Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1941
(1941)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr J.H. Gunning J. H.zn
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genezing en het volledige herstel van zijn vader te kunnen bevorderen. Hij liet zich voor Letteren schrappen en opnieuw inschrijven voor Theologie, tot groote vreugde van den herstellenden patient. Toch zou niet Leiden, maar Utrecht zijn Alma Mater worden. Want toen eenmaal besloten was, dat G. zijn vaders voetstappen als theoloog zou volgen, stond zonder aarzeling vast, dat hij in Utrecht zou studeeren. 18 Sept. 1876 werd hij daar bij den Rector Magnificus ingeschreven. Zijn academische vorming zou geleid worden door de hoogleeraren I.J. Doedes, J.J. van Oosterzee, Nic. Beets en P. de Jong. Hij liep trouw college, hield goed dictaat, en werkte hard, meer breed dan diep. Deed echter klein mathesis en candidaats cum laude. Een goed, echt corpslid is hij nooit geweest. Het Groenwezen heeft hij zijn leven lang hartstochtelijk bestreden. Hijzelf emancipeerde de groenen onmiddellijk. Wat de disputen betreft, G. was lid van Secor Dabar, het oude, bekende theologengezelschap en van Litteris et Artibus. Aan het einde van zijn studententijd ging G. in een spontane opwelling in Leiden de colleges in Arabisch en Syrisch volgen. Maar na één cursus gaf hij het alweer op. Trouwens, de pastorie wenkte ... Dr. Abraham Kuyper die groote verwachtingen van den ‘jongen Gunning’ had, trachtte hem in die dagen te winnen voor journalistiek-litterairen arbeid aan ‘De Standaard’. Hij bood hem 3000 gulden per jaar als begin-salaris. G. heeft dit royale aanbod afgewezen: de pastorie trok, al zou het ambt veel minder honoreeren! 15 Aug. 1881 gaf hij een goede vertaling van Salomo's Hooglied (1) en eenige weken daarna behaalde hij den doctorsgraad in de theologie, na het verdedigen van een proefschrift (2). Den 11 Nov. van dat jaar huwde hij te Naaldwijk Mejuffrouw Tobina Adriana Pijnacker Hordijk, en had inmiddels uit 6 beroepen, het beroep naar Wilhelminadorp aangenomen, waar hij 11 Dec. 1881 door zijn Vader bevestigd werd. Daar ving de predikanten-loopbaan aan, die aan het eind van zijn leven zoo rijk gezegend en zoo vruchtbaar zou blijken te zijn. Wilhelminadorp. 11 Dec. 1881-24 Aug. 1884. Als opvolger van Dr. Frank van Gheel Gildemeester, viel G. een goed bewerkte gemeente ten deel. Het kerkelijk en godsdienstig leven stond echter op laag peil. Ook miste de jonge dominee gezag onder de grootere catechisanten. Hij ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bood bijv. op strengen toon het rooken in de consistorie en dies ... bleven ze weg. Door de vele, ver uiteenliggende vacature-beurten in den omtrek hoorde G. allerwege den naam van Budding noemen en roemen. Dat bracht hem er toe de biografie van dezen bevindelijken geestelijken vrijbuiter te schrijven. Het boek is in 1881 verschenen (3) en in 1909 veel vermeerderd herdrukt. Voor verscheidene beroepen naar elders heeft G. bedankt, maar ten slotte een roep naar Bennebroek gevolgd. Bennebroek. 7 Sept. 1884-23 Oct. 1887. De overgang van het ver afgelegen Wilhelminadorp naar het meer centraal gelegen kleine, maar fraaie en vooral deftige Bennebroek was groot. De bevolking was hem wélgezind en kwam trouwer ter kerk dan voorheen, mét de families van de groote buitens uit den omtrek. Hij studeerde in B. ijverig Hebreeuwsch en Grieksch. In dit bloemendorp stichtte hij Rehoboth, een lokaal voor Evangelisatie en bijbellezingen. Hier werd ook zijn eerste kindje geboren, dat echter in hetzelfde jaar overleed. Een beroep naar Amsterdam en Rotterdam werd afgewezen, dat naar Gouda aangenomen. Gouda. 30 Oct. 1887-26 April 1891. Als opvolger van zijn zwager Dr. C.H. van Rhijn, die hoogleeraar in Groningen was geworden, vond hij in Gouda een toegenegen, belangstellenden kring. Er waren echter wonderlijke toestanden. De kermis vond er toen hare warmste verdedigers in leden van kerkeraad en kerkvoogdij. Zoo werden na elk H. Avondmaal, eens per kwartaal, eenige flesschen avondmaalswijn op het welzijn der broederen geledigd. G. heeft aanstonds, niet zonder eenige onstuimigheid, daartegen geprotesteerd. Hij dreigde zelfs, zijn toga onder aan den voet van den kansel, te zullen aan- en uittrekken, want hij wilde zijn ambtskleed niet ontheiligen. Het heeft geholpen, maar zette bij enkelen kwaad bloed. Vond hij alzoo in de kerk niet zoo heel veel medewerking, des te meer vond hij die in de Gemeente. De verhouding met zijn collegae, ook die uit de zusterkerken, was er voortreffelijk. Leiden. 1 Mei 1891-19 Aug. 1894 was zijn vierde gemeente, maar de eerste met groote-stadsallures. De toestanden op kerkelijk gebied waren er ruimer dan in Gouda. Maar toch werd hij hier eenerzijds als ‘een vijand der waarheid’, anderzijds als ‘erger dan een moderne’ gedoodverfd. De kloof tusschen academie en kerk was nog niet overbrugd. Be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halve Gunning's vader was er bijv. geen enkel Leidsch hoogleeraar die 's Zondags kerkte. Met zijn collegae was hij op goeden voet en zelfs was er een hartelijk verkeer. Hij hield veel van den veel ouderen Ds. F. Oberman, die een Kohlbruggiaan heette. Leiden is in Gunning's leven van blijvende beteekenis geworden door den naam Pniël. Hij heeft er een wijkgebouw gesticht en tegelijk een weekblad begonnen, welke beide dezen bijbelschen naam dragen. Het gebouw werd (en is nog) in een volksbuurt het middelpunt van wijkwerk, bijbellezingen, catechisaties en Evangelisatie-arbeid. Dit alles was mogelijk geworden dank zij de groote en kleine giften, die hem voor dit doel toestroomden. Het weekblad (14), op bescheiden voet begonnen, is een sieraad van de Christelijke pers geworden. De oplaag steeg boven verwachting en werd tienduizenden ten zegen. Het ‘lijfblad van Gunning’, dat hij alleen negen en veertig jaar lang vulde en redigeerde, is een orgaan geworden, waarnaar wekelijks in heel ons land en zelfs ver daar buiten gretig werd en wordt uitgezien, door tallooze kringen en gezinnen gespeld. Het was ook in Leiden, dat hij in heftige polemiek gewikkeld werd met de Roomsch Katholieken. Zelfs Dr. H.M.J.A. Schaepman kwam tegen hem in 't geweer. Wij danken er een voortreffelijk boekje aan: Een woord van Protestantsch verweer (10). Het siert zijn toenmaligen tegenstander, den grooten Roomschen apostel, dat deze, vóór dat hij zich voorgoed in Rome vestigde, en daar in 1903 overleed, aan G. een hartelijken brief schreef, waarin hij G. vergeving vroeg, wanneer hij in den strijd tegen de Liefde had gezondigd; en tevens van G. de verzekering wachtte dat hij hem, Schaepman, geen kwaad hart toedroeg. Beider brieven zijn vernietigd, maar wij kunnen met de meeste zekerheid aannemen dat G's antwoord volkomen bevrediging aan Schaepman heeft geschonken. G. heeft Leiden, naar hij later royaal toegaf en betreurde, veel te spoedig verlaten. Hij stond er drie jaar, toen het beroep naar Utrecht werd aangenomen. Utrecht. 26 Aug. 1894-2 Mrt. 1913. Hier zou hij niet minder dan bijna 20 jaar dienen. Omdat in de hem toegewezen Buurkerk-buurt een wijkgebouw ontbrak, was zijn eerste werk er een te stichten. Hij hield hier al spoedig cursussen over litteraire onderwerpen, o.m. over Dante, Ibsen, Kierkegaard e.d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de behoefte van een Centraal-Evangelisatie-gebouw in algemeenen zin werd voorzien door aankoop van een in het centrum der stad gelegen societeit. Deze werd verbouwd en herdoopt tot ‘Irene’. Het huis heeft jaren lang aan het gestelde doel geheel beantwoord. Zijn prediking was in die dagen vermaard. In een van zijn novellen zegt Johan de Meester spottend, dat een fatsoenlijk, deftig Utrechtsch gezin geen Zondag had gekend, wanneer het niet bij Ds. Gunning ter kerke was geweest. De belangstelling voor zijn welverzorgde, ernstige prediking was inderdaad groot. In 1912 werkte G. krachtig mede, om Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne, den lateren Hoogleeraar en Minister, uit Nijmegen naar Utrecht te beroepen. Hoewel men in het ministerie van predikanten G. waarschuwde voor dit beroep te ijveren, omdat het G's populariteit zou schaden, was dit juist voor hem een motief om met verdubbeld enthousiasme de komst van Dr. S. naar Utrecht te bevorderen. Deze zeer begaafde prediker en redenaarGa naar voetnoot1 werd inderdaad beroepen en bevestigd, en het was G., die terstond zijn drukbezoche cursussen staakte en zijn gehoor opwekte de z.i. zooveel belangrijkere en leerzame cursussen van zijn veel jongeren collega te volgen. Hij erkende later grif dat hij, juist door deze lessen, een ruimen kijk op de sociale vraagstukken had verkregen. Haarlem. In den loop van 1913 werd Gunning, hoofdzakelijk door toedoen van zijn zwager, Jhr. Max van Lennep en van de Besturende Zuster, benoemd tot Predikant-Directeur van het Diaconessenhuis te Haarlem. Noode liet men hem uit Utrecht gaan. Zijn naaste vrienden vonden hem voor dezen overigens eervollen post ongeschikt. Zij vreesden dat een dergelijke functie aan het hoofd eener groote stichting, waarvoor organisatorische en administratieve talenten een eerste eisch waren, Gunning in zorg en moeilijkheden zou brengen. Die vrees is maar al te zeer bewaarheid, want dit directoraat heeft hij reeds spoedig neergelegd. Overwerkt, teleurgesteld en geestelijk verarmd, overigens met een prachtig en zeer sympathiek testimonium van het Bestuur van het Huis, nam hij in October 1914 afscheid. Hij vestigde zich, 58 jaar oud, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Apeldoorn, waar zijn eenige zoon hoofdambtenaar ter Secretarie was. Hij zocht naar rust buiten het ambt en wilde het familieleven genieten. Die rust en dat genot werden den ijverigen, van nature rusteloozen werker niet gegund, want meer dan een Hervormde Gemeente in ons land begeerde hem als herder. Beroepen naar Leiden en 's-Gravenhage werden afgewezen, maar een beroep naar een zeer kleine gemeente meende G. ten slotte, niet te mògen afwijzen. En zoo kwam de man, die zijn loopbaan in Zeeland begon als aankomend predikant, weer bij zijn geliefde Zeeuwen terug en wel in Serooskerke. Na in Groningen een ernstige operatie ondergaan te hebben, deed hij 22 Aug. 1920 zijn intrede in dit fraaie dorp op Walcheren, waar hij zich, op slag, vele vrienden maakte. Hij heeft er, temidden eener drukke plattelandspractijk, gelegenheid gevonden het groote werk over zijn vader, een lijvig boekwerk (33) van 6 deelen, te voltooien. Het is ook in Serooskerke, dat hij hoe langer hoe meer voor de radiomicrofoon gevraagd werd, aan welk communicatie-middel hij zich met geestdrift gaf. Hiermee werd zijn beteekenis duidelijk als zielszorgervoor-de-radio-gemeente, voor zieken en eenzamen. Evenals hij zijn prediking, waar dan ook, tot in de puntjes verzorgde, zoo werden ook zijn toespraken in den aether conscientieus voorbereid. Hij is ook op deze wijze duizenden ten zegen geweest. Na vier jaar in Serooskerke te hebben gediend, nam de thans 66-jarige zijn welverdiend emeritaat. Het lichaam mocht geen weerstand meer hebben tegen de vermoeienissen van de vele vacature-beurten op Walcheren en naar rust verlangen: de geest was nog vurig. Hij moest zich aan zijn geliefde gemeente onttrekken en trok in 1924 als ambteloos burger naar Bilthoven. Hier in dit prachtige villa-dorp (her-) ontwikkelde zijn ongeëvenaarde werkkracht zich opnieuw. Hij schreef zijn groote werken over John Bunyan, over William Booth en Kardinaal Newman, reisde herhaaldelijk voor radio-toespraken en voerde een ongelooflijk drukke briefwisseling. Gunning had van jongsaf een sterk liturgisch besef. Omdat hij meende dat de kerk als Kerk te kort schoot, heeft hij vurig en ernstig gepleit voor bezinning en herstel. Reeds in Gouda begon hij met de daad: in de door hem geleide samenkomsten liet hij de Gemeente een werkzaam aandeel hebben in en aan de Orde van den Eeredienst, tot stijgende verontwaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diging zijner ambtgenooten. Ook een deel der Gemeente wees het af als te nieuwerwetsch. Dit toch waren ‘fratsen’. Het regende ... anonieme brieven. Maar hij zette, desondanks, door en wist toen en later allerwege beter liturgisch besef te doen ontwaken. Wanneer de liturgische beweging van 1941 haar beginselen thans gemeen goed ziet worden, is dat voor een niet gering deel te danken aan het pionierswerk dat Gunning veertig jaren geleden - alleen! - aanvatte en dat later door Dr. J.H. Gerretsen in den Haag werd voortgezet. Men raadplege (8) en leze toch de kranige recensie van ‘Abr. Kuyper, Onze Eeredienst 1911’ in Ons Tijdschrift XX. 1911. 761-781. Ook in de dusgenaamde Gezangenkwestie heeft G. zich niet onbetuigd gelaten. Hij was een warm voorstander van het Nieuw-Testamentisch lied in den Eeredienst. Hij liet zich niet overhalen door de collegae, die uitsluitend Psalmen lieten zingen en koos met niet aflatende zorg liederen uit de Psalmen, Gezangen en vooral Nieuwe Gezangen, die bij de behandeling van zijn tekst, dan wel bij bijzondere gelegenheden of kerkelijke hoogtijden pasten. In woord en geschrift heeft hij deze vrijheid in het gebruik van de gezangenbundels verdedigd. Zijn liefde voor groote figuren is op rijpen leeftijd tot uiting gekomen in twee speciale studies, die hij, na zijn emeritaat verkregen te hebben, met inzet van alle krachten ter hand nam. Wij bedoelen zijne monographieën over kardinaal John Henry Newman (35) en over William Booth (40). Het leven van Newman, die aanvankelijk Protestant was, heeft hem zeer aangetrokken, en de studie over dezen kardinaal is tot een groote levensbeschrijving uitgekristalliseerd, die uitteraard bij de Protestanten weinig belangstelling genoot en in R.K. kringen ook al niet te druk werd gelezen. Meer genoegen heeft hij beleefd aan de knappe, en omvangrijke levensbeschrijving van den stichter van het Leger des Heils, William Booth. Hoewel het Gunning door zijn collega's kwalijk werd genomen heeft hij, van 1886 af, openlijk stelling gekozen voor het Heilsleger en van den generaal een uitvoerige warm geschreven biographie gegeven, hem als een vromen krijgsknecht van Jezus Christus geëerd. In 1933 verwisselde hij de stilte der Bilthovensche bosschen voor het rumoer der groote stad. Met zijn vrouw, die hem in zijn bonte en woelige leven dapper en trouw gevolgd had, nam hij intrek in eeg groot Amsterdamsch rusthuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar werd het Vondelpark hem lief. Men kon hem daar in de vroege morgenuren vinden, want hij was zijn leven lang zeer matineus en stond steevast om 5 uur op. Wij moeten nog eenige aandacht vragen voor Gunning als litterator, rijmer, dichter en polyglot. Hij beheerschte de moderne talen, óók Italiaansch, Spaansch, Portugeesch, Deensch, IJslandsch en Zweedsch, reisde veel en sprak de taal van het land, waarheen de reis zou gaan, vloeiend. Zoo kon het gebeuren, dat hij wel op reis in die talen preekte. Hij las zijn N.T. in het Grieksch, Augustinus en Calvijn in het Latijn en kon een rabbijn in het Hebreeuwsch volgen en antwoorden. Voor de vuist spreken, zooals een De Visser dit zoo voortreffelijk deed, ging hem niet af. Hij las alles van het blad, al werd dit door den kerkganger nauwelijks gemerkt, want hij was een meester in de voordracht. Zijn preeken, in gaaf en gespierd Nederlandsch, waren boeiend en meeslepend. Zijn enorme boekerij schonk hij aan de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht, [onder beding dat zij door ondergeteekende beheerd werd]. Hij noemde zichzelf een rijmer. Maar verscheidene verzen staan op een hoog peil en verraden den geboren dichter. Met een onbekend gebleven gedicht van 1881 willen wij dit aantoonen en daarmee dit levensbericht besluiten. In 't land waar mist en koude regen
Het winnen van den zonneschijn,
Daar heeft Gods trouwe hand me een zegen
Geschonken in een maagdelijn.
Daar heb ik onder Holland's linden
Mijn heimwee naar de palm verzaakt,
Nu ik een hart heb mogen vinden
dat alles rond mij zonnig maakt.
En daarom wilde 'k U begroeten
in Holland met een Oostersch lied
En leg 'k mijn eerstling aan Uw voeten -
Ach zij 't mijn laatste of slechtste niet!
Wel zijn het Salomo's akkoorden
Gedicht in 't land van den Jordaan,
Maar toch, mijn Liefste! al zijne woorden
zijn ook door mijne ziel gegaan.
31 Jan. 1881. A. Brom Jr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriftenHier zijn slechts de voornaamste werken genoemd; voor een uitvoeriger overzicht zij verwezen naar ‘Proeve van een lijst der geschriften van J.H. Gunning JHzn. door A. Brom Jr. en wel voor de jaren:
|