 Juni 1856 en dien van zijn sterven: 29 October 1941 ligt een lange periode van bijna drie generaties; tusschen het aan de Oostkust van Java gelegen Pasoeroean, waar hij in de zwaar-warme periode van den drogen moesson het levenslicht aanschouwde en Maastricht, de plaats, waar hij gestorven is en op een huiverig-kouden Novemberdag onder striemend, natte sneeuwbuien begraven werd, liggen een halve wereld en een bar klimaatverschil.
Louis Herman Jean Lamberts Hurrelbrinck werd geboren uit het huwelijk van Johannes Samuel Lamberts Hurrelbrinck, ontvanger van in- en uitgaande rechten en van Rosalie, Petronella, Cornelia van Sirtema. Zijn moeder behoorde tot een oud, patricisch geslacht van Limburg en was afstammelinge van een uitgeweken Hugenotenfamilie, Pain et Vin, die na het herroepen van het Edict van Nantes in 1685 Frankrijk verliet en zich in Maastricht vestigde.
De Pain et Vin's, die aan de legers van de stadhouders verschillende officieren geschonken hebben, waren aan voorname families in Limburg geparenteerd en komen in de geschiedenis van Maastricht meermalen voor.
Het is daarom dan ook niet onwaarschijnlijk, dat de jonge Lamberts Hurrelbrinck zijn warme belangstelling voor Limburg, waarvan hij zoo duidelijk in zijn omvangrijk oeuvre blijk geeft, grootendeels van moederszijde heeft gekregen. Hij heeft reeds als kind van vier jaar Indië verlaten om zich met zijn ouders te Maastricht te vestigen. Zijn vader keerde spoedig weer naar Indië terug om nog enkele jaren in 's lands dienst door te brengen, terwijl zijn moeder om gezondsheidsredenen in het vaderland bleef en met haar zoontje Valkenburg als woonplaats koos.
Het is in deze plaats, welke in zijn later werk, al of niet onder den naam Roosdaal een belangrijke rol zou spelen en waar vele zijner dramatis personae zouden lijden en strijden, dat de jonge Louis zijn eerste schoolopvoeding kreeg bij meester Smeets, die tevens directeur van het zanggezelschap Walram was.
Wegens het vrij gebrekkige schoolonderwijs in deze plaats verhuisde de moeder met haar zoontje spoedig naar Meerssen, waar hij de lessen ging volgen van een zekeren meester Mathieu Nivel, een uitstekend
| |
| |
onderwijzer en buitengewoon man, dien de schrijver in verschillende zijner latere novellen in dankbare hulde heeft herdacht.
Nadat hij het gemeentelijk gymnasium te Maastricht gevolgd had, liet Lamberts Hurrelbrinck zich in 1875 inschrijven als student in de rechten aan de Leidsche Universiteit. Hij is een opgewekte, vroolijke student geweest, die van het studentenleven ten volle heeft genoten zonder daarbij zijn studies te verwaarloozen. Na zijne promotie in 1880 op een proefschrift, getiteld: ‘Iets over de schending van geheimen’, bleef hij in Leiden, waar hij zich als advocaat vestigde.
Zijn praktijk als jeugdig rechtsgeleerde liet hem echter genoeg tijd over om de redactie van de Leidsche Courant waar te nemen. Hier te Leiden maakte hij kennis met zijn ouderen gewestgenoot Emile Seipgens, den toenmaals bekenden schrijver van Limburgsche novellen, die in dien tijd leeraar in het Duitsch was aan de H.B.S. ter plaatse.
Seipgens wees den jongen Hurrelbrinck op zijn bijzonderen aanleg om zijn gedachten helder en duidelijk weer te geven en op den vlotten, levendigen stijl van zijne pennevruchten in het door hem geredigeerde blad. De aansporing van Seipgens is zeker van invloed geweest op de richting, die Lamberts Hurrelbrinck spoedig daarop zou inslaan.
Intusschen had de Leidsche Courant door de concurrentie van het veel jongere Leidsche Dagblad opgehouden te bestaan en had dit laatste zijn kolommen voor hem opengesteld als tooneelrecensent. Tien jaar lang heeft hij in dit blad zijn tooneelverslagen gegeven, die door de lezers zeer op prijs werden gesteld.
Inmiddels had de Leidsche Maatschappij voor Letterkunde hem in 1890 het lidmaatschap verleend, kort nadat zijn eerste werk ‘Limburgsche Novellen’ verschenen was. Deze novellen, die reeds typeerend zijn voor den aard en de letterkundige waarde van zijn latere werken, werden in De Gids, grootendeels terecht, slechts met matig enthousiasme ontvangen.
In 1893 vertrok hij uit Leiden naar Amsterdam, waar hij zich spoedig in een uitgebreide strafpraktijk mocht verheugen. In zijn in 1907 verschenen boek ‘Misdadigerswereld’ heeft hij verschillende herinneringen aan zijn advocatenloopbaan vastgelegd. Zoowel te Leiden als te Amsterdam besteedde hij zijn vrijen tijd geheel aan het schrijven van schetsen, novellen, romans en een drietal tooneelspelen of kluchten. Tenslotte vestigde hij zich in 1909 voor goed in Limburg, eerst nog te Valkenburg, waar hij ook reeds vroeger zijn vacanties had doorgebracht. Hier zocht hij
| |
| |
vooral omgang met de eenvoudige kameraden uit zijn jeugd, die thans hardwerkende boeren, mijnwerkers of arbeiders waren geworden. Hij verdiepte zich in de kennis van hun gewoonten, zeden, gebruiken en feesten, welke hij later nauwkeurig in zijn werken zou beschrijven en uitbeelden.
Twee jaar later, in 1911 verhuisde hij naar Maastricht, waar hij sedertdien is blijven wonen. Na eenigen tijd legde hij zijn praktijk, waarbij hij zich vooral had toegelegd op het pleiten in strafzaken, neer, om zich geheel aan zijn letterkundig werk te wijden.
Toen in 1910 het 31e Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres te Maastricht werd gehouden, werd Mr. Lamberts Hurrelbrinck tot algemeen voorzitter gekozen. Hij heeft zich van deze taak op even hoffelijke als loffelijke wijze gekweten en zich een hartelijk, vlot en joviaal man betoond.
De hartelijke en gevoelige mensch, die reeds als advocaat zeer met het lot van zijn medemenschen was begaan, bleek hij ook te zijn, toen de eerste Wereldoorlog al zijn ellenden over het menschdom uitstortte. Hurrelbrinck heeft toen heel veel verdienstelijken arbeid verricht als secretaris van het Internationaal Liefdewerk voor gewonden en krijgsgevangenen te Maastricht. In het door hem over dit werk geschreven boekje wordt terloops vermeld, hoe dit Liefdewerk in de vier jaar van zijn bestaan niet minder dan 2 1/2 millioen pakketten uit Maastricht verzonden heeft naar de vele gevangenkampen in Europa, Afrika en Azië. Door koning Albert van België werd hem voor zijn groote verdiensten in dezen de Albert-medaille met lint geschonken.
Tal van schetsen in verschillende bladen en tijdschriften en ook een roman ‘Vaderland’ heeft hij aan den Wereldoorlog gewijd, waarvan hij de verschrikkingen door zijn bezoeken aan de vele treinen met gewonden, die zijn woonplaats passeerden, van nabij heeft leeren kennen.
Hurrelbrinck heeft na 1918 geen bepaalde functie meer uitgeoefend, doch zich nog slechts uitsluitend aan zijn letterkundigen arbeid gegeven. Dat wil niet zeggen, dat hij daarom voor niets anders belangstelling had, integendeel! Hij stond midden in het maatschappelijk leven en vooral in het Maastrichtsche vereenigings- en societeitsleven was hij, geestig causeur, een figuur, die op den voorgrond trad en wiens interesse in het bijzonder naar de tooneelwereld bleef uitgaan. Deze was hij steeds trouw gebleven vanaf den tijd, dat hij nog zijn tooneelrecensies schreef in de Leidsche Courant, via de Amsterdamsche periode, waarin hij enkele blij- | |
| |
spelen en kluchten maakte, tot het tijdperk, waarop hij als eere-voorzitter der Maastrichtsche tooneelvereeniging ‘Kunst en Vermaak’ zijn vasten zetel in den Stadsschouwburg had.
Het is Lamberts Hurrelbrinck beschoren geweest een hoogen ouderdom te bereiken. Nog een jaar voor zijn dood heeft hij op zijn 84ste jaar zijn diamanten promotiefeest gevierd. Doch ook deze man kon de schaduwzijden van een hoogen leeftijd niet ontgaan. Hoewel hij tot op zijn 80ste jaar nog heel kras was, kon hij reeds geruimen tijd voor zijn dood zijn woning bijna niet meer verlaten. Ook hij stierf een beetje vereenzaamd, zooals zoovelen, die, oud geworden, zich hun laatste vrienden zien ontvallen.
Doch zelfs wie hem in deze laatste periode heeft bezocht, moest den indruk krijgen, dat hij nog iets bezat van zijn vroegere geestelijke vitaliteit door de belangstelling, die hij toonde voor alles wat met de schoone kunsten verband hield. Zijn geest bleef trouwens ook helder tot bijna op het laatste oogenblik.
Met Lamberts Hurrelbrinck is heengegaan een man, die weliswaar in de Nederlandsche letterkundige wereld geen prominente plaats heeft ingenomen, maar die in zijn vele romans en novellen op zijn minst heeft blijk gegeven van een groote liefde voor en een uitstekende waarneming van het Limburgsche boerenvolk, zooals dat in de dorpen, voordat de groote industrialiseering begon, leefde, feestte en zwoegde.
Met het Zuiden heeft hij gemeen gehad de hoofsche, vlotte omgangsvormen, de opgewektheid en eenvoud, de jovialiteit en de hartelijkheid, die hij als groot menschenvriend steeds in hooge mate heeft gecultiveerd en met de daad beleden. Niet het minst heeft hij deze menschenliefde met de daad beleden in en door zijn vele werken.
Hoewel een levensbericht een uitvoerige bespreking en beoordeeling van het letterkundige werk van den beschrevene meestal uitsluit, moge een dergelijke bespreking, zij het dan in zeer beknopten vorm, hier toch niet achterwege blijven, daar zij bijdraagt tot een betere kennis en waardeering van de figuur van Lamberts Hurrelbrinck.
Reeds uit de titels van de meeste zijner werken blijkt duidelijk, dat zijn belangstelling bijna uitsluitend uitging naar de mooie Limburgsche natuur en naar de kleine dorpjes en de eenvoudige boeren met hun deugden en ondeugden. Hurrelbrinck is de uitbeelder bij uitstek van het Limburgsche land en volk, zooals dat nog was in het midden der vorige eeuw. Hij is vooral de beschrijver van het romantische Limburg met
| |
| |
zijn vermetele, dappere smokkelaars en stroopers, met zijn listige, niemand ontziende veldwachters en kommiezen en met op den achtergrond typen als de kasteelheer, de dorpspastoor of de burgemeester. Vooral heeft hij oog voor den somberen, ruwen en forschen kant van het dorpsleven, zoodat in zijn romans en novellen vaak ook krachtige en ruwe figuren de hoofdrol spelen. Daarom ook kiest hij meermalen tot onderwerp van zijn romans de lotgevallen van de beruchte benden, die Limburg in de 18de eeuw onveilig hebben gemaakt, de bokkenrijders. Hij maakte daarvoor aan de hand van archieven en processtukken een nauwkeurige studie van de omstandigheden, waaronder deze menschen geleefd hadden, opdat alles zooveel mogelijk historisch verantwoord zou zijn. Het zijn dan ook vooral deze werken van avontuur, geweld en spanning geweest, die hem in de breede kringen van het romanlezend publiek hebben bekend gemaakt.
Hurrelbrinck beschrijft, zooals reeds boven gezegd, de boeren, met hun goede en slechte hoedanigheden zonder echter het accent bij één en dezelfde persoon eenzijdig naar zijn slechte hoedanigheden te verleggen. Zoodoende geeft hij ons gelukkig weinig menschelijke monsters, zooals met den wonderdokter in zijn roman ‘Madonna’ wel het geval is, die zijn onteerende daad dan ook met een zware gevangenisstraf moet boeten.
In dit laatste, hyper-romantische, melodramatische werk is hij overigens in de keuze van zijn onderwerp minder gelukkig geweest. Zijn psychologie gaat hier en elders niet diep, evenmin als in zijn werk ‘Misdadigerswereld’, dat niet een scherpe uitbeelding geeft van de donkere, psychologische roerselen van crimineel aangelegde personen, doch dat meer een vlot geschreven kroniek is over crimineele typen en toestanden, welke hij in zijn Amsterdamsche advocatenpraktijk had leeren kennen en observeeren.
Bijzonder sympathiek in laatstgenoemd werk is zijn humaan voelen voor en zijn menschelijk oordeelen over dit soort onmaatschappelijken, voor wie hij veelal om clementie pleit en een gevoel van medelijden en begrijpen bij zijn lezers tracht op te wekken.
Om bij ‘Misdadigerswereld’ nog even stil te staan, dit werk is onpretentieus, hoewel goed-tendentieus geschreven en heeft evenals de meeste zijner werken niet veel of geen bijzondere literaire waarde.
De verdiensten van Hurrelbrinck liggen in dit soort werken echter op een ander gebied. Hij heeft namelijk door deze en dergelijke romans
| |
| |
en novellen in Nederland ongetwijfeld ertoe bijgedragen om het groote lezerspubliek zoo noodig tot een mildere beoordeeling te brengen van vele onmaatschappelijken. Het behoort echter tot de imponderabilia om zijn socialen invloed in dezen naar de juiste waarde te schatten en te waardeeren.
Vertoont Hurrelbrinck in het zoeken naar motieven voor zijn werken vaak een trek naar het sombere, dramatische en zelfs avontuurlijke, zooals o.a. in ‘Paria's’, soms kan dit sombere het tragische dicht benaderen, zooals in zijn roman ‘De Eerste Mei’, die in het onder den schuilnaam Roosdaal bekende Valkenburg speelt of in ‘Trots’, waar een sterke, hard werkende boerenfamilie tenondergaat door de hoovaardij van de ouders en hun kinderen, omdat zij op verkeerde wijze hooger op willen. Deze beide romans zijn echter zoo zuiver menschelijk beschreven en de fouten der hoofdpersonen worden door hun goede hoedanigheden zoo zacht schrijnend getemperd, dat deze romans psychologisch tot zijn beste werken behooren.
Ondanks zijn voorliefde voor de beschrijving van het sombere en het menschelijk lijden met zijn wanhoop, haat, wraak- en moordgevoelens, waarvan ook zijn oorlogsroman ‘Vaderland’ getuigt, komt er in verschillende novellen en schetsen ook een neiging tot het humoristische en gemoedelijke naar voren, dat soms afwisselt met het sombere en tragische in een en hetzelfde verhaal. Zulks vinden wij evenzeer in zijn ‘Misdadigerswereld’ als in zijn verhalen en schetsen, gebundeld in ‘Van een Limburgsch Dorp’ of in het zestal kortere en langere verhalen, die verschenen zijn onder den weinig gelukkigen naam ‘Vergelding’, zoo genoemd naar een der voornaamste novellen van dezen bundel.
Wanneer wij thans komen tot het uitspreken van een oordeel over de wijze, waarop Lamberts Hurrelbrinck milieu en typen heeft geschilderd en het gamma der menschelijke gevoelens beschreven, dan meenen wij te mogen vaststellen, dat hij het Limburgsche boerenvolk en vooral bepaalde typen psychologisch zuiver en aannemelijk heeft uitgebeeld en zeer verdienstelijk heeft weergegeven. In de goede typeering van zijn hard zwoegende en eenvoudige boeren ligt zijn groote verdienste als schrijver en zijn bijzondere kracht als novellist. Als zoodanig behoort hij tegelijk met Seipgens voor het Limburgsche, met Cremer voor het Betuwsche, met Van Koetsveld voor zijn Zuid-Hollandsch dorp Westmaas en verschillende andere tot de vrij uitgebreide groep van Nederlandsche schrijvers, die in de 19de eeuw zich uitsluitend op de be- | |
| |
schrijving en uitbeelding van het volk op het platteland hebben toegelegd. En onder hen is Lamberts Hurrelbrinck een van de meest vruchtbare en verdienstelijke.
Dat hij niet tot de beste stylisten van deze groep behoort en in de letterkundige wereld nooit bijzonder aanzien heeft genoten, komt o.a. door het feit, dat hij zijn romans en novellen stylistisch nooit heeft weten te componeeren met een fijn artistiek sentiment.
Vaak geeft hij een goed stukje natuurimpressie en enkele gevoelige, poëtische passages, doch deze worden dan gevolgd door gedeelten van ongelijk gehalte. De fouten, die reeds zijn eerste werken aankleefden, vinden wij steeds in zijn latere boeken terug. Hij mist de noodige zorg en het noodige stijlgevoel om zijn werk een zekere volmaaktheid te geven en het van de eerste tot de laatste bladzijde tot een kunstwerk te maken. Dit komt mede, doordat hij met al te groote vlotheid en gemakkelijkheid geschreven heeft. Wie zijn schetsen en novellen leest, kan niet aan den indruk ontkomen, dat zijn taal niet voldoende verzorgd is en bij mindere overijling ook vaak slordigheden hadden kunnen vermeden worden. In dit opzicht staat hij lijnrecht tegenover den fijnen en voornamen geest van een ander Limburger, namelijk Frans Erens. Weliswaar is ook in diens werken weinig groei te bespeuren en staan b.v. zijn ‘Literaire Wandelingen’ bijna op één lijn met zijn ‘Literaire Meeningen’, maar Erens is tenslotte van het begin tot het einde ‘een letterkundige geweest, geheel en geen halve’, zooals hij zelf van Flaubert getuigt. Overal toont hij dezelfde volgroeidheid en het vermogen om diep in zijn stof door te dringen, terwijl zijn stijl een precieze en fijne verzorging verraadt.
Ook Lamberts Hurrelbrinck is zich nagenoeg gelijk gebleven, zoowel in de motieven zijner werken als in stijl en beschrijving. Doch hij heeft een beetje tè vaardige pen gehad en met te veel journalistieke vlotheid geschreven; hem heeft een beetje te veel het fijne, artistieke gevoel en temperament ontbroken om juist die hoogte te bereiken, die een Erens met zijn oeuvre bereiken zou.
Terwijl hij zijn personen uit hetzelfde milieu kiest als Emile Seipgens, heeft het werk van Lamberts Hurrelbrinck toch qua stijl en beschrijving niet die literaire verdiensten als dat van Seipgens.
Wie van dezen een boek ter hand neemt, zooals zijn laatste, helaas onvoltooid gebleven roman ‘Daniel’, wordt getroffen door de zuiverheid van inhoud en stijl, door de harmonie tusschen inhoud en beschrijving, door de gaafheid van vorm en inhoud, door het adaequate tusschen den beschreven persoon en de woorden, waarin deze zich uit.
| |
| |
Deze literaire hoedanigheden vinden we bij Lamberts Hurrelbrinck zeker niet in dezelfde mate als bij Seipgens, die daardoor ook tot de beste novellisten behoort van de vorige eeuw.
Een disharmonie tusschen vorm en inhoud vinden wij bij Lamberts Hurrelbrinck even goed in zijn eerste als laatste werk. Soms zijn het moderne, ietwat geleerde woorden, die misplaatst zijn in den mond van een eenvoudigen boer of boerin, zooals het vaker gebruikte woord ‘intens’ of een samenstelling als het woord ‘dorpsaristocraten’ (‘Vergelding’). Soms is het een heele passage, die uit den toon valt, doordat een sobere, eenvoudige dorpsvertelling onderbroken wordt door een natuurbeschrijving van moderne allure, waarbij lid- en werkwoorden worden weggelaten, werkwoorden onnoodig worden gesubstantiveerd en ongewone samenstellingen en woordkoppelingen worden gemaakt. Voorbeelden hiervan vinden wij zoowel in zijn ‘Vergelding’ of in het begin van ‘Trots’, als in andere werken.
Onmiskenbaar werken hier stijlinvloeden van bepaalde Tachtigers en een streven van den schrijver om ‘modern’ te zijn.
Van anderen aard zijn feilen als het gebruik van pleonasmen en onaangename herhalingen, die een zekere langdradigheid veroorzaken en het tusschentijds optreden van den auteur, die zijn eigen gevoel of gedachten niet steeds voldoende weet te abstraheeren van het verhaal zelf.
Wanneer Lamberts Hurrelbrinck in de letterkundige wereld van zijn tijd niet dat aanzien en die waardeering genoten heeft, waarop hij aanspraak kan maken, dan komt dat naar onze meening niet alleen door de zoo juist genoemde, stylistische feilen, waardoor de inhoud van zijn overigens heel verdienstelijke romans en novellen gedeprecieerd wordt, maar ook doordat hij, als romanticus en novellist van dorpsverhalen, qua inhoud en vorm eigenlijk een generatie achter was bij het geslacht der Tachtigers, dat bovendien op verschillende zeer groote talenten kon bogen. Meer zou hij tot zijn recht zijn gekomen bij de tusschen 1840 en 1850 geboren generatie, waartoe Emants, Penning en Schaepman behooren en die niet over zulke zeldzaam begaafde krachten met intense levensdrift en schoonheidsdrang beschikte als het geslacht der latere Tachtigers.
Thans echter schuil gaand tusschen de verschillende groote talenten van een bewogen, merkwaardig en belangrijk tijdvak van onze Nederlandsche letterkunde, heeft Lamberts Hurrelbrinck minstens drie generaties van kunstenaars aan zich zien voorbijgaan, zonder dat hij zijn eenmaal met gelukkige begrenzing gekozen uitgangspunt, wat de keuze van
| |
| |
zijn stof betreft, heeft verlaten, doch ook zonder dat hij bij de literaire goden van zijn tijd is opgevallen.
Waar wij in een levensbericht niet alleen of in de eerste plaats de werken aan aesthetische normen hebben te toetsen, maar ook hebben te letten op de plaats, die een schrijver literair- en cultuurhistorisch inneemt, meenen wij tot een ander en beter oordeel over Lamberts Hurrelbrinck te kunnen komen dan vele zijner letterminnende, streng-aesthetiseerende tijdgenooten, die hem òf hebben doodgezwegen òf in hun eenzijdig oordeel gedeeltelijk hebben miskend.
Literair- en cultuurhistorisch heeft Lamberts Hurrelbrinck op breede lagen van het romanlezend publiek een gunstigen invloed uitgeoefend, niet alleen door de keuze van zijn onderwerpen, die hij psychologisch goed heeft behandeld, maar ook door de tendens, die hij bewust of onbewust in vele zijner werken gelegd heeft.
Hij heeft den lof bezongen van den Limburgschen boer en daardoor hulde gebracht aan den eerlijken, eenvoudigen arbeid in het algemeen. Hij heeft de betrekkelijke schuld beschreven van de maatschappelijk mislukten en daardoor bij allen gepleit voor een gevoel van humaniteit. Hij heeft tenslotte in en door zijn werk aandacht gevraagd voor een mooi brokje Nederlandschen grond en daardoor belangstelling en misschien ook meer liefde gekweekt voor het zeker niet onaanzienlijkste gedeelte van ons mooie vaderland.
Daarom verdient Lamberts Hurrelbrinck, die zonder een groot kunstzinnig talent te zijn, toch een begaafd en zeer vruchtbaar schrijver was en die zich in en door zijn vele werken steeds een humaan en sociaal voelend mensch heeft betoond, een eervolle plaats onder de Nederlandsche novellisten van een eigenlijk midden-19de eeuwsche schrijversgeneratie.
A. Kessen
| |
Lijst der geschriften
1880 | Iets over schending van geheimen. Proefschrift Leiden (J.C. Drabbe, Leiden). |
1890 | Limburgsche novellen (Brill en Co., Leiden). |
1890 | Beknopt overzicht van de geschiedenis van het Leidsch tooneel (Ed. IJdo, Leiden). |
1891 | Erme Nele (novelle). (Van Crevels en Co., Amsterdam). |
1891 | Van Limburgs Bodem (novellen). (Doesburg, Leiden). |
1892 | Het beleg en ontzet van Leiden (ten tooneele gebracht). (E.J. Brill, Leiden). |
1892 | Van Limburgs grenzen (novellen). (Elsevier's Mij, Amsterdam). |
1894 | In Limburg en daarbuiten (novellen) (Elsevier's Mij, Amsterdam). |
1895 | De Bokkenrijders (roman). (Elseviers Mij, Amsterdam). |
| |
| |
1896 | Wanhoop en Misdaad (novelle). (Gebr. Schröder, Amsterdam). |
1898 | De Remplaçant en Een herinnering (novellen). (Warendorff en Co., Amsterdam). |
1898 | Uit de Limburgsche Ardennen (novellen). (Elsevier's Mij, Amsterdam). |
1900 | De Vrouw van den Bokkenrijder (novellen). (Elsevier's Mij, Amsterdam). |
1902 | Verloren stukjes (schetsen) (A. Kusters, Alkmaar). |
1902 | De broodjeskoning van Eckeldonck (novellen). (Elsevier's Mij, Amsterdam). |
1903 | Repliek (brochure). (A. Kusters, Alkmaar). |
1904 | De Heks van Heinsbroek (roman). (Elsevier's Mij, Amsterdam). |
1906 | Vergelding (novellen). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1907 | Herdruk ‘De Carnavalsbeelden’. (Flandria's novellenbibliotheek). |
1907 | Misdadigerswereld (schetsen). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1907 | Uit de kleine Republiek (blijspel). (Van Hust, Kampen). |
1908 | In naam der Koningin (blijspel). (Van Hulst, Kampen). |
1911 | Een moordenaar (klucht). (Van Hulst, Kampen). |
1912 | Madonna (roman). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1913 | Een offer (roman). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1914 | Limburgiana (schetsen). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1915 | Van een Limburgsch dorp (schetsen). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1916 | De eerste Mei (roman). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1917 | Vaderland (roman). (Querido, Amsterdam). |
1919 | Het internationaal liefdewerk voor gewonden en krijgsgevangenen te Maastricht. (Goffin, Maastricht). |
1919 | Trots (roman). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1920 | De kinderen hunner ouders (roman). (Valkhoff en Co., Amersfoort). |
1923 | Paria's (roman). (J.W. Bruna en Zoon, Utrecht). |
1925 | Het beulsjong (roman). (A.W. Bruna en Zoon, Utrecht). |
1927 | Jozef Kerkhoffs hoofdman der Bokkenrijders. (roman). (A.W. Bruna en Zoon, Utrecht). |
1929 | Ruzies in het dorp (roman). (Boosten en Stols, Maastricht). |
1935 | Bokken Tinus, verschenen in: Twee bloemen van Limburg's bodem. (Het Poirtersfonds, Eindhoven). |
Verder verschenen van hem twee levensberichten in het Jaarboek der Leidsche Maatschappij (1931 en 1938), verder tooneelkritieken in: De Leidsche Courant en Het Leidsch Dagblad (1884-1893), een biografie van Prof. Kern in Het Leeskabinet (1890), artikelen over tooneel in: Haagsche Stemmen (1891), Schetsen uit de Gerechtszaal in: de Amsterdammer (1896), Schetsen en artikelen in: Limburgs Jaarboek (1895, 1901, 1920, 1923), in: De Wereldkroniek (1896), Woord en Beeld (1896 en 1901), de Venlosche Courant (1896, 1897, 1902, 1903 en 1906), de Rijwielkalender (1898), Tijdspiegel (1899), het Weekblad voor het Geuldal (1899), Kunstkronijk (1901), Elsevier's Maandblad (1902-1903), de Telegraaf (1902), Kosmos (1905), Boon's geïllustreerd Magazijn (1905, 1908 en 1909), de Prins (1907), de Limburger Koerier (1911-1913, 1921, 1922, 1924 en 1925), Mork's Magazijn (1911), Holland Express (1911), Het Leven (1914, 1916, 1918, 1919), Buiten (1914), Panorama (1920), terwijl tenslotte ook nog van zijn hand verscheen een: Beknopt overzicht der geschiedenis der Holl. Maatschappij van fraaie Kunsten en Wetenschappen. (J. Klinkenberg, Haarlem, 1900).
|
|