| |
| |
| |
| |
Gerard Jan Ligthart
(Amsterdam 11 Januari 1859-Laag-Soeren 16 Februari 1916)
Men heeft in ons land menigeen, die als lager onderwijzer begon, zien stijgen tot een hooge positie: minister, hoogleeraar, rector, leider van een groot bedrijf. Met het schoolmeesterschap gaat het als met het journalisme: het leidt tot alles, ‘pourvu qu'on en sorte’. Men heeft ook enkele onderwijzers, schoolhoofden tot algemeener bekendheid zien komen, door war zij náást hun schoolwerk hebben gedaan als lexicoloog (van Dale) als natuurkenner (Jac. P. Thijsse) of als kunstenaar.
Maar een der Nederlandsche cultuurdragers te worden met een voortlevenden buitenlandschen naam, als schoolhoofd en onderwijsman, en dóór het werk in en voor de school, is een zeldzaam verschijnsel. Daardoor bekleedt Jan Ligthart - want als zoodanig leeft hij - een eenige plaats.
Afkomst en jeugd deden dit niet geheel vermoeden. De Ligtharts, oorspronkelijk van Friesche afkomst, leefden al in het laatst der achttiende eeuw in Amsterdam; zij bekleedden fatsoenlijke, weinig opvallende posities, waren verwant aan eenige meer gegoede families. Ligtharts vader had een winkel, die een burgerbestaan zou opgeleverd hebben, als de vader - een man, eerlijk als goud, en die alles, wat hij deed, zoo stipt en goed deed als hij kon, met de brave deugdzaamheid, eenvoud en ernst der oude doopsgezinden in het bloed - méér zakenman was geweest en niet gekweld was geworden door toevallen, die pas na zijn vijftigste jaar wegbleven. Ligtharts moeder was een domineesdochter, haar vader, van Spall, was predikant te Klundert, haar moeder was een Hubert. Zij was knap van uiterlijk, levendig en blijmoedig van aard, redzaam, sterk in tegenspoed, trouw en vroom.
Uit dit ouderpaar werd Jan Ligthart 11 Jan. 1859 te Amsterdam geboren, als jongste en zwakste kind uit een groot gezin. Hij heeft het leven geleid van een Amsterdamschen jongen uit dien tijd, en alles wat een gevoelig, intelligent en weetgierig kind en een echte straatjongen in huis, op straat en gracht, in bewaarschool, lagere school, zondagsschool en kerk kan gevoelen en meemaken, heeft hij in zijn ‘Jeugdherinneringen’ beschreven. De sfeer van de Amsterdamsche gracht, van het leven van dien tijd is voortreffelijk weergegeven. Albert Verwey verzekerde mij, dat het door Ligthart ontworpen beeld hem volkomen juist scheen. Ook de gebeurtenissen en de karakteristiek der personen schijnen objectief te zijn: er zijn vele brieven van lezers, die getuigen, dat zij een in de ‘Jeugd- | |
| |
herinnering’ beschreven school, of mensch, net zoo gekend hebben, ja zelfs het hondje van den meester. Toch zijn deze herinneringen zonder gebruikmaking van documenten opgesteld: zuiver ‘hartememorie’, leverde de stof.
Toch zijn ze méér dan herinneringen. Zij geven ons een inzicht in de kinderziel. Men kan een groot aantal verschijnselen, die de kinderpsychologie behandelt, illustreeren met een voorbeeld uit de Jeugdherinneringen. Het is, alsof de toekomstige paedagoog uit zijn jeugd dat heeft vastgehouden, wat wezenlijk is voor de jeugd. Zoo wordt zijn boek - goed geschreven maar zonder eenige aanspraak van de zijde van den auteur op litteraire waarde, al bezit het die in hooge mate - als een beeld van de psyche van een jongen van drie tot dertien: van kleuterleeftijd tot schoolleeftijd. Maar ook de grondslagen van Ligtharts opvoedkunde zijn hier te vinden: uit wat hij in de jeugd heeft ervaren, leert hij het kind, zijn behoeften kennen; weet hij, wat nadeelig is en wat verbittert. De beteekenis der moeder, de sfeer in huis, de behoefte aan spel, kinderverliefdheid en bendewezen, de afkeer van een doodsche schoolorde, de zin van vergeving en belooning, de onwaarde van straf als zij affectontlading is, de behoefte aan arbeid, stilte en natuur, de belangstelling voor eenvoudige technieken, de wetenslust, de zwerflust, de ondernemingslust en de bravoure, hij zal dit alles later behandelen in zijn werken, maar reeds in de jeugd leert hij dit zelf kennen. Zijn persoonlijke geaardheid en zijn jeugdleven zijn van overwegende beteekenis voor zijn opvoedkunde.
Gelijk in dien tijd te doen gebruikelijk was werd hij, de jongen, die ‘goed kon leeren’ en wiens ouders weinig middelen voor de opleiding hadden, bestemd voor 't onderwijs. Een theoretische en een practische opleiding werd zijn deel. Op de stadslessen ontving hij de eerste. Een mager onderwijs. Moderne talen stonden niet op het programma, en het onderricht was voor een groot deel opgeven en overhooren van lessen: woordenkraam. Breeder ontwikkeling en dieper inzicht werden niet verkregen. Beter was misschien de practische vorming: hij stond voor de klas, hij deelde leermiddelen uit; maakte de kachel aan; voor den meester deed hij boodschappen van allerlei aard. Hij leerde het schoolleven kennen in al zijn vormen en werk. In de beste beteekenis is Ligthart steeds een voortreffelijk schoolmeester, een ‘doorgewinterde practicus’ gebleven, die, als zoon van zijn vader, ook aan nauwkeurigheid in kleine zaken waarde hechtte.
De geestelijke rijpwording greep diep in. De toestand van het gezin -
| |
| |
de winkel was aan kant gedaan, en de vader had een kleine betrekking in een venduhuis - was veranderd, maar was niet rooskleurig: men leefde in ‘netter’ buurt waar ieder bewoner zijn fatsoenlijke bekrompenheid en groote zorgen in stilte droeg. De jongen van zestien maakte hier een innerlijke ontwikkeling door: de metaphysische ik-ontdekking greep hem geweldig aan; op een avond ziet hij zichzelf tegen de oneindigheid van den sterrenhemel. ‘Ik sidderde. Een machtige ontzetting greep me aan. Ik stond midden in het heelal’. Later zal hij dichten:
Ik ‘sta, een peinzend wezen, op deze Aard,
Dat siddrend naar het grootsch mysterie staart.’ (Uitzicht).
Altijd is Ligthart het gevoel voor het mysterie bijgebleven.
Altijd rijst voor hem de vraag naar de plaats van den mensch in het Heelal, naar zijn verhouding tot God.
Niet te verwonderen, dat de jongeman in dezen tijd, toen het materialisme in Nederland zijn aanhangers begon te vinden, en de strijd om den godsdienst begon op te laaien, begon te twijfelen. Maar ‘een slip van den mantel’ hield hij toch beet.
Hij doet examen als onderwijzer, vindt spoedig een plaats aan een O.L.S. te Amsterdam, bij een merkwaardig, energiek hoofd, die een grooten indruk op hem maakte, den heer Mitze. Hoewel zijn zwak gestel en de nog niet geweken zorgen van 't ouderlijk huis hem bezwaren, komt nu een rijke tijd. Zijn studie richt zich op het behalen der hoofdakte, die hij, na eenmaal afgewezen te zijn, verder zonder moeite behaalt. Maar tegelijkertijd breidt zich zijn gezichtskring uit: hij wordt bevriend met een dichterlijken redacteur van het Nieuws van den Dag, Jan Baarslag, en onder diens invloed komt hij in aanraking met de wereldletterkunde: Schiller, Goethe, Reuter, Shaekespeare. Hij legt er zich op toe vreemde talen te leeren. En - aan de school, waar hij werkt, leert hij zijn toekomstige vrouw kennen. Rachel Maria Lion Cachet. Zij is de dochter van een streng Gereformeerd man, die later met de doleantie mee zal gaan, en wiens familie tot den kring van da Costa had behoord. Haar moeder is een energieke vrouw, eene van Doorn. Zij zelve is van groote karaktersterkte, diep menschelijk inzicht, groote belezenheid, principieele levensopvatting, onvermoeide en onverzwakte activiteit, staat van nu aan zijn zijde, hem koesterend en verzorgend, hem steunend door vele zorgen voor hem weg te nemen, door mede-arbeid aan zijn werken. Zijn huwelijk is, naast aanleg en jeugd, de derde fundamenteele factor in Ligtharts leven en voor zijn paedagogiek.
| |
| |
Dat huwelijk behoeft niet al te lang uitgesteld te worden. Want reeds in 1885, 26 jaar oud, wordt Ligthart hoofd eener openbare lagere school te 's-Gravenhage. Bij een vergelijkend examen te Amsterdam stond hij no. 2; (no. 1 was Zernicke, die later in ons onderwijs een groote plaats zou innemen en wiens kinderen den naam verder zouden dragen op verschillend gebied), nu was hij in Den Haag no. 1 geworden.
Aan deze school is Ligthart tot aan zijn dood verbonden gebleven en van uit zijn arbeid aan en voor deze school heeft hij zijn werk uitgebreid: maar hij ‘begon bij Jeruzalem’.
Gemakkelijk was de taak van een schoolhoofd in die dagen niet, als hij zijn werk goed wilde doen. Onder de onderwijzers was een beweging ontstaan voor meer rechten: voor de erkenning van hun positie als zelfstandige, bevoegde leerkracht, die geen ‘hulpje’ was van den bovenmeester. Hunne organisatie vonden zij in den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, die in het latere Kamerlid Ketelaar al vroeg de bewegende kracht vond. Hun eisch: grooter zelfstandigheid, vond weerklank bij Ligthart, maar hij moest een aanvankelijk wantrouwen overwinnen bij zijn medewerkers. Dat week echter. En men begon te arbeiden. Geregeld werden er later besprekingen, schoolvergaderingen gehouden, die het eerst in de gemeente Sappemeer bij gemeenteverordening werden voorgeschreven. (Een overigens weinig bekend feit, zeker aan Ligthart onbekend). Er zijn bijna 60 verslagen van deze vergaderingen bewaard (4-X-90/28-IV-1900). Maar op de plaats, in het schoollokaal vonden talrijke bevruchtende gesprekken plaats.
Daarnaast stood een geschreven blad: ‘Onder hetzelfde dak’, waarin allerlei onderwerpen werden behandeld; op deze wijze legde men een band om 't personeel.
Een tweede moeilijkheid baarden het leerplan en de leerstof. Ook toen was het een tijd van vernieuwing. Het verzet ging vooral tegen het ‘aanschouwingsonderwijs’ van Pestalozzi, dat afgezakt was tot een leeg gebazel en napraten, schrik voor onderwijzeres en kinderen beiden, over een blaadje papier, een pijp, een plaat e.d. Men wilde het vervangen door zaakonderwijs, kennis van dingen uit de omgeving.
In dien tijd ook was het Herbartianisme, in den vorm dien Ziller er aan gegeven had, bekend geworden door den arbeid van J. Geluk, hoofd der school te Dinteloord; later ook door het werk van H. de Raaf. Deze school stelde de concentratie op den voorgrond: de groepeering van alle leerstof om één middelpunt.
| |
| |
Daarnaast stond de nieuwe beweging voor Handenarbeid, in Nederland door Stam, Groeneveld, Swart,. van der Meulen en Kl. de Vries gepropageerd.
Het ontbrak niet aan pogingen, de nieuwe gedachten te verwezenlijken. Ligthart schrijft reeds enkele artikelen in de Schoolwereld en in Oud en Nieuw, men beproeft wat men van het bestaande en nieuw opgekomene kan toepassen. Maar langzamerhand dringt zich één gedachte op: men moet een zaakonderwijs opbouwen dat ligt binnen de omgeving en de belangstelling van het kind, en dat, levensnabij en levensnuttig, ook voor de adaptatie aan de practijk den leerling later zal dienen, en dat aanleiding kon geven tot activiteit van en onderzoek door den leerling en verbonden kon worden met andere vakken.
Alle moderne strevingen, die in de leuzen productiviteit, motorische activiteit, totaliteit, interesse centrum, zelfstandigheid, individueel werk, paedagogiek ‘vom Kinde heraus’, kunnen worden samengevat, vinden hier reeds een practische, stelselmatig doordachte en uit de practijk opgebouwde toepassing. Zoo studeerend, beproevend, verbeterend, bouwt Ligthart zijn leerplan: Het Volle Leven op. Het is hier niet de plaats om dit te schetsen. Genoeg zij te vermelden, dat het uitgaat van de omgeving, het schoollokaal, dat het aldus het kind brengt bij bosch en timmerman, bij de steenen en den metselaar, dat het kind ziet en doet en het voornaamste nabootst, van wat gebeurt, dat het hieraan lied, spel, rekenen en taal verbindt.
Men heeft dit leerplan slecht begrepen. Sommigen meenden, dat het de techniek in de school wou brengen, anderen, dat het materialistisch was, en den geest ontkende. Ligthart heeft zaken voor woorden willen geven, en het verband van mensch en natuur aantoonen, hetzelfde beginsel in verschillende vormen doen ontdekken, en samenhang in het denken.
In een reeks platen, in een handleiding, in verschillende deeltjes verschenen, heeft Ligthart een hulpmiddel geschapen: het wezenlijke bleef de schooltuin, het werk, de handenarbeid. Dat men ook bij hem vaak, als bij Fröbel, het hulpmiddel nam zonder geest en beginsel, dat behoeft niet gezegd. Hij zelf heeft er over geklaagd, dat somtijds in de bewaar- school Fröbels geest aan het kruis werd geslagen.
Het algemeene onderwijs verloor niet zijn belangstelling. Hij was van 1894-1897 lid van 't hoofdbestuur van het Nederlandsch Onderwijzers-genootschap, maar op den duur kon een geest als de zijne - verzoenend,
| |
| |
innerlijk, gevoelig, gehecht aan huiselijkheid - geen bevrediging in organisatorisch werk vinden. Tegen het eind der eeuw legt hij ook zijn ambt als leeraar in het Nederlandsch aan de normaallessen te 's-Gravenhage neer. Hoe hij les gaf, wat hij voor zijn leerlingen beteekende, dat heeft de schrijfster Nannie van Wehl, (S. Lugten-Reys) treffend beschreven. Zij zegt: ‘dat hij ons ten zegen is geweest, dat zijn invloed op ons is geweest een der machtigste factoren bij de vorming van onzen geest en ons gemoed’. En van zijn lessen in de letterkunde die hij aan een groep Haagsche dames gaf, getuigt mej. Ir. A.G. van Manen, dat hij boeide door zijn mooie voordracht, tactvol analyseerde en dan tot den geest doordrong. ‘Hij leefde zich zoo in den dichter in, dat voor ons werkelijk hij en de dichter één werden.’ In Jan Ligthart stak iets - hoe beslist hij voor zichzelf ook dien naam geweigerd heeft - van den kunstenaar. Dit artistieke, schouwende, begrijpende en synthetische element, bracht hem er toe, zijn series leesboekjes in samenwerking met H. Scheepstra en op diens initiatief te schrijven: De Wereld in, gevolgd door Dicht bij Huis, Nog bij Moeder, Buurkinderen, Blond en Bruin, waarin het leven van een gezin wordt beschreven. Zij kwamen met oorspronkelijke, gekleurde plaatjes (van de Bruyn en Jetses) en weerspiegelden den geest van het leerplan. Vooral Ot en Sien zijn de bekende lievelingen der Nederlandsche jeugd geworden. Deze leesboeken hebben ook, in gepaste omwerking, hun weg naar Indië gevonden. Daarnaast kwamen eenige, eveneens van den geest van het leerplan doortrokken leerleesboekjes, in samenwerking met Cremer (Op de fiets door Nederland) en met Scheepstra (Van Planten en Dieren) benevens een taalcursus: Zonder fouten.
Ligtharts en Scheepstra's schoolboekjes waren niet een zooveelste methode, variatie van een bekende, zij waren een nieuwe creatie door vorm, inhoud en beginsel, vrucht van veel ervaring, veel nadenken en studie, veel overleg.
Voor het groote publiek wordt Ligthart bekend door zijn weekblad voor opvoeding in School en Gezin, dat onder den titel School en Leven van 1899 tot 1921 bij Wolters verscheen, sedert 1902 onder mederedactie van R. Casimir, die het na Ligtharts dood nog eenige jaren voortzette. Uit de artikelen in dit blad werden later de bundels Over Opvoeding I en II, de Jeugdherinneringen samengelezen. Daarnaast verscheen een studie over de Kleine Johannes.
De herdenking van Nederlands onafhankelijkheid gaf aanleiding tot eenige artikelen, waarin de ethicus en de psycholoog de beperktheid en de
| |
| |
leugenachtigheid van leuzen als vrijheid, gelijkheid en broederschap volgde. Een cantante volgde, waarin de Nederlandsche herstelling bezongen werd na den Franschen tijd waarvan het benauwende was, ‘van het leven elke lust te moeten derven.’
Ook aan een reeks letterkundige uitgaven: Van alle Tijden, werkte hij als mederedacteur mee. In een boeiende inleiding tot den Reinaert geeft hij een psychologisch-ethische analyse: ieder valt in zijn eigen zwaard, door zijn eigen zonde. Hij maakt den Reinaert tot een symbool van menschelijk samenleven en falen, van verleiden en verleid worden.
Al deze arbeid verhinderde hem niet, zich aan de school te geven. Ten einde voor de wezenlijke dingen tijd te hebben, liet hij, onder zijn toezicht en op zijn kosten, de administratie door een ander verrichten; hij ging zelden uit, regelde zooveel mogelijk de talrijke bezoeken dergenen, die hem om raad kwamen vragen (en voor hoevelen was hij niet een toevlucht in allerlei nood) en schreef een deel van zijn werken, te bed liggende, met potlood.
Maar deze zorg en omzichtigheid kan toch niet verhinderen dat een paar malen de ziekte hem besloop in 1902, in 1914 na de uitbarsting van den oorlog. Maar ook in de gewone tijden plaagden hartkloppingen, achterhoofdspijnen, oorsuizingen en benauwdheden hem vaak. Van jongsaf zwak, teer, gevoelig; immer geestelijk actief en sterk bewogen door lot en leed van anderen; met groote en grootsche visies voor zich en toch met practischen zin en verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn eerste plichten, had hij geen gemakkelijk leven.
Klagen lag niet in zijn natuur, arbeidsvlucht evenmin. Zoo was hij ook werkzaam bij schoolstichting. Hij was commissaris van de Haagsche Schoolvereeniging, gesticht door den leider van het bankiershuis Lissa en Kann, den heer J.H. Kann die Ligtharts trouwste en zorgende vriend werd. Hij beteekende veel voor die school, waar zijn kinderen ook gingen. Uit deze school kwam het Nederlandsche Lyceum, het eerste der 55 Lycea voort, en op zijn aanraden werd R. Casimir de leider.
Aan congressen onthield hij zijn medewerking niet: zoo sprak hij in 1912 op het Internationale Congres voor Zedelijke opvoeding zijn rede uit. De opvoeding der kinderen moet bij de volwassenen beginnen.
In 1905 was Ligtharts eenig zoontje Jan overleden. Diep getroffen heeft hij het leed onder de oogen gezien, den slag aanvaard. Heeft dit verlies meegewerkt tot verdieping, tot omwending van zijn godsdienstig leven? Maakte het hem ontvankelijk voor de prediking van Dr. J.A.
| |
| |
Cramer, bij wien hij 27 Sept. 1909 voor het eerst onder het gehoor zit? Hij ziet wel de drie groote problemen van het leven: het ontologische, het kennistheoretische, het ethische:
‘Gij schiept de Schepping - naar ons menschelijk mishagen,
Gij schiept het Brein - een bron van onoplosbre vragen,
Gij schiept de zonde!’
Maar, ‘Mij blijft niets, dan in Uw wijsheid te vertrouwen,’ en
‘Maar leven zonder U is een voortdurend sterven.’
Zoo aanvaardt hij en wordt de lofzanger van Christus' liefde. Sprak hij daarover, dan werden zijn oogen goud, zijn stem goud, aldus Dr. Gerritsen.
In deze liefde zag hij grondslag en voorbeeld van alle opvoeding.
En in zijn laatste ziekte, doorgebracht in het badhuis Laag-Soeren, beschreef hij in een soort paedagogischen roman ‘In de Lente des Levens’, de bekeering van een zieke, een jongen gymnasiast door schoolwerk overspannen, door het geloof, hem verkondigd door een eenvoudigen tuinman, genezen.
Ligtharts roem bleef niet beperkt tot Nederland. Ellen Key bezocht hem, maakte hem in Zweden bekend en daar hield hij in 1910 voordrachten, in Stockholm en Gotheborg, op uitnoodiging van Sven Loriborg en Amalia Fahlstedt. Hij doet verslag van deze reis in zijn werk in Zweden.
In 1914 doet hij nog eens een reis naar Noorwegen, maar dan zijn zijn krachten verzwakt. Toch was er, zoo verzekerde men mij later te Lofthus, in Christiana ‘eine ganze Ligthart-Gemeinde’ ontstaan.
Eervoller nog was voor Ligthart het feit, dat hij door H.M. de Koningin geraadpleegd werd over het onderwijs der Prinses. Zij bezocht daartoe zijn school. Een klas werd gevormd, waar eerst mej. Cohen Stuart, en dan mevr. van der Reyden, een van Ligtharts onderwijzeressen, het onderwijs in zijn geest leidde, ook toen hij reeds gestorven was.
Het einde liet niet lang wachten. In het najaar van 1914 gaat hij naar Laag-Soeren. Hij schrijft er nog veel, maar hij wordt zwakker, en ondanks tijdelijke verbeteringen verrast de dood hem 16 Februari 1916. Hij was 57 jaar oud.
Hij is begraven op het kerkhof te Laag-Soeren, waar een steen van Zweedsch graniet zijn graf aanwijst met de woorden: ‘De heele opvoeding is een kwestie van liefde, geduld en wijsheid, en de laatste twee groeien, waar de eerste heerscht. En geheel onder: ‘God's weg is volmaakt.’
| |
| |
Aan de school in de Tullinghstraat is een door Althorf gebeeldhouwde gedenksteen aangebracht; in het Zuiderpark te 's-Gravenhage staat het Ot en Sien-monument ten nagedachtenis van Ligthart en Scheepstra opgericht en onthuld door de Prinses. In het Nederlandsche Lyceum staat een monumentale bronzen buste van Althorf, niet zoo zinnelijk gelijkend, maar den wijzen, goeden denkenden en visionnairen mensch goed beeldend. In de Jan Ligthart School te Amsterdam is een bas-relief van Schulze.
Het Ligthart-Comité heeft zijn werk in goedkoope uitgave toegankelijk gemaakt in zes bundels, en die gratis aan de openbare leeszalen en kweekschoolbibliotheken gezonden.
Van sommige zijner werken of artikelen zijn vertalingen in het Zweedsch, in het Deensch, in het Duitsch verschenen. Ferrière's L'école active geeft hem een plaats, Gunnings dissertatie bracht zijn leven en werk nader tot een Fransch publiek.
In de Nederlandsche onderwijswereld leeft hij voort als een ideale gestalte, en de nieuwe generatie, ruim twintig jaar na zijn dood opkomend, schijnt hem, die zijn tijd vooruit was, beter te begrijpen dan die van zijn eigen tijd. Zoo wordt het woord bewaarheid, dat prof Michotte sprak bij zijn overlijden: ‘Naarmate wij verder van hem afkomen, zullen zijn werken voor ons dieper inhoud krijgen.’
Misschien karakteriseeren wij hem toch het best met de woorden van 's Lands hoogste Moeder, die hem noemde: ‘De Vriend en de Beschermer van het Kinderhart’.
R. Casimir.
| |
Lijst der geschriften
School en Leven 1899-1916. Groningen, J.B. Wolters.
Volksuitgaven van het Ligthart-Comité Jeugdherinneringen, Over opvoeding I en II, Verspreide Opstellen I en II. In Zweden. Alle met Voorbericht en Inleiding van R. Casimir Id. In de Lente des Levens. Id. (Uitverkocht, niet herdrukt).
Letterkundige Studies I De Kleine Johannes. Id.
Holland Herleefd, Cantate getoonzet door Lysen. Id.
Artikelen in De Schoolwereld, Oud en Nieuw, Vragen van den dag, Het Nieuws van den Dag (pseudoniem: Meester Jan).
Toch Timmerhout (Tooneelstukje voor kinderen).
Een Zomervacantie bij de Grenzen (Kinderboek).
Over Jan Ligthart:
Jan Ligthart Herdacht. Verzamelbundel onder leiding van R. Casimir (Ploegsma, Zeist, Zwolle 1917).
R. Casimir, Jan Ligthart, in Paed. Voordrachten, J.B. Wolters, Uitverkocht.
J.W.L. Gunning, Jan Ligthart, sa vie et son oeuvre. Dissertatie van Lausanne. Later uitgegeven bij J.B. Wolters, 1923.
Fr. S. Rombouts, Historische Pedagogiek Deel IV, Tilburg 1928. Pag. 14-20.
|
|