| |
| |
| |
| |
Dr Elizabeth Johanna Möller Conradie
(geboren 10 Augustus 1903 te Tulbagh, Kaapland - overleden 27 October 1939 te Amsterdam)
Voor haar ex-libris koos zij als spreuk ‘Waag, wag, werk’. Daarmede kenschetste zij zichzelve. Waagde zij niet met haar initiatieven en haar aanpakken van tallooze dingen op wetenschappelijk en practisch terrein? Wachtte zij niet den tijd, die het gunstigst zou zijn voor het welslagen van haar ondernemingen? Werkte zij niet - ja dit laatste weten in het bijzonder allen, die haar in het jaar vóór haar vroegtijdig overlijden bezig hebben gezien, of met haar hebben samengewerkt. Dezelfde woorden, die zij zich koos, lieten haar vrienden met den Voortrekker-ossenwagen, symbool van haar pioniersarbeid, op haar grafsteen beitelen.
Al stierf zij ver van haar vaderland, vertrouwd was haar de Nederlandsche bodem. De eerste aanraking met ons land en ons volk kreeg zij reeds als studente, toen zij in 1925 als deelneemster aan een der reizen georganiseerd door de National Union of South African Students (N.U.S.A.S., destijds een geheel op Engelsche leest geschoeide organisatie) ook Nederland, weliswaar kort, bezocht. Volgens haar eigen opgave zou zij in 1928 op soortgelijke wijze ook in Nederland geweest zijn, doch hierover is ons niets verder bekend. In 1929 kwam zij in ieder geval met het plan om de studie in de Nederlandsche letteren te voltooien in Nederland aan. Tijdens dit verblijf, dat tot 1932 duurde, deed zij te Amsterdam aan de Gemeentelijke Universiteit bij de professoren Prinsen en Stoett cum laude het doctoraal examen Nederlandsche letteren. In 1933 werd zij aan het Grey Universiteitscollege (G.U.K.) te Bloemfontein (thans: Universiteitskollege van den Oranje Vrijstaat, U.K.O.V.S.) junior lectrice. Haar proefschrift ‘Hollandse skrywers uit Suid-Afrika’ deel I, 1652-1875, kwam zij in Februari 1934 verdedigen, waarbij Prof. Prinsen haar promotor was. Den graad van doctor verwierf zij cum laude. Een jaar daarna nam zij te Bloemfontein mede de colleges van Prof. D.F. Malherbe te Bloemfontein waar. In dat jaar gaf zij wekelijks aan binnen- en buitenmuursche studenten 34 college-uren! Voor de Universiteitsbibliotheek te Bloemfontein gaf Prof. Stoett haar een gedeelte van zijn bibliotheek, terwijl door haar toedoen een belangrijke verzameling Africana werd aangekocht. Bibliotheekvorming had haar bijzondere aandacht.
In Mei 1938 kwam zij opnieuw naar Nederland. Haar werkkring in
| |
| |
Zuid-Afrika had haar weinig rust en tijd tot wetenschappelijk werk gelaten en zij wilde haar werk, waarvan haar dissertatie het eerste deel vormde, voltooien. Om studie te maken van de stof voor het tweede deel, dat zij van de oprichting van het Genootskap van Regte Afrikaners in 1875, het begin van de zgn. eerste taalbeweging wilde laten loopen tot 1905, het jaar van de vernieuwing, bekend onder den naam van tweede taalbeweging, kwam zij naar Nederland. Ook voor het derde deel (1905-heden) verzamelde zij reeds stof. Door de Suid-Afrikaanse Akademie vir Taal, Lettere en Kuns, waarvan zij sedert 27 April 1935 lid was, werd zij tot ‘buitelandse verteenwoordiger’ benoemd, hetgeen op haar verzoek beperkt werd tot Noord- en Zuid-Nederland. Al spoedig werd zij Hoofdbestuurslid van het Algemeen Nederlandsch Verbond en van de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging, adviseerend bestuurslid van de Suid-Afrikaanse Studentevereniging in Amsterdam en lid van den Dietschen Bond. Lid werd zij verder van het Historisch Genootschap te Utrecht en van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Door haar initiatief kwam de Commissie tot verspreiding van het Afrikaansche Boek in Nederland tot stand, waarvan Prof. van Winter de eerste voorzitter werd. Geen dezer lidmaatschappen of bestuursfuncties beschouwde zij als sinecure, maar haar hoofdtaak lag elders.
Toen de gezondheidstoestand van Prof. Dr. G. Besselaar M.A., die in 1933 te Amsterdam als bijzonder hoogleeraar benoemd was in den leerstoel van de Stichting tot bevordering van de studie van Taal, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis van Zuid-Afrika te wenschen overliet, werd Mej. Conradie aangezocht om als lectrice den leerstoel te bezetten. In September 1938 maakte zij daarmede een aanvang. Het voortbestaan van den leerstoel bekommerde haar zeer en zij trachtte daaraan een hechtere basis te geven. Daarvoor verwachtte zij steun uit Zuid-Afrika, maar alle overredingskracht, waarover zij beschikte, kon slechts in afgeleiden vorm tot Zuid-Afrika doordringen: per brief. Tastbare resultaten hiervan heeft zij niet meer mogen zien, laat ons hopen dat zij niettemin den grond daartoe bereid heeft. Wel bekroonde na veel voorbereidend werk de 30e Mei 1939 een deel van haar werk op dit terrein. In tegenwoordigheid van Z. Exc. Dr. H.D. van Broekhuizen, den Wethouder van Onderwijs, den Rector Magnificus en de waarnemend-bibliothecaresse der U.B. werd in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam een zaaltje geopend, dat voortaan het ‘Suid-Afrikaanse Instituut’ heeten zal. De boekverzameling, door Prof. Besselaar begonnen en tot dan geborgen in
| |
| |
een zijvertrek van het Nederlandsch Seminarium in de Oudemanhuispoort, zal weldra uitgroeien tot een degelijke studie-boekerij. Na de officieele openingswoorden sprak Dr. Conradie enkele woorden van bijzondere waardeering over den pioniersarbeid van Prof. Besselaar te Pietermaritzburg en te Amsterdam.
Terwijl haar boek de voltooiing naderde en haar colleges in den cursus 1939/40 door haar werden voorbereid, bereikte haar de uitnoodiging om Prinsipale (Directrice) te worden van het Hugenoten Universiteitscollege te Wellington in Kaapland. Met 1 Maart 1940 werd zij daar verwacht om haar werkzaamheden aan te vangen. De inmiddels uitgebroken oorlog, waarbij haar vaderland betrokken werd, vergrootte den druk waaronder zij werkte, bekommerd als zij was over het tijdig vertrek van haar landgenooten en in het bijzonder van een zeer hulpbehoevende daaronder. De taak die zij dagelijks verzette, bleek te zwaar voor haar lichaam. Overmoe bood zij geen weerstand meer aan een acute longontsteking.
In het kort zijn dit data en feiten. Maar hoe weinig zegt in dit geval een opsomming in een levensbericht! Want hoezeer enkele feiten sprekend genoeg zijn, toch zeggen zij niets over den aard harer persoonlijkheid, die haar bij vijand geacht en bij vriend geliefd maakte, noch over den enthousiasten vuurgloed, dien zij op hoorders en vrienden wist over te brengen. Een Afrikaansche biograaf - door de verbroken verbindingen weten we niet of er iets in dezen geest wellicht reeds verschenen is - zal wel in het bijzonder het licht laten vallen op hetgeen zij voor de cultuurbeweging van het Afrikaansche volk beteekende en zal beteekenen. Ons als Nederlanders trekt het meest aan het feit dat zij zulk een oprechte vriendin was van Nederland en het Nederlandsche volk, waaronder dan tevens Vlaanderen begrepen was. Scherp kon zij de waarheid zeggen en zeer vaak kon zij zich slechts bezwaarlijk vereenigen met de bezadigde overdenking, die hier aan vele plannen voorafgaat, maar zij was eerlijk genoeg om dadelijk en ronduit te erkennen wanneer haar vrees, dat alles op de lange baan zou raken, niet bewaarheid werd. Dan bewonderde zij de vasthoudendheid en den stijl van den Nederlander. Want juist deze eigenschappen trokken haar aan. Zelf vertegenwoordigde zij wel typisch de aristocratische levenshouding, die aan vele oude Kaapsche geslachten eigen is. Zoo trotsch als de Nederlander op zijn 17e eeuw is, was zij op den Hollandschen vormingstijd van Zuid-Afrika, die ook op Tulbagh (reeds de naam van haar geboorteplaats wijst het aan) een stempel drukte. Temidden van de gevaarlijke veramerikaniseering en vervlakking waar- | |
| |
aan de Afrikaner van vandaag bloot staat, stelde zij aan zich zelf zeer hooge eischen, eischen, die zij daarom met recht en reden ook aan anderen meende te kunnen stellen. En juist daardoor is het haar gelukt eerbied en ontzag af te dwingen ten gunste van de jonge cultuur wier vertegenwoordigster en verdedigster zij was, voor de geheel nieuwe beschouwing van de Afrikaansche letteren, die zij als overtuiging gewonnen had en die zij wetenschappelijk wist te verdedigen. Haar proefschrift in 1934 beteekende een stormloop tegen heel wat heilige huisjes en zij, die meer een historische richting vertegenwoordigde, zette haar standpunt tegenover de tot dan toe heerschende aesthetiseerende richting van o.a. de professoren Dekker, François Malherbe, Pienaar en Dr. Schoonees uiteen. Later heeft zij in polemischen zin in het bijzonder nog met Dr. Schoonees een pennestrijd in ‘Die Huisgenoot’ gevoerd.
In ‘Ons Eie Boek’, het tijdschrift van Prof. François Malherbe uit Stellenbosch heeft zij in den jaargang van 1939 de vraag beantwoord: ‘Wat is gemeenskaplike besit van die Dietse Volkere op letterkundige gebied?’. De strekking van haar betoog is dan: ‘Nie Vondel nie maar die Dagboek van Jan van Riebeeck en alles wat tot stand gekom het op ons Afrikaanse bodem binne die Hollandse taalgrens van 1652 tot ongeveer die end van die 19de eeuw, begin 20ste eeu, dra 'n dubbele gees, n.l. 'n sterk afnemende Nederlandse gees en 'n sterk toenemende Afrikaanse gees. Daarna is dit afgelope met die Nederlandse gees in die Afrikaanse bodemproduksie. In die stadium waarop ons op die oomblik verkeer, teen die middel van die 20ste eeuw, is die Nederlandse letterkunde, die letterskat van die lae lande by die see in Europa, 'n nouverwante maar des nie te min vreemde letterkunde vir ons.’
In de inleiding tot haar proefschrift had zij reeds duidelijk haar standpunt geformuleerd: ‘Vir ons is dit noodsaaklik om ernstig oor hierdie vraagstuk na te dink en tot klaarheid te kom oor wat ons onder Afrikaanse letterkunde verstaan. Op die taalvorm alleen kan ons nie langer gaan nie. Ons het ons blind gaan staar op die Afrikaanse vorm en vergeet dat dit die gees is wat lewend maak. As dit ons werklik erns is met ons kultuurstrijd, moet ons volk hom weer in die Hollandse periode van sy verlede terugvind, moet ons gees dwars oor die tydperk van verengelsing heengryp, moet ons vir ons inspirasie heeltemaal teruggaan tot die dae van Jan Kompanjie, waarin die wortel en die stem van ons beskawing lê’. Geen wonder dat zij twee van haar elf stellingen aan deze overtuiging wijdde: ‘Het weder invoeren van de studie van de Nederlandsche taal
| |
| |
op school is dringend noodzakelijk voor het aankweeken van een zuiver Afrikaansche geest’ en ‘Ten opzichte van inrichting en algemeene oriëntatie behooren de Hollandsch-Afrikaansche universiteiten en Universiteits-colleges zich meer dan thans naar Nederland te richten’. Bij haar eerste verschijning in den kring van leden van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Taal, Lettere en Kuns, is haar eerste uiting een ‘meer plek vir Nederlands op die skole’.
Nederland verloor in deze jonge vrouw een moedig en doortastend kampvechtster voor zijn cultuur in Zuid-Afrika. Niet alleen dat. Ook kon zij, zooals dat onder goede vrienden past, open de waarheid zeggen en daarmede wees zij menigen Nederlander op gebreken of desiderata in zijn volksleven. Door de aanwezigheid van twee blanke culturen in haar vaderland, was zij vertrouwd met het feit dat ‘handhaaf en bou’ (de zinspreuk van de Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge) dagelijksche waakzaamheid vordert. Zij wist, dat het andere kamp slechts eerbied kon koesteren voor hetgeen het als gelijkwaardig erkennen of als meerwaardig benijden kon. Daarom schuwde zij ieder dilettantisme, hoe goed gemeend ook, al trachtte zij van iederen goedwillenden dilettant een volwaardig medestander te maken. In de kringen van de Dietsche beweging heeft zij aldus veel begrip voor nationale fierheid gebracht, zuiver en alleen reeds door haar voorbeeld.
Op het werk van priester Verschaeve vestigde zij in Zuid-Afrika het eerst de aandacht. Diens ‘Voortrekkerspad’, dat wel mede onder haar invloed de opstellen ‘De Voortrekker’ en in tweeden druk weldra ‘N.P. van Wijk Louw’ bevat, heeft van haar den ondertitel ontvangen: ‘moeilijk maar mogelijk’. In de inleiding tot dezen bundel heeft zij geopenbaard hoe zij de toekomst droomde: ‘Wie - zoo schreef ze - hierdie opstelle van die Vlaamse priester sonder geloof in ons Dietse hede lees, ons stameenheid in verskeidenheid, Nederland, Vlaandere, Suid-Afrika, sonder rotsvaste vertroue in ons toekomstige volkome onafhanklike Suid-Afrikaanse Republiek, ons volkseenheid in verskeidenheid, Kaapnaars, Natallers, Vrystaters, Transvalers, wie hierdie geloof nie behou het nie, vir hom is hierdie boek nie geskrywe nie. Want hy is geen Voortrekker-Eeufeesganger nie.’
In deze regels heeft zij kort en duidelijk gezegd wat haar ideaal van Zuid-Afrika was. ‘Moeilijk maar mogelijk’ in den tijd, waarin zij leefde. Het is de sleutel tot de beoordeeling van haar rol in den taal- en cultuurstrijd van haar Hollandsch-Afrikaansche volk. Want het welzijn van haar
| |
| |
volk ging haar boven alles. Rusteloos ijverde zij, werkte zij, door haar voorbeeld wekte zij sluimerende en vaak onvermoede krachten bij minder met strijdvuur bezielden. De kring, dien zij aldus bereikte en aan het werk wist te zetten, was groot. Haar medewerkers zagen met liefde en eerbied tot haar op, temeer omdat wanneer zij eenmaal haar vertrouwen volledig hadden gewonnen, zij ook oor aan hun kleine dagelijksche belangen wilde schenken. Daardoor heeft zij persoonlijk in het leven van haar talrijke Nederlandsche vrienden zoo veel beteekend.
Nederlandsche componisten zette zij aan om Afrikaansche liederteksten te toonzetten, want liefhebster van muziek, ijverde zij voor een Afrikaansch muziekleven. Ook moedigde zij Nederlandsche muziekbeoefenaren aan in Afrikaansche bladen in dien geest te schrijven. Hier moge de naam van Jan Bouws genoemd worden. Zij zag het belang van Afrikaansch opgeleide bibliothecarissen en ijverde voor een dergelijke opleiding. Als overtuigd Dietsche vrouw trachtte zij eenheid te brengen in de Vlaamsche meisjesbeweging, waarin zij vele vrienden had en waarvoor zij een aantal malen als spreekster is opgetreden. Vooral het levende contact van Vlaanderen met Zuid-Afrika ging haar ter harte, maar gaf aanleiding tot veel wanbegrip. Want haar bestrijders op dit punt wezen op de Katholiciteit van Vlaanderen en het Protestantisme van Zuid-Afrika. Zij echter legde den nadruk op de gemeenschappelijke afkomst der verwante volken en eischte achterstelling van uit geloofsverscheidenheid ontstane verschillen bij gemeenschappelijke belangen op cultureel gebied. In Vlaanderen heeft zij belangstelling voor Zuid-Afrika gewekt, den stoot tot het vormen van een documentatiecentrum met boekerij gegeven en al verschijnt het mede door haar toedoen gereorganiseerde tijdschrift ‘Dietsland-Suid-Afrika’ voorloopig niet meer, toch zal haar werk wel duurzaam blijken. De toenadering tot Vlaanderen zal in Zuid-Afrika iemand als haar erfenis moeten overnemen.
Van veel dat zij ontwierp, zullen anderen de uitvoerders zijn. Pioniersarbeid, waren Voortrekkersarbeid leverde zij. Werk dat het aanschijn van Zuid-Afrika veranderde. Haar eigen leven geeft een sprekend voorbeeld. Te Wellington, Kaapland, bezocht zij als middelbaar scholiere eerst het Hugenoten-college en daarna het Universiteitscollege (onderdeel van de Universiteit van Zuid-Afrika). Deze beide instellingen waren in de jaren, dat zij ze bezocht, bolwerken van Engelschen geest. Na het behalen van haar M.A.-graad, doceerde zij vijf jaar Nederlandsch en Afrikaansch aan het Hugenoten Universiteitscollege, daarna volgde haar werk te Bloem- | |
| |
fontein en te Amsterdam. In 1939 werd zij, de fel-strijdbare Afrikaansche, benoemd op een plaats, die eertijds een sleutelpost van Engelschen invloed in Kaapland beteekende. Reeds het feit harer benoeming toont, dat er iets veranderd was. Haar taak te Wellington zal vermoedelijk ter hand genomen worden door haar vriendin en collega Dr. Anna de Villiers, die door de familie als beheerster van de schriftelijke natenschap is aangesteld en die te zijner tijd het tweede deel van de ‘Hollandse skrywers’, dat nagenoeg gereed was, het licht zal doen zien.
Dienend was haar leven gewijd aan Suid-Afrika, waaraan de landskinderen zullen offeren wat het vaderland vraagt, naar het lied van C.J. Langenhoven. Maar zeer illustratief voor juist dit leven zijn deze woorden van dat volkslied:
Op jou roep seg ons nooit nee nie
om te lewe, om te sterwe -
Velen zullen hun schouders moeten zetten onder de taak, die zij vermetel, bijkans spelenderwijs, scheen te volbrengen. Gelukkig was het voor haar, dat zij zooveel teleurstellends op haar weg blijmoedig wist te dragen. Niet alleen was zij daardoor een nobele, groote figuur in het leven van haar volk, maar voor ieder die eens het voorrecht had met haar in aanraking te komen, beteekende zij persoonlijk iets. Anderen wist zij met haar gaven van hart en verstand te verrijken, zoodat bij hen de herinnering levend en inspireerend blijft werken.
J.H. Broekman
| |
Lijst der geschriften
a. Werken in boekvorm
1934 | Hollandse Skrywers uit Suid-Afrika, 'n kultuur-historiese studie, deel I (1652-1875). Proefschrift Amsterdam, 1934. |
1938 | Voorwoord in: Voortrekkerspad door Cyriel Verschaeve. Brugge, 1938. |
| |
b. Artikelen in periodieken
Recensies in het dagblad Die Volksblad te Bloemfontein, artikelen in het weekblad die Huisgenoot te Kaapstad, boekbespreking in Nederlandsche Historiebladen. Sedert October 1935 lid van de redactie van het Tydskrif vir Wetenskap en Kuns (T.v.W.K.) (te Bloemfontein; mederedacteur Prof. D.F. Malherbe), sedert Mei 1939 lid van de redactie van het mede door haar toedoen gereorganiseerde tweemaandelijksche tijdschrift
| |
| |
Dietsland-Suid-Afrika te Steenbrugge. Enkele van haar voornaamste artikelen volgen hieronder, waardoor men een beeld krijgt van de vele terreinen, waarop zij zich bewoog. De tekst van het meerendeel ervan is in een door haar bijgehouden plakboek te raadplegen in het Suid-Afrikaanse Instituut te Amsterdam.
1931 | Die rol van die vrou in die geskiedenis van Suid-Afrika. Gudrun, Aug. '31. |
1932 | Dr. A.N.E. Changuion, Ontwerp vir 'n Nederlandse woordeboek. T.v.W.K. Okt. '32. |
1933 | Thomas François Burgers (n.a.v. het werk van Prof. Dr. S.P. Engelbrecht). T.v.W.K. Okt. '33. |
1935 | John Daniel Kestell as literator ('n waardering by geleentheid van sy tagtigste verjaardag). T.v.W.K. Febr. '35. Enige beskouinge oor Afrikaanse uitgewers van Nederlandse klassieke na aanleiding van opstelle uit die Hollandse Spectator (deur Justus van Effen). T.v.W.K. Mei '35.
Bespreking van: Dr. A.C. Bouman, Kuns in Suid-Afrika. T.v.W.K. Okt. '35. |
1936 | Bespreking van: Cyriel Verschaeve, Verzameld Werk II, T.v.W.K. April '36. Die boekweek in Bloemfontein. Die Huisgenoot, 1 Mei 1936. - Bespreking van Cyriel Verschaeve, Verzameld Werk III, T.v.W.K. Juli '36. - Pierneef se tentoonstelling. Die Volksblad, 31 Aug. '36. - Twee Amsterdamse geleerdes, wyle Proff. J. Prinsen en F.A. Stoett. Die Huisgenoot, 11 September '36. - Bespreking: Geskiedenis van die Nederluits Hervormde Kerk van Suid-Afrika (deur Prof. Dr. S.P. Engelbrecht). T.v.W.K. Okt. '36. - Verspreide Africana. Die Huisgenoot, 16 Okt. '36. - Verslag Konsert van die Vrystaatse Philharmoniese Vereniging. Die Volksblad, 23 Okt. '36. - Andries Dreyer, Argivaris Synodi en Ere-Doktor in die Wysbegeerte. Die Huisgenoot, 27 Nov. '36. |
1937 | Bespreking: Boustowwe vir die Geskiedenis van die Nederduits Gereformeerde Kerke in Suid-Afrika (deur A. Dreyer). T.v.W.K. Jan.'37. - Die Van Riebeeck-Vereniging. Die Huisgenoot, 26 Maart '37. - Boekbespreking en enige gedagtes oor Afrikaanse genealogie. (N.a.v. Gedenkboek van die Nederduits Hervormde Gemeente Heidelberg (1865-1935) deur Prof. Dr. S.P. Engelbrecht). T.v.W.K. April '37. - Vrystaat en Natal, wees biblioteek bewus! Treurige toestand onthul. Die Volksblad, 31 Juli, 3 en 13 Aug. '37. |
1938 | Bespreking: Die Journaal van Dirk Gijsbert van Reenen 1803 (uitgave no. 18 van de Van Riebeek-Vereniging) en Voortrekker-Argiefstukke 1829-1849. T.v.W.K. Jan. '38. - Verslag van een voordracht over ‘Taaltoestanden en taalstrijd in Zuid-Afrika’, op 25 Juni 1938 voor des Dietschen Bond te Utrecht gehouden. De Dietsche Gedachte, October '38. - Trekboer en Voortrekker (n.a.v. Dr. P.J. van der Merwe's Die Noordwaartsche beweging enz.). Neerlandia, Dec. '38. - Nederland en die Voortrekkers in verlede en hede. Zuid-Afrika. Dec. '38. |
1939 | Voordracht over het Afrikaansche Boek in Nederland, op het 20ste Dietsche Studenten Congres te Amsterdam, 9 Febr. '39. - Die prosa van die twede Afrikaanse taalbeweging (n.a.v. den derden druk van Dr. P.C. Schoones' boek). Neerlandia, Maart '39. - Dr. H.P.N. Muller 80 jaar. Zuid-Afrika, April '39. - Dietsland-Suid-Afrika (inleidend artikel na de reorganisatie). Mei '39. - Afrikaansch en Nederlandsch (n.a.v. den derden druk van Dr. P.C. Schoonees' boek). - Wat is gemeenskaplike besit van die Dietse volkere op letterkundige gebied? Ons eie Boek, no. 4. |
|
|