| |
| |
| |
Jacobus Funke
Amsterdam, 25 Mei 1868 - 's-Gravenhage, 26 Januari 1939
De positie van directeur van een dagbladbedrijf in het tijdperk waarin Funke directeur van het Nieuws van den Dag was, is niet gemakkelijk geweest. Hij is de leider der op commercieelen grondslag gebaseerde onderneming, welker economisch doel bestaat in het behalen van winst, de jegens aandeelhouders voor den bloei van het bedrijf verantwoordelijke man, en als zoodanig dient zijn belangstelling sterk gericht te zijn op de voornaamste bron van inkomsten: de advertenties. Hij moet zorg dragen, dat de uitgaven met de inkomsten in evenwicht zijn, ten einde de winstmarge te bewaren. Die uitgaven echter zijn voor een groot deel juist niet van economischen commercieelen, maar van ideëelen, intellectueelen aard; t.w. de uitgaven voor het geestelijk organisme dat een dagblad vormt. De leider van het dagbladbedrijf moet bij de beslissing over deze uitgaven haar vermoedelijk economisch nut in het oog houden, d.i. de kansen, dat zij zullen leiden tot het op peil houden of de vergrooting der oplage, die de hoegrootheid der inkomsten bepaalt: direct door de abonnementsgelden, indirect door de advertenties, die op den duur de fluctuaties der oplage zullen volgen. Hij moet dus beschikken over commercieele kwaliteiten, en voor de aankweeking daarvan opgeleid zijn, maar tevens over intellectueele, ideëele, artistieke, literaire, ethische hoedanigheden, zonder welke hij de noodzakelijkheid of gewenschtheid der uitgaven voor het redactioneele deel van het dagblad niet zou kunnen beoordeelen. Hij dient daarbij te beschikken over een ruimen, verrezienden blik, omdat hij moet beslissen over uitgaven die eerst na verloop van vrij langen tijd en zonder eenige zekerheid haar economisch rendement opbrengen.
Dit alles is zuiver economisch, materialistisch gezien, maar daarnaast staat een ander gezichtspunt: het dagblad als geestelijk organisme - ik spreek nog steeds over de periode waarin Funke directeur van het Nieuws was - wil niet enkel nieuws bekend maken, maar ook voorlichten, ontwikkelen en het is dus niet voldoende, dat de inhoud aantrekkelijk gemaakt wordt, vele lezers trekt en zoo tot den commercieelen bloei der onderneming leidt, maar de inhoud moet dienstbaar zijn aan het geestelijk doel van het dagblad. Het kan voorkomen en komt inderdaad onophoudelijk voor, dat beide doeleinden, het commercieele en het ideëele, met elkander in strijd komen en de leider van het bedrijf is de man die uiteindelijk te beslissen heeft, welke strooming zal praevaleeren, ook al
| |
| |
rust de verantwoordelijkheid voor het redactioneele deel niet op hem, maar op den hoofdredacteur.
Funke heeft deze moeilijkheden ten volle beseft, met groote eerlijkheid ernaar gestreefd ze te vermeesteren en zijn blad in beide opzichten bloeiend te maken. Naar aard en neiging lag hem het commercieele ongetwijfeld veel minder dan het intellectueele, en - al was hij een tijd lang vice-president en penningmeester van den Ned. Journalistenkring en vertegenwoordigde dezen op vier internationale congressen - toch heb ik hem vaak hooren betreuren, dat hij geen ‘echte journalist’ was. Een goede traditie der dagbladpers in ons land maakte immers een scherpe scheiding tusschen de redactioneele en de commercieele zijde van het dagbladbedrijf en Funke heeft deze scheiding angstvallig geëerbiedigd, zich scrupuleus onthouden van elke poging om invloed uit te oefenen op het redactioneele deel van zijn blad, dit ten volle overlatend aan den verantwoordelijken hoofdredacteur. Zijn belangstelling in het werk van redactie en medewerkers was onbegrensd en hij voerde dagelijks lange gesprekken met ons, redactieleden - hield ons kostelijk van ons werk - maar hij deed dit immer als ‘belangstellend en gemiddeld lezer’ zooals hij het uitdrukte, en er is veel in zijn krant geschreven, dat zijn instemming allerminst had. Zeker, redactie en medewerkers kenden zijn opvattingen en stelden zijn oordeel zeer op prijs, maar er was er geen die anders schreef dan hij meende te moeten schrijven, omdat het hem aangenaam zou kunnen zijn. Integendeel, ik heb Funke wel eens in een booze bui 'n medewerker hooren verdenken van met opzet zoo te schrijven, dat het den directeur ergerde. Zelfs waar naar zijn oordeel het commercieel belang door den inhoud van een rubriek, een artikel of een bericht werd geschaad, daar liet hij niettemin aan den hoofdredacteur de beslissing omtrent de opneming over. Aldus werkten de schrijvers aan het Nieuws in het rustig bewustzijn van vrij te kunnen schrijven, zich slechts verantwoordelijk voelend jegens hun geweten en den hoofdredacteur. Deze voornaamste en welverdiende hulde behoort Funke aan het hoofd van zijn levensbericht te worden gebracht.
Dat hij dit standpunt zoo scrupuleus heeft ingenomen, vond, dunkt mij, zijn oorzaak niet alleen in zijn eerbied voor de goede traditie en zijn overtuiging, dat deze heilzaam en noodzakelijk was, maar ook in het bewustzijn, dat zijn aard en neiging niet voldoende in overeenstemming waren met het karakter van het blad welks directie hij voerde. Het Nieuws immers was in 1870 opgericht als ‘kleine courant’, het had grooten
| |
| |
opgang gemaakt en was in waarheid in velerlei opzicht een groote krant geworden, maar dan toch een die nauwelijks tot de groote pers behoorde. Hoewel politiek neutraal in den goeden zin, had het geestelijk zijn eigen stempel, sprak het niet tot een intellectueele élite, werd door deze weinig gelezen, maar was het blad van een gegoeden, gematigd godsdienstigen, gezeten burgerstand, en dit was nu niet bepaald de sfeer, waarin Funke zich het best thuis voelde. Hij was immers... maar om dit duidelijk te maken, moet ik datgene doen, waarnaar men in een levensbericht het eerst pleegt te vragen, het curriculum vitae van den overledene relateeren.
Jacobus Funke werd 25 Mei 1868 geboren te Amsterdam in een huis aan den Blauwburgwal, dat thans niet meer bestaat, als zoon van George Lodewijk Funke en Maria Christiana de Koning. Hij was de oudste van zes kinderen. De vader was uitgever, die belangrijke werken heeft gepubliceerd, een groot deel van het oeuvre van Multatuli b.v., en een correspondentie met die groote figuur was nog in het bezit van den zoon. Na eenige jaren gymnasiaal onderwijs werd hij voor het uitgeversvak en den boekhandel opgeleid, achtereenvolgens in Amsterdam - jaren waaruit zijn vriendschap met Herman Robbers dateert, - den Haag, Leipzig, Berlijn en ten slotte in Parijs bij den bekenden Paul Ollendorff. In deze leeren reisjaren is zijn groote liefde voor den Franschen geest en de Fransche hoofdstad steeds gegroeid: het literaire, artistieke leven daar heeft hem diep gegrepen, hij heeft er warme vriendschap gevonden bij literatoren - zoo Pierre Valdagne en Pierre Soulaine - hij is daar geworden tot een der velen in ons land die naast dit, Frankrijk als hun vaderland beschouwen, ja heel zijn leven heeft hem een innig verlangen naar Frankrijk en Parijs beheerscht.
Intusschen was er in het ouderlijk huis in Amsterdam veel veranderd. In 1870 had de vader mede het Nieuws opgericht, dit tot grooten bloei gebracht, en in 1885 was hij nog in de kracht van zijn leven gestorven. De zoon volgde, toen zijn opleiding voltooid was, den vader niet terstond op, maar vestigde zich als uitgever in Den Haag, samen met J.C. Loman. De firma Loman en Funke heeft werk uitgegeven van vele jonge Nederlandsche en Vlaamsche auteurs en in dezen werkkring heeft de jonge Funke groote bevrediging gevonden. Nog lange jaren is hij de uitgever gebleven van het letterkundig maandblad Nederland. In den Haag ook vond hij zijn levensgezellin, Henriette Maria Nijhoff, dochter van Martinus Nijhoff en Emma Johanna Henrietta Cool (1894), die den
| |
| |
echtgenoot in al de moeilijkheden zijns levens moedig ter zijde heeft gestaan. Met haar en twee kinderen, een zoon en een dochter, heeft hij een gezin gevormd, in welks warme sfeer hun talrijke gasten zich zoo goed hebben thuis gevoeld.
Na Parijs is Den Haag Funke's liefste woonstad geweest, maar het lot had hem voor Amsterdam bestemd. In 1897 nam hij zijns vaders plaats als directeur van het Nieuws van den Dag in, tot 1900 samen met J.L. Beijers, sinds dien tot het einde van het Nieuws, alleen. Het gezin vestigde zich in Amsterdam, woonde in een mooi en zeer smaakvol ingericht huis aan de Van Eeghenstraat tegenover het groote hek van 't Vondelpark.
Dat nu de aldus gevormde en geneigde Funke een man was van geheel anderen stempel dan het lezerspubliek van zijn blad, behoeft geen betoog. Die groote, ietwat gebogen, keurig gekleede figuur van mondain voorkomen, met de sigaret in den hoek van z'n mond, in een tijd waarin een Nederlandsche mijnheer nog alleen maar sigaren rookte, had uiterlijk en innerlijk wel zeer weinig gemeen met den deftigen, ernstigen, 'n beetje stijven Amsterdammer van 't eind der 19e eeuw, dien men zich in zijn positie zou voorstellen. Neen, gewichtig was Funke allerminst. Wel kende hij het gewicht zijner positie ten volle, maar in zijn optreden kwam dit niet tot uiting. In zijn omgang volgde hij een Franschen stijl van hoffelijke beminnelijkheid en van een frivool grapje was hij niet afkeerig. Een bohémien was hij zeker niet, maar toch had het vie de Bohème groote bekoring voor hem. Ook waardeerde hij het sociale leven, dat zijn belangrijke positie meebracht en de intieme dinertjes in den huize Funke waren met recht vermaard, maar toch geheel bevredigd heeft hij zich nooit gevoeld in zijn geboorte- en woonstad. Over het geheel was zijn genegenheid voor haar van die eigenaardige soort, die men vaak vindt - of vond - bij geboren Amsterdammers: zij bewonderen onze wonderschoone hoofdstad, houden van haar, maar hun affectie uit zich vaak in zeer scherpe kritiek. Ik geloof eigenlijk dit: zij voelen, dat Amsterdam als eenige stad in ons land van grootsteedsche allure, daarin juist bij vele buitenlandsche hoofdsteden ten achter staat en vergelijken haar onwillekeurig met... Parijs, een vergelijking, die natuurlijk weinig zin heeft, omdat de kwaliteiten om welke men Parijs lief heeft van gansch anderen aard zijn dan die waarom Amsterdam ons zoo dierbaar is.
Hoe dit zij, al deze factoren werkten samen om te maken dat Funke eigen smaak, opvattingen en meeningen geenszins gaarne in zijn blad
| |
| |
op den voorgrond gesteld zag, maar hij zich bij het systeem van den voor de redactie alleen verantwoordelijken hoofdredacteur zonder bezwaar neerlegde. Als zoodanig vond hij bij zijn optreden Dr. P.H. Ritter, den oud-predikant in wien de geest van het Nieuws zich zeer zuiver weerspiegelde. Nadat Ritter was heengegaan, geroepen om den zetel voor Wijsbegeerte in Utrecht te gaan bezetten, heeft Funke en hebben zijn commissarissen geweifeld omtrent de verder te volgen richting: eerst werd Dr L. Knappert, de Leidsche hoogleeraar in de Godgeleerdheid aangezocht, maar na diens weigering de journalist-geleerde Dr C. Easton gekozen en daarmee stond vast, dat het Nieuws zich meer dan tot dusver in modern-journalistieke richting zou gaan bewegen. 't Is in het eerste decennium van Eastons redactoraat geweest, dat schrijver dezes als redacteur-buitenland zoowel met Funke als met Easton in dagelijksche, vriendschappelijke aanraking is geweest. Dat zijn de jaren 1906-1917, moeilijke en spannende jaren, maar juist voor den verzorger der rubriek Buitenland zoo uiterst belangwekkend en vruchtbaar, de periode vóór en de eerste jaren van den wereldoorlog. Gezamenlijk hebben wij in dien tijd gepoogd naar beste krachten het Nieuws op de hoogte van den tijd te brengen en Funke heb ik, toen die moeilijke periode aanbrak, ten zeerste leeren waardeeren.
Het besluit om aan het eenmaal daags verschijnende Nieuws een ochtendblad toe te voegen, een uitgave die de winst te eenen male moest verslinden, werd in een uur tijds na overleg met den president-commissaris genomen. De technische en administratieve maatregelen die dit meebracht in een tijd toen het leven in ons land volslagen ontwricht was, waren buitengewoon veeleischend en de taak van den directeur werd meer dan dubbel zoo zwaar als voorheen. Funke heeft dien last kunnen dragen en aan de moeilijkheden het hoofd geboden. Hij deed dit, terwijl hij persoonlijk diep leed: zijn liefde voor Frankrijk deed hem de gebeurtenissen op het oorlogsterrein medeleven als geen ander, maakte ook, dat de eischen welke de neutraliteit aan de houding van onze pers stelde, hem pijnlijk waren.
De beste herinneringen gaan nu - in een nog zoo veel somberder tijd - uit naar die bewogen dagen. Ik hoor het Funke nog zeggen in Juli 1914: ‘Wat er nu gebeurt zal uw en mijn leven, ons aller leven, blijven beheerschen, wat ook de afloop aal zijn.’ Ik was jong en geloofde 't maar half......
De oorlogsjaren zijn goed doorstaan, maar daarna, in 1923, is het
| |
| |
einde gekomen van het Nieuws en van Funke's carrière: het blad werd verkocht en thans leeft slechts de naam nog voort. De oorzaken hiervan, de omstandigheden waaronder het geschiedde, kan ik niet beoordeelen of beschrijven. Men heeft het Funke zwaar aangerekend en ook de schrijver van dit levensbericht is er diep door getroffen geweest en heeft zich in zijn oud-directeur bedrogen gevoeld. Hij heeft later dieper gezien en beter begrepen en is van één ding zeker: Funke is oprecht overtuigd geweest, verplicht te zijn te handelen zooals hij gehandeld heeft; het heeft hem zelf het diepst gegriefd zoo te moeten handelen en hij heeft al het mogelijke gedaan om het lot van zijn medewerkers zoo gunstig te maken als mogelijk was. Hij zelf heeft toen Amsterdam verlaten, heeft gereisd in Frankrijk en Italië, en zich daarna in den Haag gevestigd. Zijn gezondheid had zwaar geleden en in de laatste jaren was hij door een pijnlijke ziekte zeer in zijn vrijheid van beweging belemmerd. De tragedie van zijn vaderland en het land zijner liefde heeft hij niet meer behoeven te beleven: op 26 Januari 1939 is hij overleden.
In dit levensbericht behoorde Funke's directoraat van het Nieuws op den voorgrond te staan, maar het zou onvolledig zijn, als daarnaast niet werd melding gemaakt van twee andere levensfuncties, welke hem zeker niet minder na aan het hart gelegen hebben: zijn bemoeiingen met het tooneel en zijn werk voor de verspreiding der Fransche cultuur in ons land. Meer dan 22 jaar lang is hij lid geweest van den Raad van Beheer van de Kon. Ver. het Nederlandsch Tooneel, dat den Amsterdamschen stadsschouwburg bespeelde, vele jaren ook bestuurslid van het Tooneelverbond. Hoe zeer hij als lid van den Raad van Beheer van den kant der tooneelisten werd gewaardeerd, blijkt ons uit een schrijven van de bekende actrice mevrouw Rika Hopper: hoe hij er voor werkte, dat talentvolle jonge tooneelspelers hun kans kregen om te bewijzen wat zij vermochten; welk een goeden invloed hij uitoefende op de keuze van het repertoire, en met welk een praktischen, zorgenden en vooruitzienden blik hij waakte voor de materieele belangen der tooneelisten, zich uitend in de oprichting van het pensioenfonds. En wat het werk voor de Fransche cultuur betreft: de steun aan Fransche tooneeluitvoeringen in Amsterdam, het lidmaatschap van 't bestuur der Alliance française en van het Comité Nederland-Frankrijk getuigen daarvan. Medewerking aan den wederopbouw van Frankrijk na 1918 in verschillende functies sprak bij hem van zelf. De Fransche regeering heeft zijn verdiensten voor
| |
| |
Frankrijk en in het bijzonder voor de Fransche tooneelkunst en haar verbreiding in ons land erkend door zijn benoeming tot officier de l'Instruction Publique eerst, tot Ridder in het Legioen van Eer later.
Zoo heeft Funke zijn taak in dit leven met eere vervuld, veel moeilijkheden en bitterheid gekend, maar ook groote voldoening en waardeering ondervonden. Met genegenheid en eerbied blijven wij aan hem denken.
Leiden, Juli 1942.
J.C. van Oven
|
|