| |
| |
| |
| |
Jan François Leopold de Balbian Verster
Oisterwyk, 29 Juni 1861 - Amsterdam, 26 Juni 1939
Een geestig-gesneden kop met langen puntbaard; lachende oogen als spiegels van een opgewekten, gaarne tot schertsen geneigden aard; daarbij een onvermoeid causeur vol tintelenden humor en een man van hoofsche vormen, wat zich zelfs uitdrukte in zijn lichaamshouding: het even voorover buigen van het bovenlijf, bij gaan en staan.
Zóó hebben velen, in allerlei kringen en op zeer verschillend gebied, - vooral op dat van de Historie, in het bijzonder die van Amsterdam, het Zeewezen, de Koloniën en de Schilderkunst - mijn ouden vriend, den journalist, publicist en geschiedkundige Verster, gekend. Tòt in het laatst van zijn leven een ernstige ongesteldheid hem trof, die hem meer aan huis bond, maar de werkzaamheid van zijn levendigen geest niet aan banden vermocht te leggen en allerminst zijn stalen geheugen scheen te schaden. Tot het eind toe - hij stierf den 26sten Juni 1939, op 78-jarigen leeftijd te Amsterdam, in zijn met oude kunst, vooral meubels en porcelein, getooid bovenhuis in de Van der Veldestraat aldaar - bleef hij vol indringende belangstelling voor veel, velerlei en velen en vol hulpvaardigheid ook voor anderen, die, als ik, veel hebben mogen profiteeren van zijn groote kennis. In zijn werkkamer, waar hij het grootste gedeelte van den dag placht te vertoeven, omringd door groote boekenkasten en door allerlei Indische rariteiten, heeft zijn baar gestaan.
Jan François Leopold de Balbian Verster werd op 29 Juni 1861 te Oisterwijk (N.B.) geboren, als oudste zoon van den Kantonrechter Mr Abraham Henricus de Balbian Verster (gest. 12 Dec. 1915 te Oisterwijk) en zijn echtgenoote Igminia Ignatia Rypperda (gest. 17 Augustus 1893). Het was Verster's vader, die in 1880 aan den oorspronkelijken familienaam Verster het voorvoegsel de Balbian verbond.
De Versters behoorden tot een oud Brabantsch geslacht, wat ook uitdrukking vond in hun lidmaatschap van de Illustre Lieve-Vrouwe-Broederschap te 's-Hertogenbosch.
Deze Broederschap - moge ik hieraan ter verklaring toevoegen - een der oudste Vereenigingen in den lande, werd geacht in 1318 te zijn opgericht en heeft aanvankelijk een zuiver godsdienstig doel gehad: de verheerlijking van het Lieve-Vrouwebeeld te den Bosch. Later is zij geworden een bond der aanzienlijkste inwoners van Brabant, zoowel Katho- | |
| |
lieken als Protestanten, die armoede lenigde, voorzoover zijn middelen strekten. Dat gemengde karakter van de Broederschap dagteekende nog uit den tijd van Frederik Hendrik, die er een middel in zag de beide religiën te leeren, in vriendschap met elkander te leven. Het aantal Broeders is toen beperkt tot 36; 18 Katholieken en 18 Protestanten, en deze beperking bestaat nog altijd. Verster was honorair Proost (honorair, omdat hij buiten den Bosch woonde) van de Protestantsche lijn en hield den band met de Broederschap steeds aan. Ze heeft haar eigen gebouw, in het begin der 19e eeuw gesticht ter vervanging van het oude huis in de Hinthamerstraat, haar in 1483 geschonken, en waarin de raadzaal en vooral de groote eetzaal herinneren aan de tijden van grootheid van weleer. Daar komen de Proosten, vier van elke religie, en de Broeders tezamen om te vergaderen, en eenmaal 's jaars een ‘broederlijken’ maaltijd te houden, allen dragend het zilveren ordeteeken, een lelie onder de doornen, met het devies ‘Sicut liliam inter spinas’.
Ziehier de historische lijst, waarin men Verster mijns inziens moet zien als men een verklaring wil zoeken voor den hem kenmerkenden zin voor de geschiedenis. Althans dit kan een der oorzaken zijn geweest.
Hoe zijn ontwikkelingsgang is geweest heeft Verster zelf eens heel in het kort geschetst, toen hij zich in 1928, op verzoek, demasqueerde als Omega, den nom de plume, waaronder hij toen dertig jaar lang als wekelijksch Amsterdamsch briefschrijver aan de Sumatra-post had meegewerkt. Nadat hij een H.B.S. in Noordbrabant had afgeloopen, is hij naar de Indische instelling te Delft gegaan. Na twee jaar deed hij mee aan het groot-ambtenaars-examen, maar, (buiten zijn schuld) met weinig kans van slagen. Want er waren 112 gegadigden voor precies 5 plaatsen. Velen deden het examen reeds voor de derde maal. Het eind was een uittocht en masse, want 80 leerlingen gaven de studie voor Indië op en gingen in andere richting. Verster zocht zijn heil in de Journalistiek, waarvan hij een sieraad werd, en waarvan hij het gezag verhoogde door den wetenschappelijken kant welken hij aan zijn werk wist te geven. Tot zijn dood is hij haar getrouw gebleven. Eerst kwam hij aan de oude Amsterdamsche Courant, toen korten tijd aan een blad in Haarlem en daarna meteen aan het Nieuws van den Dag, waaraan hij als redacteur verbonden bleef, tot de opheffing in 1923. Ook daarna bleef hij de dagbladpers dienen, eerst als medewerker voor historische onderwerpen van het Alg. Handelsblad, daarna van de Telegraaf.
Aan zijn Delftschen tijd, zoo getuigde hij, heeft hij veel gehad en de
| |
| |
liefde voor Indië is hem zijn geheele leven bijgebleven. Steeds heeft hij de studie van verschillende onderdeelen voortgezet, met name van Geschiedenis en Volkenkunde. Temidden van alle journalistiek werk heeft hij onafgebroken over Indische zaken geschreven, o.a. vele jaren in het tijdschrift ‘Eigen Haard’, onder pseudoniem Bintang Djaoeh (Verre Ster), en ook wel onder den minder sprekenden naam Toerid Jéné, herinnering aan de colleges van Prof. Niemann.
Toerid Jéné beteekent in het Makasaarsch een man, die op het water woont. Die naam was inderdaad op hem toepasselijk, want jarenlang woonde hij te Amsterdam, als vrijgezel, op het Water, de oude benaming van het Damrak. Daar, op het nog ongedempte gedeelte ervan, en dus werkelijk boven het water, aan de achterzijde van een oud, diep koopmanshuis in de Warmoesstraat, had hij zijn kamer, met een ruim uitzicht op de oude binnenhaven van Amsterdam en haar ladende en lossende beurtschepen aan de steigers van den drukken overwal. Gevolg daarvan was ook het geregeld bezoek van bekende schilders, die tegelijk zijn vrienden waren: Breitner, Witsen, Isaäc Israels, Wenckebach. Zij kwamen vaak op zijn kamer werken en aan den omgang met hem dankte hij, naar zijn eigen verklaring, (mede) zijn liefde voor de schilderkunst en zijn bekendheid met vele beeldende kunstenaars, in Arti en elders. Geheel toevallig is het niet, schreef hij eens, dat ik gelukkig getrouwd ben met een schilderes van talent. Dit was Hendrika Cornelia Bolderheij, die hem drie dochters schonk, alle gehuwd en thans buitenslands wonende; een in China, een in Japan en een in Ned. Oost-Indië. Trouwens, de liefde voor de schilderkunst moet hem ook in het bloed gezeten hebben. Hij was immers geparenteerd aan Floris Verster, den fijnzinnigen schilder van stillevens.
Die keus van woning toen, in het hart van schilderachtig oud-Amsterdam, was zeer kenmerkend voor de vurige bewondering, die deze Brabander-van-origine had voor de Stad der Steden, voor haar geheel eigene schoonheid en haar roemrijke geschiedenis. Van zijne talrijke publicaties is zeker het grootste gedeelte aan Amsterdam en zijn glorieus verleden gewijd geweest. Ontzaglijk veel heeft hij uit de historie der stad openbaar gemaakt; in populairen, maar ook in wetenschappelijken vorm; de lange lijst van artikelen (men zie hiervoor den klapper-van der Bijll) van zijn hand, verschenen in het Amsterdamsch Jaarboekje, het Jaarboek en het Maandblad van het bekende Genootschap Amstelodamum, van welk maandblad hij van 1927 tot 1935 redacteur is geweest, terwijl hij in
| |
| |
totaal niet minder dan 18 jaar als een der werkzaamste leden deel van het bestuur uitmaakte, geeft daar al eenig idee van. En dit is nog maar een klein stuk van het groote geheel, waarvan, voor zoover we hebben kunnen nagaan, geen volledige lijst bestaat.
Enkele artikelen, zooals dat over de Bocht van de Heerengracht, opgenomen in het 27ste jaarboek van Amstelodamum, zijn ook afzonderlijk verschenen. Dit is eveneens het geval geweest met de serie van schetsen van Amsterdamsche Burgemeesters uit de 17e en 18e eeuw, door hem gepubliceerd in het Alg. Handelsblad. Verder mogen van zijn journalistiek werk worden aangestipt de vele artikelen over feiten uit de geschiedenis van Amsterdam, door hem geschreven, als Broer Janszoon (pseudoniem ontleend aan den naam van den oudsten Amsterdamschen courantier uit het begin der 17e eeuw) in de Telegraaf. En van zijn afzonderlijk verschenen publicistischen arbeid noemen wij de vele Gedenkboeken (hij was jarenlang de onbetwiste specialist op dat gebied) zooals dat van: de Amsterdamsche IJsclub (1864-1914), de Delimaatschappij (1869-1919), enz. alsmede die, betrekking hebbende op het Vorstelijk Huis (1912, 1923, 1929 en 1937). Ook werkte hij, wat Amsterdam betreft, mede aan de officieele Gedenkboeken van 1898 en 1901.
Behalve aan de leiding van bovengenoemd typisch Amsterdamsch Genootschap heeft Verster ook deelgenomen aan het bestuur van het Ned. Historisch Scheepvaartmuseum te Amsterdam en aan dat van het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap. Vooral bij de oprichting van het Scheepvaartmuseum in 1916 heeft hij, naar de heer C.G. Vattier Kraane, aan zijn graf herinnerde - hij werd den 30sten Juni 1939 op de Nieuwe Oosterbegraafplaats te Amsterdam ter ruste gelegd - met zijn groote kennis van het Zeewezen en de Geschiedenis adviezen van groote waarde kunnen geven. Van den aanvang af opgenomen in het bestuur ervan, is hij tot 1933 lid van dit College gebleven. Ook in de Jaarverslagen van deze Vereeniging heeft hij, speciaal in het begin, geregeld artikelen over maritieme schilderijen en teekeningen gepubliceerd. En van het Aardrijkskundig Genootschap is hij eveneens vele jaren bestuurslid geweest, wel een bewijs, dat hij ook daarin een rol van beteekenis speelde en zeer gewaardeerd werd.
Bovendien heeft hij een bijzondere verdienste gehad als ‘verklaarder’ van historische schilderijen. In een tijd, dat daarvoor nog bijna geen belangstelling bestond, heeft hij verschillende werken van dien aard, behoorend tot de verzameling in het Rijksmuseum, weten te identifi- | |
| |
ceeren of foutieve toeschrijvingen weten recht te zetten. Hij publiceerde over de voorgestelde gebeurtenissen artikelen, welke vooral verschenen zijn in Eigen Haard en ook in het Nieuws van den Dag, het blad dat, vóór de opheffing daarvan, uiteraard het grootste terrein van zijn werkzaamheid was. Tijdens den vorigen Wereldoorlog redigeerde hij hiervan het uitnemende Ochtendblad. Dr C. Easton, de bekwame hoofdredacteur (en sterrenkundige) kende en erkende zijn verdiensten.
Toen Verster in 1931 zeventig jaar was geworden - bij welke gelegenheid hij tot ridder in de orde van Oranje Nassau benoemd werd -, heeft een Commissie van vrienden en bewonderaars, onder eerevoorzitterschap van Burgemeester de Vlugt en onder voorzitterschap van Prof Dr H. Brugmans, een rondschrijven verspreid, waarin zij hem eerde - en de vele deelnemers aan het huldeblijk sloten zich hierbij natuurlijk aan -:
‘om zijn onvermoeiden, toch vaak zoo moeilijken arbeid, getuigend van gedegen kennis, van wetenschappelijken drang naar geschiedkundig onderzoek van zeldzaam gelukkigen speurzin, waardoor het menigmaal is mogen gelukken, bij het navorschen van de geschiedkundige beteekenis van oude schilderijen en prenten in de Nederlandsche musea en in particuliere kunstverzamelingen, van lastige en nog onopgeloste problemen een juiste verklaring te vinden; om zijn onverzwakte liefde tot het schoone, het verheffende, het tot navolging wekkende in de geschiedenis van Amsterdam, van geheel Nederland en zijn Koloniën; vooral ook om de voortreffelijke wijze waarop hij dit alles in zijn publicaties wist neer te leggen, waardoor zijn lezers met gelijke gevoelens als die van den schrijver worden bezield.’
Ziehier nog eens ten slotte Verster's groote kwaliteiten als journalist, publicist en historicus kort en bondig saamgevat.
D. Kouwenaar
| |
Lijst der geschriften
1889 | ‘Met de Tram door Waterland’, uitvoerige plaatsbeschrijving. |
1898 | ‘Officieel gedenkboek van de Inhuldiging’, de beschrijving van alle Feestelijkheden. |
1898 | De aardbeving op Ambon, overdruk uit ‘Eigen Haard’. |
1901 | ‘Officieel Gedenkboek van het huwelijk van H.M. de Koningin’, beschrijving van de Feesten te Amsterdam. |
1910 | ‘Am holländischen Meeresstrande’; kleine Baedeker van alle Nederlandsche Noordzee-badplaatsen, met de daarachter gelegen steden. |
1912 | Hetzelfde in eenigszins vermeerderde editie. |
| |
| |
1912 | Reclameboekje over de Hollandsche tulpenvelden, verschenen met Engelschen en Franschen tekst. |
1912 | De Koningin-Moeder en Amsterdam. |
1915 | De Amsterdamsche IJsclub, 1864-1914. Gedenkschrift bij het 50-jarig Bestaan. |
1919 | Deli-Maatschappij. Gedenkschrift bij gelegenheid van het 50-jarig Bestaan. |
1919 | Gedenkschrift bij het 100-jarig bestaan van de ‘Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij aan de Zaan’, opgericht in 1819, gevoerd onder de Firma Koning en Boeke, gevestigd te Zaandijk. |
1920 | Gedenkschrift Restaurant ‘Die Port van Cleve’, Amsterdam, 1870-1920. |
1920 | Ons mooi Indië, Batavia oud en nieuw, in samenwerking met M.C. Kooij-van Zeggelen. |
1922 | Platen-Album van het Nederlandsch Historisch Scheepvaartmuseum te Amsterdam. |
1922 | Holland-America, an historical account of shipping and other relations between Holland and North America. |
1924 | De Jubileumfeesten te Amsterdam in September 1923. Herdenking van de 25-jarige Regeering van H.M. Koningin Wilhelmina der Nederlanden. |
1924 | Holland-Zuid Afrika. Een geschiedkundig Overzicht van Scheepvaart- en Handelsbetrekkingen in ouden en nieuwen tijd.
An historical account of shipping and commercial relations in old and modern days. |
1924 | Peter the Great of Russia at Zaandam and Amsterdam. (1697-98) (Ned. Vereeniging Historisch Scheepvaartmuseum). |
1929 | Het huldebetoon aan H.M. de Koningin-Moeder bij Haar bezoek aan Amsterdam van 8-12 Juni 1929. Herdenking van Harer Majesteits komst in Nederland vijftig jaren tevoren. |
1930 | De Bocht van de Heerengracht (Overdruk Jaarboek Amstelodamum). |
1932 | Burgemeesters van Amsterdam in de Zeventiende en Achttiende Eeuw (Overdruk Algemeen Handelsblad). |
1937 | Het Huwelijk van H.K.H.H. Prinses Juliana en Prins Bernhard; de Feestelijkheden te Amsterdam op den Huwelijksdag 7 Januari 1937 en de Feesten bij het Bezoek van H.M. de Koningin en het eerste officieele bezoek van het vorstelijk Echtpaar aan de Hoofdstad van 8-14 Juni 1937 (Gedenkboek). |
Behalve in het Nieuws van den Dag en de Sumatrapost verschenen een groot aantal artikelen in:
Eigen Haard, vooral over Nederlandsch-Indische onderwerpen, alsmede bijdragen in:
Elsevier, Buiten, Het Haagsche Maandblad, en vooral in de Jaarverslagen van de Ver. Ned. Hist. Scheepvaartmuseum, o.a. in die van 1922, 1923, 1924, 1925, 1926, 1928 en 1929, naar aanleiding van schilderijen of teekeningen van meesters als Vroom, Abraham Storck, de beide van der Veldes en anderen, alsmede van portretten, scheepsmodellen, enz. en ten slotte bevatten de Jaarboeken en het Maandblad van:
Amstelodamum allerlei bijdragen over historische personen en zaken, verband houdende met Amsterdam.
|
|