Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1943
(1943)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cyriel Buysse
naar een teekening van I. Opsomer, 1915 (met toestemming van de firma P. Noordhoff te Groningen overgenomen uit Kuypers en De Ronde, Onze litteratuur in beeld) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cyriel Buysse
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de politiek, overtuigd dat de Gentsche socialisten meer ontwikkeld waren dan de burgerij: ‘Maar denkt U er om dat ik heelemaal buiten de politiek sta en dat ik geen actief deel neem in geen enkele partij. Ik ben zelfs geen kiezer, ik ga nooit naar de verkiezingen.’ Bij het huldebetoon te Antwerpen op Zondag 9 April 1911 ter gelegenheid van het verschijnen van zijn 25e werk, onthielden de katholieken zich. In 1929 was er een groote kentering te bespeuren. W. Meyboom in ‘Vlaamsche Arbeid’ had naar aanleiding van het verschijnen van ‘Zooals het was’ (1921) er op gewezen dat dit werk een illustratie was van een algemeen geprezen beschouwing van Pater Stracke ‘Arm Vlaanderen’, waarin wordt aangeklaagd de afzondering van de verfransching van de burgerij en de verwildering van de arbeiders. G. Walschap in het katholieke weekblad ‘Hooger Leven’Ga naar voetnoot1 aarzelt nog, maar toont reeds zin voor waardeering: ‘Maar voor ons dan is zonde zondiger, onze slechtheid slechter dan voor u. Gij kunt ze koel beschrijven, ons bevangt een huiver. Indien wij ons dwingen tot objectiviteit, staan wij voor een zonde, gij voor een natuurdaad en wederom zijn wij niet met u te vereenigen. Gij ontmaskert een schijnheilige onder de onzen, gij beschuldigt een priester. Wij zeggen niet dat gij liegt. Maar denk aan uw pijn, indien wij een schande in uw familie bloot legden. Welnu gij spreekt over onze familie. En indien wij, ruim en eerlijk, bewust dat Waarheid Waarheid blijft al wordt ze honderdduizendmaal verloochend, de droeve feiten toegeven en naspreken, dan nog doet uw manier ons pijn.’ Ook met het strijdende Vlaanderen heeft Buysse dan vrede gesloten. In een brief aan A. Mussche, 2 Juli 1929, erkent hij ‘ongelijk te hebben gehad, verbitterd als hij was door de houding van sommige flaminganten, een goede en waardige zaak te verwarren met personen’, verklaart nogmaals zich nooit met politiek te hebben bemoeid, verheugt zich in den vooruitgang van het Nederlandsch in Vlaanderen, van het Vlaamsche boek en de Vlaamsche pers... 't Is een lange weg geweest, vóór Buysse en zijn volk elkaar mochten vinden. Wat stond er al niet in den weg! Dank aan de Nederlandsche belangstelling heeft de schrijver kunnen wachten. En thans, jaren na zijn afsterven, werd ‘Het Ezelken’ in een oplage van 50.000 exemplaren verspreid en erkent de kritiek zonder beperking zijn groote beteekenis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het literair misverstand is vergeten. Buysse was een naturalist en het naturalisme werd niet aanvaard. In het reeds aangehaalde gesprek werd hem de vraag gesteld welke voorgangers op zijn eerste werk invloed hadden uitgeoefend. Kenschetsend is zijn antwoord: ‘Ze hebben mij dikwijls vergeleken met De Maupassant, en ik zie zelf ook wel, dat ik op hem lijk in sommige dingen, doch dat is een toevallige gelijkenis. Vroeger heb ik bepaaldelijk onder den invloed van Zola gestaan. Hij heeft invloed op mij gehad, gelijk op alle jongeren van dien tijd. Wie heeft niet onder zijn invloed gestaan, twintig of vijf en twintig jaar geleden? ‘Het Recht van den Sterkste’ is bepaaldelijk onder den invloed van Zola geschapen. Ik bedoel natuurlijk niet, dat ik geïmiteerd heb, maar wel dat het procédé, de visie van Zola, is toegepast op deze lui en deze toestanden. Ik voelde daar veel voor in dien tijd (rond 1890), nu minder... Maar aan de wetenschappelijke tendenz, bijv. aan de kwestie van de herediteit, die bij Zola zoo op den voorgrond treedt, hecht ik heelemaal niet. Dat is mij veel te gewild.’ Wanneer hij, in 1921, in zijn inleiding tot ‘Jan Bron’, objectief tooneelspel in vier tafereelen, in Groot-Nederland verschenen, nogmaals een bekentenis aflegt, is zijn behoefte om de werkelijkheid weer te geven, niet geweken: De feiten gebeuren, de menschen handelen, ik zie, ik hoor, ik teeken op... Het is een schilderij. ‘Wanneer kort voor den eersten wereldoorlog de moderne tijd over Vlaanderen gaat, getuigt Herman van Puymbrouck, was Buysse, als sympathiseerend waarnemer, getuige geweest, zoowat twintig jaar lang, van een sociale ontwikkelingsperiode, die nu haar hoogtepunt bereikte. Hij was uitnemend geplaatst om de geestelijke en stoffelijke nooden van zijn volk te begrijpen...’Ga naar voetnoot1. Geboren te Nevele op 20 September 1859, is Buysse langs moederszijde verwant aan de gezusters Loveling en de bekende families Fredericq en Mac Leod. Zijn vader was eigenaar van een fabriek, een nauwgezet en positief man, die opging in zaken en gehecht was aan zijn familieleven. Zijn moeder, zuster van Virginie en Rosalie Loveling, was kunstzinnig en zacht van aard. In zijn schooljaren bestond nog het beschamend stelsel, dat den kinderen verbood tijdens speeltijd de eigen taal te spreken. Jeugdherinneringen door den schrijver opgeteekend, kenmerken hem als rijk aan gevoel en geest. Het dorpsleven wordt ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruimd als hij het Gentsche Atheneum bezoekt. Vader Buysse wenschte zijn zoon voorbereid om in zijn zaak te werken, en op het kantoor sleet de jonge man eindelooze, dorre dagen. Het dorpsmilieu beviel hem evenmin. Zijn spotlust vierde hij bot in een satirisch, gehectografeerd vlugschriftje. Had hij wel getracht in het Fransch te schrijven, ditmaal was het voor eigen kring bestemd. Aanvang 1885 verscheen een nummer gewijd aan een zitting van den Gemeenteraad van Nevele, waarvan een exemplaar in handen van Virginie Loveling kwam. Tante heeft hem toen aangemoedigd en gezegd in de volkstaal te schrijven, want zou het Fransch de taal van het verstand zijn, de eigen taal is de uitdrukking van het hart. Voortaan is tante zijn gids, schrijven zit hem nu eenmaal in het bloed en dankbaar is hij haar steeds gebleven. Tot zijn 34e jaar, tot ‘Het Recht van den Sterkste’ klaar komt, leest zij alles wat in druk gegeven wordt. In 1887 verscheen in het ‘Nederlandsch Museum’ een novelle, ‘Guustje en Zieneken’. Dit realistisch verhaal steekt af tegen het Vlaamsche proza in dien kleurloozen tijd geschreven en waarin slechts eenzaam Reimond Stijns te verkennen is. Intusschen is Cyriel Buysse door zijn vader voor de zaak naar Amerika, naar Detroit gezonden. In een schrijversloopbaan had vader Buysse geen vertrouwen en hij wou zijn zoon tot andere inzichten brengen. Ver van huis voelt de jonge kunstenaar hoe innig hij verknocht is aan land en volk. Door heimwee geplaagd keert hij terug. Nog driemaal, in 1891, in 1892 en in 1893 verblijft hij te New-York, moet telkens naar huis omdat het zalige land hem niet loslaat. In ‘Twee Herinneringen’ en in ‘De roman van een schaatsenrijder’ werden zijn Amerikaansche indrukken en ervaringen verwerkt. Waarschijnlijk dankt de schrijver aan deze reizen zijn liefde voor toerisme, die hem ‘De vroolijke Tocht’, ‘Per Auto’, ‘De laatste Ronde’, ‘Wat wij in Spanje en Marokko zagen’ inspireerden. Zijn werklust wordt niet gedoofd ondanks de mislukte uitwijking. Tal van vertellingen verschijnen in het ‘Nederlandsch Museum’, in ‘Elsevier's Maandschrift’, ‘Nederland’, ‘De Gids’. In Juli 1890 wordt Buysse in ‘De Nieuwe Gids’ met volgende nota ingeleid: ‘Ofschoon deze studie in het Vlaamsch taaleigen is gesteld, meenden wij haar toch onzen lezers niet te mogen onthouden’. De ruige vertelling ‘De Biezenstekker’ was de voorbode van ‘Het Recht van den Sterkste’, dat drie jaar later in Nederland wordt uitgegeven en zoowel aanstoot als belang- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelling verwekte. De warmste waardeering in de Vlaamsche pers schreef de bescheiden geleerde folklorist Alfons de CockGa naar voetnoot1. Hij noemt hem een volgeling van Zola, een rijkbegaafden, jongen schrijver van wien onze letterkunde zeer veel goeds mag verwachten en besluit met den wensch dat ‘de heer Buysse zijn naturalisme wat matige’. Het was een eerlijk en voor den tijd moedig oordeel. In hetzelfde jaar sticht hij met Aug. Vermeylen, Prosper van Langendonck, Emm. de Bom en Henry van de Velde ‘Van Nu en Straks’. In de tweede reeks van hetzelfde tijdschrift is Buysse niet meer te vinden. Hij is zijn eigen weg gegaan, werkt mee aan Hollandsche tijdschriften, geeft in 1894 een burgerroman uit ‘Sursum Corda’, gevolgd door ‘Wroeging’, een bundel vertellingen. Op 1 October 1896 trouwt Buysse te Haarlem met Nelly Dyserinck. Uit dit huwelijk wordt te 's-Gravenhage op 28 October 1897 een zoon geboren, René Cyriel. Voortaan leeft de schrijver tijdens de wintermaanden in Den Haag en 's zomers in de Leiestreek. Zoo leerde hij Holland liefhebben en als zijn tweede vaderland beschouwen. In Vlaanderen is Pol de Mont een der eersten om den verteller naar waarde te schatten en hem als medewerker voor ‘Zingende Vogels’ te winnen (1896) en onder de Van Nu en Straksers zullen het wel Emm. de Bom en zeker Victor de Meyere geweest zijn, die hem in eere hielden. Deze laatste schreef een Fransche brochure ‘Un romancier flamand Cyriel Buysse’. De jongere Karel van de Woestijne hield veel van het krachtig temperament en Maurits Sabbe en G. d'Hondt niet minder. In Nederland komen waardeering en vriendschap van alle kanten: Van Nouhuys, De Meester, Coenen, Couperus, Van Deyssel, Verwey, Robbers, Van Eckeren, Reddingius, Erens, Prinsen, Netscher, e.a. Met W.G. van Nouhuys en L. Couperus sticht hij het maandschrift ‘Groot-Nederland’ (1903), dat hij tot aan zijn dood zal helpen redigeeren en dienen. Voor dit tijdschrift heeft hij immers jaar aan jaar geschreven, haast een boek per jaar, want hij was een vruchtbaar auteur, bijna even vruchtbaar als de vettige grond van zijn streek. Een roman, heeft De Goncourt eens aangeteekend, c'est l'histoire des gens qui n'ont pas d'histoire. Menschen die niet in de geschiedenis ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meld worden en die hij met gaven en gebreken kende, heeft Buysse voor ons geteekend naar het leven, soms op groote schilderijen met rijken achtergrond van het schoone land tusschen Leie en Schelde, andermaal geëtst tot kleine paneeltjes. Een heele wereld heeft hij geschapen, droomer en vechter, snoever en galgenaas, nobel van inborst of boos door hartstocht, de lijdzame vrouw en den levensbronstigen man, warm van bloed en argeloos verloren in de Vlaamsche natuur. In dit werk kan men het wisselend uitzicht volgen, hoe sociale toestanden, economische verhoudingen en stijgende bewustwording het Vlaamsche land en het Vlaamsche volk in een nieuw licht hebben geplaatst. Arm, verachterd en verdrukt, slaaf van kasteelheer, landeigenaar, fabrieksbaas en politieken pastoor, is het volk de ellendejaren van cholera en hongersnood nog niet te boven gekomen. Vlaanderen, arm Vlaanderen, zooals Aug. Dewinne het noemde als titel van zijn sociaal enkwest waarin hij de lage loonen en de lange werkuren aan de kaak stelde en den kinderarbeid veroordeelde, Vlaanderen, waar de menschen in welstand slecht Fransch spreken, Vlaanderen dat een geweldig procent ongeletterden telde, Vlaanderen, met zijn groeiende bevolking waar bijgeloof het geloof vaak in den weg stond, Vlaanderen, met zijn onzaligen schoolstrijd, Vlaanderen, met zijn heerlijk bloed en zijn gezonden, geweldigen levenslust, wierp zooals het in een cantate gezongen werd, eindelijk het doodenhulsel af! Heel de bonte wereld van het platteland heeft Buysse voor ons opgeroepen. Kasteelheeren, geestelijken, renteniers en dorpsnotabelen, de burgerij, boeren en arbeiders, het uitschot: bedelaars en stroopers, de bewakers van het gezag: veld- en boschwachters, gendarmen. De sociale toestanden en de overheersching van de eigenaars, politiek en bestuur, kerk en bijgeloof, het ruwe zinnelijke leven, werden zonder blikken of blozen tentoongesteld. En de grofste kinkels, de oersterke zelfkantmenschen waren niet steeds de minst aantrekkelijke helden in dit epos. Buysse schreef eenvoudig en kernachtig, objectief. Zijn materiaal was ontleend aan het dagelijksch leven, stevig en stoer, soms wonderteer, maar altijd kleurig en boeiend. Schilder en verteller om beurt, maar verteller vooral, de eerste groote verteller van Vlaanderen. Hoe hij de werkelijkheid eerbiedigt, kan men in zijn dialoog proeven. De hoogere standen spreken Fransch en de kleine man dialect. Wat den menschen aan cultuur ontbreekt wordt men bij rijken en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
armen gewaar, maar eveneens beseft men welke onuitputtelijk reserve het verwilderd en klein gehouden volk bewaart aan kracht en schoonheid, aan durf en nuchter verstand, aan eenvoud en kieschheid. Dronkenschap, baldadigheid en vechtroes gaan gepaard met teederheid, fijngevoeligheid en diepen godsdienstzin. De menschen kunnen spotten en grollen, maar ook fijntjes lachen en monkelen. En de eeuwige schoone natuur brengt de seizoenen over het land. Wat een strijd om de banden te slaken die geld en verknechting gesmeed hebben! Nog in 1921 bij het beschrijven in een vertelling ‘De lieve Wereld’ laat Buysse een molenaar over een dorpsverkiezing, waar de partijen stemmen ronselen met jenever te schenken, bedenken: Z'hebben dreupels gewonnen, geweldig veel dreupels...Ga naar voetnoot1. In ‘'n Leeuw van Vlaanderen’ (1900) schildert hij den strijd, den hopeloozen strijd van de Christen-democraten, de Daensisten tegen de oude clericale partij, maar zes en twintig jaar later, in ‘Uleken’, een verhaal van oud en jong, ziet men het vermolmd gezag bezwijken en een minder arm, een meer ontwikkeld volk vrijheid en recht bevechten. Het donker Vlaanderen dat Buysse in zijn jeugd gekend had en instinctmatig verafschuwd, heeft hij in ‘Zooals het was...’ dat in 1921 verscheen, voor het nageslacht beschreven. Den geestelijken nood treft men niet enkel aan bij het klootjesvolk, maar ook bij de burgers. Schrijnende voorbeelden bieden de menschen in ‘Het Bolleken’ en ‘Het volle Leven’, net zoo goed als in ‘Het Recht van den Sterkste’ en ‘Schoppenboer’. De geestelijkheid en de landadel danken er hun zin voor despotisme aan. De stedelingen leveren Buysse maar een schraal materiaal. Ook zij zijn arm aan cultuur. Zwaar drukt de atmosfeer van het provincieleven. Benepen zijn opvatting en visie. Gent dient als decor voor ‘Daarna’, maar ook toch voor den middenstand, zooals in ‘Mea Culpa’ en ‘Sursum Corda’, al is hier een landelijke achtergrond aanwezig. Een levendige reeks tafereelen van de Gentsche kleinburgers werd opgesteld in ‘Levensleer’, in samenwerking met Virginie Loveling geschreven onder pseudoniem Louis Bonheyden. Duffe kleinzieligheid, onschuldige bonhomie is er gepaard aan laffe naäperij van den franschsprekenden burgerstand. Wat de Fransch-Belgische schrijver Louis Courouble in zijn ‘Famille Kaekebroeck’ verzamelde, de taal die ook Fonson | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Wicheler ‘Fientje Beulemans’ in den mond legden, krijgt bij de Franschsprekende Gentenaars een nieuwe kleur. Het toegeeflijk goedlachsche van de Fransche schrijvers wordt in het werk van de Vlamingen schamper en schrijnend, want zij beseffen de minderwaardigheid der verbastering. De taal is een groote factor in het werk van Buysse. Zijn menschen spreken hun Oost-Vlaamsch dialect en welke levensechtheid hiervan uitgaat, trof op uitzonderlijke wijze Hollander en Vlaming, die het geluk hadden een vertooning van ‘Het Gezin van Paemel’ bij te wonen, gespeeld door de Gentsche liefhebbers van den ‘Multatulikring’. Zijn tooneelwerk, zijn romans en zijn korte vertellingen bieden geen andere dialoog. Maar wanneer de hoogere standen spreken, dan is het koeterwaalsch of Fransch. Een beeld van de klasseverhouding. In het verloop van zijn schrijversloopbaan valt daarbij nog aan te stippen dat de schrijver van ‘De Biezenstekker’ steeds beter Nederlandsch is gaan schrijven en dat zijn taal rijker werd en leniger. In de Nederlandsche letterkunde zal Buysse blijven uitmunten door zijn korte verhalen, het genre dat nog niet genoeg naar waarde wordt geschat. Een vleet pittige vertellingen heeft hij ons geschonken, waarin gebeurtenissen treffen door echtheid en eenvoud. Een schitterende galerij portretten van typen en karakteristieke menschenkinderen. De schrijver heeft nooit opgehouden telkens opnieuw met warm hart en oolijken zin ruige en milde naturen te ontdekken. De menschelijke fauna is onuitputtelijk. Wat een rijkdom in ‘Van arme Menschen’, ‘Uit Vlaanderen’, ‘Te Lande’, ‘Tusschen Leie en Schelde’, ‘In de Natuur’, ‘Lente’, ‘'k Herinner mij’, ‘Het Ezelken’, ‘Stemmingen’, ‘Uit de Bron’, ‘Typen’, ‘Kerels’ en ‘Uit het Leven’. Ook in het Fransch heeft het korte verhaal dat den roem van Guy de Maupassant heeft verzekerd, Buysse aangetrokken. Hij heeft meegewerkt aan ‘Le Réveil’ (1895), aan ‘La Revue Blanche’ (1896), ‘Les mille Nouvelles nouvelles’ (1909), ‘La Revue de Hollande’ (1916) en in boekvorm als bibliofieluitgave ‘Contes des Pays-Bas’, geïllustreerd door Henri Cassiers, te Parijs in l'Edition d'Art (1910) laten verschijnen. Het tooneel lokt hem zeer vroeg. In 1890 schrijft hij ‘De plaatsvervangende Vrederechter’, een bedrijf, met succes te Antwerpen en te Gent opgevoerd. In 1899 verschijnt in ‘Het Tweemaandelijksch Tijdschrift’, ‘Driekoningenavond’, 3 bedrijven ontleend aan ‘De Biezen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stekker’, door den Multatulikring opgevoerd; verder in ‘De XXe Eeuw’ (1902) ‘Het Gezin van Paemel’, eerste opvoering door den Multatuli-kring, later keer op keer door Vlaamsche gezelschappen vertoond. In 1900 ook in ‘Het Tweemaandelijksch Tijdschrift’, ‘Maria’, een tooneelbewerking van ‘Het Recht van den Sterkste’, in 1904 in ‘De XXe Eeuw’ ‘Een sociale Misdaad’, 3 bedrijven, ontleend aan de vertelling ‘De Wraak van Permentier’. In 1903 was in ‘Groot-Nederland’ opgenomen ‘De Landverhuizers’ door den Multatulikring te Gent opgevoerd. In 1921, oude liefde roest niet, brengt ‘Groot-Nederland’ ‘Jan Bron’, objectief tooneelspel in vier tafereelen met een voorwoord dat ons leert dat het stuk ter opvoering geweigerd werd omdat de oorlogsgebeurtenissen er in verwerkt waren, en hetzelfde jaar een eenakter ‘Sususususut’, een schilderij van het hypocritische, saaie dorpsleven dat nog onlangs te Antwerpen met bijval voor het voetlicht werd gebracht. Het naturalistische sociale drama bleek in het algemeen spoedig verouderd. Waar de menschelijke stem niet uitklonk boven het sociale betoog ging het werk verloren. ‘Het Gezin van Paemel’ pakt nog, waar b.v.O. Mirbeau met ‘Les mauvais Bergers’ ons vaak ijdele declamatie lijkt. Wat een wondere wereld heeft Buysse ons geschapen. Niet elk boek is even gaaf, maar het heele oeuvre is soms duister en beknellend, soms week en gevoelig, altijd vol levenswarmte en schakeering, aandoenlijk door de liefde tot mensch en dier. Binnen een spanne tijds van tien jaar, van 1905 tot 1915 verschijnen niet minder dan dertien boeken die zeker niet alle op dezelfde hoogte staan, oordeelt A. MusscheGa naar voetnoot1, doch waaronder onbetwistbaar een aantal meesterwerken uitsteken en die bovendien, samen overschouwd, een monumentaal geheel vormen van werkkracht en scheppend vermogen in een prachtige verscheidenheid van kleur en geest. Na deze bloeiperiode heeft het talent van Buysse geen nieuwe kentering meer doorgemaakt. Hij werkt, onverzettelijk-rustig, voort, met een soort lichamelijk genot: ‘Ik schrijf maar altijd voort’, verontschuldigde hij zich eens bij Emm. de Bom, ‘Ik kan het niet laten. Men zal me op de vingers moeten kloppen, want ik voel het als een zonde’. Ieder jaar brengt zijn nieuw boek met de kalme zekerheid van een natuurgebeurtenis... Met zijn klare oogen heeft hij mensch en leven in het verleden gezien, met dezelfde trouwhartige objectiviteit beschrijft hij de na-oorlog- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche toestanden en den nieuwen mensch. De ommekeer in de stoffelijke levensvoorwaarden, teekent terecht Mussche aan, maar ook van de sociale en zedelijke waarden heeft sedert den oorlog zijn volle aandacht gespannen. De menschen van den nieuwen tijd, in hun nieuwmodische kleeren en met hun nieuwerwetsche opvattingen, ge vindt ze b.v. in ‘Uleken’ (1926) en in ‘De Schandpaal’ (1928); ge vindt er echter ook de smartelijke figuren van zulk een overgangstijd, zij die niets dan het leed en den tweestrijd van de kentering kennen, zij die, opgegroeid in den ouden tijd, er zich niet van kunnen losmaken en in den nieuwen niet thuis zijn. Op dat plan heeft Buysse in zijn na-oorlogsch werk nog enkele van zijn schoonste menschen geschapen, vol stille tragiek verloren in 't gejaag en 't rumoer van hun onherkennelijke omgeving. Wanneer te Brussel de zeventigste verjaardag van Buysse gevierd wordt, zijn de bakens verzet. Waren het in 1911 G. d' Hondt, Victor de Meyere, A. Delen en Lode Baekelmans die het verschijnen van schrijvers 25e werk als voorwendsel van de manifestatie kozen, thans, wij schrijven 1929, is de erkenning algemeen. De groote eenzame... Met ongeschokt zelfvertrouwen, ononderbroken werklust, heeft hij zijn leven gevuld en zijn oeuvre opgebouwd. De viering wordt te Antwerpen ingezet door een ontvangst in de aloude Stadsbibliotheek waar Emm. de Bom zijn tijdgenoot als ‘Meester Cyriel Buysse’ toespreekt en getuigt ‘eindelijk is onze geletterde wereld tot het bewustzijn genaderd van de intense beteekenis uwer geschriften... Uit de veel-bewogen, druk-bevolkte literaire provincie, die uw werk vormt, rijst een forsche adem op en glanst een intens-innig begrijpen, een diep-grondig meedoogend begrijpen’... Ook de meest gezagvolle katholieke criticus Dr J. Persijn heeft zijn oordeel herzienGa naar voetnoot1. Hij bekent dat zijn vrienden ‘achterwege waren gebleven om principieele redenen, ons dierbaar boven de kunst’, en dat hij nog niet dwepen kan met het heele oeuvre. Persijn is overtuigd dat er nog andere gezonde en nobele menschen te vinden zijn in Vlaanderen naast de verwilderden en vernederden door Buysse gekonterfeit. Maar, verklaart de criticus, Cyriel Buysse is voor zijn Vlaamsche volk veel milder geworden. De humor, die telkens naar de karikatuur oversloeg, werd veel minder satirisch. De levenswijsheid die groeide met de jaren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht beter begrijpen, en, meteen, gemoed, warmte, toewijding, wijding zelfs. Nog steeds dezelfde atmosfeer, weliswaar. Maar het hooghartig misprijzen verdween; en de menschelijke ontferming sprak mee, sprak luide soms mee: Hogarth werd Frans Hals! Cyriel Buysse, de sterke, die zoolang gevangen zat in naturalistische praktijken wond zich daaruit los, zoo kordaat als hij kon. En meer en meer kwam hij in zijn echtheid te voorschijn.’... Persijn geeft ook toe dat de ‘virkens’ zooals Buysse ze leverde bestaan, doch met de evolutie van leven en menschen sedert den aanvang van onze eeuw scheen hij geen rekening te houden, wel met de evolutie van den schrijver van ‘Twee Werelden’. In hetzelfde nummer van ‘De Boekenkast’ schreef ik: Van ‘Schoppenboer’ tot ‘De Schandpaal’ wat een afstand! Elke roman werd als een heerlijke ontplooiing van zijn rijpend leven, een wonder van groei en dieper menschelijkheid. Niemand heeft als Buysse in het raam van een korte vertelling een macht van trillende levensepisodes vastgelegd. Onder de levende Vlaamsche schrijvers hangt mijn hart het meest Cyriel Buysse aan...’ Het hoogtepunt der openbare hulde werd de academische vergadering ten Stadhuize te Brussel door Prof. Aug. Vermeylen voorgezeten en ingericht door de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen (27 October 1929). Voerden er het woord: Herman van Puymbrouck, G. d'Hondt, Dr J. Grauls, Herman Teirlinck en Lode Baekelmans. Op het feestmaal overhandigde Minister Lippens den schrijver namens de Belgische regeering het kruis van Commandeur in de Leopoldsorde, sprak Fr. Coenen namens het Nederlandsch kunstleven, Prof. Dereul namens de Fransch-Belgische schrijvers en tal van jongeren en ouderen kwamen van hun bewondering getuigenGa naar voetnoot1. Moest hij in 1910 nog gekscherend zijn plaats opeischen onder de ‘Twintig Vlaamsche Koppen’ van Hugo VerriestGa naar voetnoot2, in 1929 is Buysse onthutst onder de hulde, dankt zijn broeders uit Vlaanderen en uit het Noorden, zijn tweede vaderlandGa naar voetnoot3. Het eenige, dat ik doen kan, zeide hij, om uwe dankbaarheid te verdienen, is verder met de pen voort te werken, en daar ben ik reeds mee bezig. Was Buysse reeds in 1899 tot lid van de Maatschappij der Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche Letterkunde te Leiden verkozen, pas op 19 November 1930 wordt hij opgenomen in de Koninklijke Vlaamsche Academie. In de schaduw van den dood wordt de vruchtbare schrijver in den adelstand verheven. Frans Coenen heeft in een necrologisch artikelGa naar voetnoot1 zeer snedig de ommekeer van de Vlaamsche beoordeeling weergegeven: ‘Allengs, toen zijn oeuvre tot een levende kroniek van Vlaanderen gegroeid was, hebben zij (de Vlamingen) begrepen, hoeveel deze kunstenaar voor de propaganda der Vlaamsche zaak, ongeweten en ongewild, gedaan had en is Buysse toen, in zijn zeventigste jaar, tot een soort nationalen held geproclameerd, die zonderling genoeg in beide kampen gewaardeerd werd. Hij heeft dien roem aanvaard, gelijk hij alle sociale aangelegenheden aanvaardde, vriendelijk en welwillend, maar zonder dat er ook maar iets in zijn leven, in gedachte, in gevoel of in daad, door veranderd werd. Vóór en na bleef hij in de hooge eenzaamheid van zijn Deurlesch verblijf, bezig met die vele kleine menschen van zijn volk, die hem nastonden in hun doen en nooden, om hun stem te geven, dat het blijken zoude, hoe zij leefden en dachten.’ De dood kwam toch nog onverwachts. Reeds heel den zomer was Buysse moe, maar klaagde niet. Hij worstelde tegen zijn kwaal, teekende de bekende feuilletonist A. Hans opGa naar voetnoot2, en verlangde naar het werk. Op 11 Juli 1932 ging hij liggen en toen begreep men dat het einde naderde. Zou dit sterven zijn?, heeft hij nog eens aan zijn vrouw gevraagd. Maar dan zat hij toch weer dikwijls op voor een der groote ramen, die uitzien op het park, op de natuur, die hij doorziels liefhad. Het werd sterven! Maandagavond zei hij tot zijn trouwe dienstbode Netse Wagenaer, die al dertig jaar in de familie diende: ‘De Vlaamsche schrijver is er morgen niet meer.’ Woensdagmorgen murmelde hij nog: ‘Ik ga sterven’ en 's avonds, 25 Juli 1932, te halfnegen, toen de schemer over het park daalde, ging hij kalm heen. Het was een ontroerende uitvaart. De lijkstoet kwam van Afsnee te Gent waar een groote menigte te wachten stond. Stortregen verdreef niet eens het ingetogen volk dat langs den weg naar de begraafplaats Brugsche Poort was samengestroomd. De Vlaamsche letterkundigen waren talrijk opgekomen om een laatste eerbiedige getuigenis af te leggen. De tocht duurde een uur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overheid, pers en volk beseften eindelijk ten volle de beteekenis van Cyriel Buysse voor het land. De schrijver werd te ruste gelegd naast zijn tante Virginie Loveling. Bij de open groeve sprak Herman Teirlinck namens de Koninklijke Vlaamsche Academie en besloot met: ‘Moge het u zacht zijn geweest in uw leven, naar waarde geschat en geprezen te worden, dat gij een liefderijke beeldenaar waart der schamelen en der nederigen. Een gansch volk schonk u wederliefde en zal u dankbaar herdenken.’ Zelf mocht ik, waar Prof. A. Vermeylen door ziekte belet was, namens de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen nogmaals mijn zeer oude bewondering uiten. Van wat ik toen gezegd heb, mag o.m. als slot herhaald wordenGa naar voetnoot1: ‘Zelden gaat het werk van een schrijver in zoo'n stijgende vaart. Het werk van de naoorlogsche jaren sluit volkomen aan bij het vroegere en biedt een gaaf beeld van het leven in de stad en op het platteland in Vlaanderen gedurende de jongste halve eeuw... Tot het einde heeft hij zijn volk gediend in schoonheid en wijsheid. Niet alleen roemen wij, naast zooveel anderen, de groote gaven van den edelen schrijver, maar wij hebben als eersten plicht, den mensch te huldigen. Fen groot schrijver is tevens een nobel mensch, eenvoudig en rein van hart. Zoo was Buysse. Waar het hem mogelijk was, heeft hij jongere en oudere collega's geholpen om hun werk te plaatsen, in tijdschriften te doen opnemen, te doen vertalen... Weinigen hebben zóó het werk, om het werk, liefgehad. Het werk was hem een zegen en een noodzakelijkheid... Natuur en menschen, de menschen van het Vlaamsche land, de natuur van Vlaanderen heeft hij doorproefd en in tallooze vertellingen voor latere geslachten vereeuwigd... Moge het edel voorbeeld ons werk leiden en ons sterken in oogenblikken van weifeling... Meester, aan U blijft ons hart verpand, nu en straks.’
Lode Baekelmans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneelwerk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over Cyriel Buysse te raadplegen:
|
|