| |
| |
| |
| |
Jan de Gruyter
(Lekkerkerk 18 December 1859-Amersfoort 14 Augustus 1932).
Veelzijdig en veelkleurig als zijn werk, was het leven van Jan de Gruyter, overleden de 14e Augustus 1932.
Jan de Gruyter werd de 18e December 1859 te Lekkerkerk geboren, liep de H.B.S. te Utrecht af en studeerde daarna op de zoogenaamde ‘Indische Instelling’ te Delft voor ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur in N. Indië. Als student omstreeks 1880 onderging hij, als trouwens een groot gedeelte van zijn generatie de invloed van Multatuli, een invloed, die bij hem zeer blijvend is geweest: veertig jaren later zou hij een belangrijk boek schrijven over den man, wiens betekenis voor de huidige Nederlandse cultuur niet licht overschat kan worden.
Als jong ambtenaar in Indië aangekomen, moest hij een stage doorlopen op de oude Landbouwschool te Buitenzorg. Daarna was hij van 1883 tot 1889 ambtenaar B.B. in Noord- en Zuid-Celebes en op de Sangihe en Talaud-eilanden, maar deze man, die steeds behoefte heeft gehad aan een beschaafde en intelligente omgang, aan uitwisseling van gedachten met gelijkgezinden, heeft op den duur een eenzaamheid - een veertig jaar geleden nog zoveel pijnlijker dan nu - niet aangekund. Hij heeft zelfs zijn dienstijd moeten onderbreken door een verlof buiten bezwaar van den Lande.
Een van de weinige voordelen, die de eenzaamheid hem schonk, was de gelegenheid tot lezen - de Gruyter is altijd een groot lezer geweest - en ook kon hij toegeven aan de neiging, die hem tot het einde van zijn 72-jarig leven is bijgebleven: van het gelezene zich schriftelijk rekenschap te geven en anderen van zijn indrukken mededeling te doen. Als student te Delft schreef hij reeds schetsjes in de studentenalmanak; op reis naar Indië hield hij aantekening van zijn indrukken (en kreeg die geplaatst in de ‘Schoonhovensche Courant’). Al deze aantekeningen, reisbrieven en de in Indië geschreven schetsjes van het koloniale leven gaf hij in 1884 uit als een bundeltje, getiteld: ‘In Memoriam’ (naar het opschrift van een rijmloos gedicht, dat het slot vormt van de verzameling). Dit boekje onderscheidt zich in niets van dergelijke verzamelingen uit dit tijdperk. Alleen kenmerkend voor den auteur zijn de motto's, die hij gebruikt; ze zijn uit de werken van Heine, Multatuli, Vosmaer, de vrije geesten, voor wie hij zijn levenlang bewondering is blijven gevoelen. ‘Hoe ge ook - zo kunt ge op blz. 169 van genoemd boekje lezen - hoe ge ook over Heine's godsdienstige en sociale meeningen denkt, door velen bestreden, door velen veroordeeld, toch zult ge de meesterlijke, onverbeterlijke wijze moeten erkennen, waarop hij die meeningen verkondigt, toch zult ge hem moeten bewonderen om zijn proza vol tintelend vernuft en fijnen humor, die hem niet minder zijn groote naam als kunstenaar waardig maakte dan zijn zangerige, zoo geprezen gedichten.’
In het vrijdenkerstijdschrift ‘De Dageraad’ (nummer van Februari
| |
| |
1885) schrijft hij een artikel ‘Multatuliana’ en in het nummer van Maart 1886 van hetzelfde tijdschrift geeft hij een schetsje ‘Bij een sterfbed’, geheel in Multatuliaanse geest. De ledenlijst van de vereniging ‘De Dageraad’ van 1887 vermeldt zijn naam. Uit dit alles blijkt, hoezeer hij in de opgang van zijn jaren Multatuli bewonderde en zijn invloed onderging.
Als de Gruyter in 1889 zijn ambtelijke loopbaan in Indië opgeeft, neemt hij een betrekking in de handel aan. Hij komt op het Rotterdamse kantoor van de wereldfirma Lever Brothers Ltd, hij is dan 30 jaar. Van 1890 tot 1897 werkt hij voor die firma in London en Liverpool. Dit verblijf in Engeland is beslissend voor zijn verder leven. Zijn soepele, beschouwende en geheel ondogmatische geest voelde zich thuis in het intellectuële leven van Engeland, waar men minder strak denkt, minder steil en ‘principieel’ is. De grote mate van commonsense, die ook in hem stak, kan zich er ontplooien. Hij leest veel, de Engelse dichters en essayisten, en - dit is wel van grote betekenis voor zijn verdere ontwikkelling - hij maakt er kennis met het Engelse socialisme in zijn humanistische, evolutionaire vorm, zoals het beleden werd in de Fabian Society. Van geschriften van zijn hand merkt men niet veel in die jaren; het zijn zijn leerjaren. Eerst jaren later zal men gewaar worden, hoezeer hij zich gelaafd heeft aan de Engelse cultuur. Te vermelden alleen vallen enkele opstellen in het maandschrift dat de Lever Brothers Maatschappij door en voor hun employés liet uitgeven, het ‘Monthly Journal Port Sunlight’. In de jaargang 1895 van dit tijdschrift vinden wen een artikel ‘Socialism’, waarin hij in polemiek tegen een anderen medewerker de tot chauvinisme verengde vaderlandsliefde veroordeelt en het socialisme, dat alle naties zal verenigen, verheerlijkt. Aardig blijk van Broadmindednes zijner werkgeveres! In hetzelfde tijdschrift verschijnt zijn eerste letterkundige studie: een overzicht van de Nederlandse letterkunde van omstreeks 1880 af, waaruit weer zijn trouwe bewondering voor Multatuli spreekt, voor den man ‘who sounded the trumpetblast of revolution in Dutch literature and Dutch life, and this note taken up by generation after generation is still thrilling and echoing above the towns and meadows of the Lowlands’. In een van deze reeks opstellen komt een merkwaardige passage voor over de politieke en sociale toestanden in ons land, waaruit de gevoelssocialist, die de Gruyter dan al is, de door het kapitalisme ethisch geschokte, duidelijk spreekt: ‘Dutch politics and Dutch life general are narrow and ugly’ - zegt hij op blz. 41 van jaargang 1895 van genoemd maandschrift - Holland is still a rich country but in few countries does the income of the nation go in such a large measure to the non-deserving’. In het reeds genoemde opstel over ‘Socialism’ is de ethische, religieus-aangelegde socialist aan het woord, de leerling van de grote Fabians, de Webbs, Shaw c.s. ‘We socialists are said to be dissatisfied people. Well, if it means that we are striving for a better society than the present one, for a society that will give every honest worker an honest piece of bread, this is quite true. But if it means, that we do not accept with patience and resignation the
| |
| |
position in which life has placed us, you are entirely mistaken. We object to the system that we are living under and will help to alter it, if not for our own sake, for the sake of our children (ibid. blz. 165).
Ook voor zijn persoonlijk geluk legt hij in Engeland de grondslagen. Hij huwt er een dochter van het land, hem verwant naar de geest, de trouwe helpster bij zijn verdere arbeid. Hun briefwisseling, als hij in Indië werkt en zij in Engeland verblijft - door de vriendelijkheid van hun zoon (W. Jos de Gruyter te Soesterberg) heb ik enkele brieven van zijn vader kunnen raadplegen - getuigt van innige genegenheid en onderling begrijpen.
In 1897 verlaat hij Lever Brothers en wordt employé bij de Koninklijke Petroleummaatschappij (Bataafsche). Tot 1909 blijft hij daar werkzaam, voornamelijk in Ned. Indië: Sumatra, Borneo; ook werkt hij enige tijd in Singapore. Ook in dit tijdperk publiceert hij zo goed als niets. Maar treffend! Het enige, wat uit die jaren te vermelden valt, is een lang artikel in het Semarangse dagblad ‘De Locomotef’ van 28-30 November 1899: ‘Heeft Multatuli afgedaan?’ En weer is het dankbaarheid en liefde en bewondering van den trouwen leerling voor den beminden Meester, die uit deze ‘Literaire Mijmeringen’ opstijgt. Maar de leerling is gerijpt tot man; zijn eerbied voor den Leraar drijft het critische oordeel niet meer terug.
De gesteldheid van zijn innerlijk leven in deze periode van nieuwe leerjaren leren wij kennen uit de bovenvermelde brieven aan zijn vrouw. In een ervan, geschreven in Samarinda 14 Maart 1902, tegen het einde van de Boerenoorlog, schrijft hij: ‘I know modern life has its great war too and life can hardly be monotonous or wearisome for him of her, who is a foremost fighter in the ranks of the socialists... there in lies the only hope and future and the earlier our children learn to taste the living bread of that Religion, the better for them. I have tasted a little of that bread but I do not feel neither the great love nor the strength in me to throw myself, body and soul, in that good fight-otherwise I should be in Europe. My nature is too much of the contemplative kind. On the whole I dislike the world outside of my home and books, and I have always lived my life very much apart, even, or perhaps most, in the midst of multitudes... For to him, who throws himself with all his heart and soul in the fight, I mean, it is a more difficult and dangerous kind than that now being waged at present in South Africa. It does not kill so soon as an honest bullet does (I do not speak of the concentration camps, which are the greatest crime of the second half of the 19th century) but it wearies and worries and slowly saps the lifeblood of the unfortunate victim, that has the will and not the strength for that uncessant, and mainly noiseless battle now being waged over the greater part of Europe.’ In de door mij onderstreepte passus heeft de Gruyter zich zelf volkomen juist gekenschetst. Voor hem niet wat Bernard Shaw voor zich opeiste: de kar en de trompet! Niet het platform en het vurige woord. Hij is de stille studeerder, de gevoelige beschouweden, open voor het nieuwe, dat in de wereld zijn weg begint.
| |
| |
In 1909 kan de Gruyter zich uit het eenzijdig-commerciële leven terugtrekken en zich geheel wijden aan wat hem in wezen het liefst is: aan de schoonheid en het beschouwende leven, en aan het vorm geven aan de geestelijke winst, die lezen en denken hem opbrengt, opdat ook zijn medemensen ervan kunnen profiteren. Aanvankelijk was hij nog vennoot in een kunsthandel - te aanvaarden overgang! In het Decembernummer van ‘De Gids’ van 1911 krijgt hij een artikel geplaatst over den Engelsen melancholischen dichter James Thomson, een der minder bekende Victorians. Dit is het eerste van een lange reeks, die volgen zal over Engelsche letterkunde. In de 12de jaargang van ‘Onze Eeuw’ is Keats aan de beurt, aan wien hij een uitvoerige studie wijdt. De ‘Nieuwe Gids’ van 1913 en 1914 neemt essays van hem op over Shakespeare en Walter Savage Landor, den republikeinsgezinden ouderen tijdgenoot en vriend van Dickens en Browning. Het is niet toevallig, dat hij dergelijke figuren tot onderwerpen van zijn studie maakt. Het zijn de strevers en de lijders, die zijn meevoelen wekken. Jan de Gruyter voelt zich steeds aangetrokken tot hen, die hunkeren naar vernieuwing, die strijden voor het betere dan het heden, tot hen die in schoonheid hun leed belijden.
Het jaar 1912 brengt een nieuwe phase in de Gruyter's publicaties. In Indië is dan de Nationale Beweging geboren. Ernst Douwes Dekker (kleinzoon van Multatuli's broer Jan) sticht de ‘Indische Partij’, die alle nationalisten, de eigenlijke Indonesiërs zowel als de Indo-Chinezen en Indo-Europeanen, zal moeten verenigen tot een sterke, onweerstaanbare macht, die naar de vrijmaking van de Nederlandse overheersing heeft te streven. Ongeveer tegelijkertijd doemt in snelle groei de zuiver-inheemse volksbeweging op, de Sarekat Islam. De koloniale Hollander staat verbaasd èn verschrikt! De springvloed der Aziatische vrijheidsbeweging heeft nu ook de dommelende O.I. archipel bereikt, ook daar is ‘Azië ontwaakt’! Deze beweging is revolutionair-nationalistisch, anti-Nederlands en met een antikapitalistische inslag, voorzoover het betreft de uitheemse economische overheersing, het ‘zondige kapitalisme’ waarvan de leider der S.I. Tjokroaminoto sprak. Douwes Dekker is een knap organisator en een zeer bekwaam journalist. Hij stampt een dagblad, een weekblad, een maandschrift uit de grond, belegt massa-vergaderingen - de eerste politieke meetings in Indië! - en jaagt de Europeese gemeente en het Nederlandse gouvernement de schrik op het lijf. De Gouverneur-Generaal Idenburg heeft al zijn politiek beleid en bestuursmacht nodig om deze revolutionaire stortvloed te kanaliseren. Men zal zich herinneren, dat Douwes Dekker en zijn Indonesische medewerkers, de Indische arts Mas Tjiptomangoenkoesoemo en Raden Mas Soewardi Soerjaningrat (thans leider van een Javaans onderwijsinstituut te Djokja) verbannen werden naar aanleiding van een door hen geschreven brochure, die de enigszins luidruchtige viering in 1913 van Nederland's 100jarige onafhankelijkheid hoonde. Het drietal toonde in sarcasme hun gekrenktheid over een onafhankelijkheidsviering in het overheerste Indië......
Deze beweging moest de volle sympathie hebben van de Gruyter.
| |
| |
Hij kende den Indonesiër door zijn jarenlang verblijf in de archipel; hij begreep zijn klachten en wensen. Zijn zin voor vrijheid en rechtvaardigheid, zijn afschuw van het kapitalisme, dat zich in de koloniën zeker niet van zijn gunstigste kant doet kennen - het zijn voor hem zoveel beweegredenen om zich aan de zijde van Douwes Dekker en de zijnen te scharen. En zou de naam Douwes Dekker als leider van een campagne tegen misstanden in Indië niet fascinerend op hem hebben ingewerkt?! In het weekblad ‘De Indiër’, in het maandblad ‘Het Tijdschrift’ schrijft hij tal van artikelen in de jaren 1913 en 1914. Niet agitatorisch, niet aanhitsend zijn deze geschriften maar leidend en onderrichtend. Hij wijst aan, hoe in Nederland de weg naar de democratie is gegaan, hij zoekt toenadering tussen de Nederlandsche sociaal-democraten en de ‘Indische Partij’, hij geeft overzichten van mooie boeken en schetsen over de cultuur van Voor-Indië. In ‘The Socialist Review’, het orgaan van de Independent Labour Partij vertelt hij van ‘the awakening of Java’ en in de ‘Indische Gids’ zet hij het ontstaan van de Indische Partij uiteen. Hij geeft aan hoe, en spreekt tevens de hoop uit, dat de Indonesische volksbeweging, gericht tegen staatkundige en economische tyrannie, zich door organisatie het sterke wapen kan smeden tot bereiking van haar doel: bevrijding van het koloniale kapitalisme.
Een nieuwe lotwisseling ondergaat de Gruyter in 1914. De oorlog vernietigt zijn onafhankelijk bestaan; nogmaals treedt hij het commerciële leven binnen, thans als employé bij de Anglo-Saxon Petroleum Company. Daar blijft hij tot 1920, maar de stroom van publicaties blijft doorgaan. Hij dwaalt door de schatten van het British Museum en tal van belangwekkende artikelen over de oude Assyrische, Egyptische en Griekse plastiek verschijnen, fraai geïllustreerd, in Elsevier's maandschrift. Ook de 19de eeuwse Engelse schilders hebben zijn liefdevolle aandacht. Zijn pacifistisch gemoed is diep gekwetst door de grote oorlog. In ‘De Beweging’ van 1915 klinkt een ‘cri de coeur’ ‘Oorlogswee’. Hij richt zich tegen de oorlogsverheerlijkers als Steinmetz en deze in wezen zo zachtmoedige man balt toornig de vuisten en bijt zijn tegenstanders toe: ...‘Deze bewonderaars van den oorlog als opvoedingsmiddel, deze goedpraters van de beestachtige en verlagende passies, niet speciaal op het slagveld, maar in heel ons geestelijk leven waaraan hij alom het aanzicht geeft, deze zedelijk-kortzichtigen en spiritueel-hardhoorenden vergissen zich in de meening, dat het egoïsme zich in den strijd der naties niet altijd van zulke lompe en ouderwetsche wapenen als oorlogstuig zal blijven bedienen, zij vergissen zich in de meening, dat de menschheid nimmer een zoodanige beschaving, een zoodanig inzicht zal bereiken, dat het bruut geweld door haar versmaad zal worden, zij vergissen zich in de meening, dat voor naties niet eens de overtuiging zal dagen, dat het voor volkeren zoo goed als voor individuen voordeeliger, verstandiger, redelijker en zedelijker, in elk opzicht verkieselijker is hun disputen langs den weg eener gerechtelijke uitspraak te doen beslissen’. Merkwaardig ook is dit artikel, omdat de schrijver hier toont zijn belang- | |
| |
stelling voor de Russische revolutionnairen, in wie hij de toekomstige leiders van een vernieuwd Rusland ziet.
In 1920 is hij weer vrij. Hij wordt dan letterkundig medewerker van Elsevier's Uitgeversmaatschappij en redacteur van de door die firma uitgegeven ‘Algemeene Bibliotheek’. Hij is dan 60 jaar, een sterk rijp mens, gestaald door een moeilijk en veelzijdig leven, het hoofd en hart vol van gedachten en denkbeelden voor het welzijn der mensheid. In de 12 jaren, die hem nog resten leeft hij zich uit in de volle kracht van zijn wijde begaafdheid. Behalve artikelen in ‘De Stem’ over Emily Brontë, ‘Lenin contra Macdonald’, ‘Engelsch en Russisch socialisme’, in ‘Groot Nederland’ over Keir Hardie, in ‘De Gids’ over Galsworthy en H.G. Wells verschijnen van hem nog zes grotere oorspronkelijke werken en vijf vertalingen van belangrijke boeken. In 1920 publiceert hij het resultaat van zijn jarenlange studie, van zijn liefde een bewondering, thans gezuiverd ook door critische zin: ‘Het leven en de werken van Eduard Douwes Dekker’, het eerste en totnogtoe het enige samenvattende werk over dien voorganger.
De Russische revolutie van 1917 grijpt hem sterk aan. Het is de eerste phase, het heldentijdvak, als de bolsjewieken de strijd te voeren hebben tegen de buitenlandse interventie, tegen het binnenlandse verzet, tegen de honger en de restanten van het tsarisme, als Lenin de grote leider is en worstelt om de vernieuwing van het maatschappelijk en geestelijk leven der millioenenmassa's. De Gruyter, de gevoelssocialist, de minnaar van elk streven, dat de mensheid wil verlossen van de verschrikkingen van het kapitalisme, begroet de Russische revolutie als een mogelijkheid, als een hoop, als ‘een dageraadsverschijnsel van een nieuwe maatschappij’ want ‘dat zullen wij er in blijven zien ondanks de reeds gemaakte fouten of nog te maken fouten, de reeds begane of nog te begane uitspattingen’. In deze geest werd geschreven: ‘De Russische revolutie. Een onderzoek naar haar wording en toekomst’. Het boek verscheen in 1922 als no. 1 van Elsevier's ‘Algemeene Bibliotheek’.
Als no. 31 van diezelfde serie publiceert hij in 1924 een uitvoerige studie over ‘Macdonald en de Labour Party’, een boek, dat de eer had in het Frans vertaald te worden (in de Belgische serie: Etudes politiques et sociales, 1929). Het is een levensgeschiedenis van den Engelsen staatsman en een beschouwing over de door hem geleide partij, die toen juist deel uitmaakte van de regering. Volgens de Gruyter zijn Londen en Moskou de twee kernen, waarom zich een nieuwe orde van menselijkheid en waarachtigheid gegroepeerd heeft. En in zijn door diepste wens ingegeven hoop verwacht hij, dat de stralenbundels dier kernen zich eens zullen samenvoegen en de dageraad van het socialisme zullen worden. Het is de Gruyter's gevoelssocialisme, het ethisch-sociale wezen van zijn aard, die hem aan het slot van dit werk doen zeggen: ‘Het is in den mensch, zijn zedelijk willen en zijn geestelijke mogelijkheden, meer dan in de formule, haar scherpe lijnen en haar planmatigen inhoud, dat wij het zoeken moeten’.
| |
| |
Nog in het zelfde jaar 1924 komt bij de Hollandia-drukkerij van hem uit ‘Dostojevski en het maatschappelijk leven, een biografie en kritiek’. Dit boek heeft niet in de eerste plaats waarde als een geschiedenis van Dostojevski's leven en een literaire beschouwing zijner werken. Er bestaan studies over dien schrijver die dieper gaan en fijner zijn van literair aanvoelen. Het is de critische houding van de Gruyter tegenover de mystiek, het mensideaal van D., die hem gunstig onderscheidt van de vooral in die jaren optredende bewonderaars van den Russischen schrijver, welke in hem den groten leraar van het Leed als Levensbeginsel vereren. In de Gruyter steekt een flink stuk rationalisme en het is dit, dat hem critisch doet staan tegenover D. ‘Dostojevski is een afsluiter - meent de Gr. - Zijn ideaal, voorzoover het als ideaal van een nog niet vervalscht of verstijfd Christendom van blijvende waarde is en ook over den mensch der toekomst zijn zegenende handen zal uitstrekken, zijn lichtende glans zal werpen, dat ideaal heeft de aanvulling van het wetenschappelijk, het maatschappelijk ideaal noodig om de menschheid naar een nieuwe hoogvlakte van volmaking, de eerst-bereikbare te voeren. Op dit punt van menschelijke ontwikkeling gekomen treedt als pionier en voorganger voor den Christen in de plaats: de Socialist.’
Als 67-jarige schrijft de Gruyter zijn hoofdwerk: ‘Levend Geloof’, uitgegeven bij de socialistische uitgeversmaatschappij ‘Ontwikkeling’, kenmerkend opgedragen aan de socialistische jeugd, aan de leiders van de Arbeiders Jeugd Centrale. In dit werk geeft hij de Summa van zijn denken, geloven, streven. Hij inventariseert zijn geestelijke verworvenheden en duidt in de titel op treffend juiste wijze het wezen van het verkregen inzicht aan: een geloof niet te vangen in een formule of in een artikel van een ‘beginselprogram’, maar zich steeds vernieuwend als een fontein van levend water. Voor de Gruyter is het Socialisme niet een economisch inzicht alleen, maar een levensleer; geen strijd tussen de klassen van bezitters en bezitlozen zonder meer, maar ook een strijd tegen de boosheden in eigen hart. Hij gelooft in het Socialisme als voortzetting van het Christendom, als een vervulling van God's wensen, zoals die in het eigen gemoed leven. ‘Geloof in dat eenig alomvattende leven, waarvan wij een zoo klein, nauw zichtbaar deel uitmaken, maar dat toch ook ons leven is en waarvoor wij mede verantwoordelijk zijn. Geloof in zijn onweerstaanbaren wil naar het betere, het hoogere, het vergeestelijkende, het verinnerlijkend-vereenigende. Geloof in zijn opgang naar dat lichtend Rijk der Oneindigheid van menschelijk verlangen en goddelijken zin, van menschelijke illusie en goddelijke waarheid, van menschelijken wil en goddelijk besluit...’
Mevrouw H. Roland Holst heeft in een bespreking van dit boek (in de 2de jaargang van het, inmiddels opgeheven, tijdschrift ‘Nu’) gewezen op de gelijkgezindheid van de Gruyter met Hendrik de Man. Van die gelijkgezindheid getuigt ook het artikel van de Gr. in het, ook al weer verdwenen Trotskistische tijdschrift: ‘Klassenstrijd’ over de Man's studie: ‘Der Kampf um die Arbeitsfreude’ (jaargang 1927).
| |
| |
Het laatste gepubliceerde werk van de Gruyter, ‘Tusschen rationalisme en mystiek’, in 1929 bij ‘Ontwikkeling’ verschenen, is een vervolg en tevens een verdieping van ‘Levend Geloof’, dezelfde sterke overtuiging belijdend, dat voor den socialist ‘de schragende kracht van het Leven’ niet een ‘eenmalige verleden openbaring’, maar een ‘doorloopend tegenwoordige Openbaring’ is, een kracht ‘herbergende de potentieele krachten van regeneratie en nieuwen bloei’.
In de laatste jaren schreef hij nog ‘Op de hoogte des Levens’ een werk, dat manuscript is gebleven. In 1932 brak dit leven af, een leven, dat van de eerste bewustheid af gewijd is geweest aan de verkondiging van schoonheid, goedheid en waarheid. Geen Leider is hij geweest. Zijn al-omvattende verdraagzaamheid, zijn contemplatieve aard, maakte hem daartoe ongeschikt. Geen propagandist of agitator, geen sterke, meeslepende figuur, maar een wijs, gelovig man, vertrouwend in een schone toekomst voor het dwalende mensengeslacht, daarvan in bescheidenheid getuigend, daarheen de weg wijzend.
In een brief aan schrijver dezes getuigt Mevr. H. Roland Holst van hem: ‘Zijn groote bescheidenheid, die evenwel geen fierheid uitsloot, zijn echte humaniteit, zijn zedelijke ernst en toewijding, al deze kwaliteiten vindt men in zijn werk, dat zich daarenboven onderscheidt door bezonkenheid en objectiviteit.’
Zulk een zal in deze tijd van fel-tegenstrijdige meningen, van aanval en verdediging, niet de aandacht krijgen, die hij waard is. Maar als het leven nog eens wat rustiger zal stromen, dan zullen velen in de geschriften van de Gruyter aanwijzingen vinden, zeer waardevol voor leven en leer.
Z. Stokvis
| |
Lijst der geschriften
(hierbij zijn niet vermeld enkele kleine artikelen in verschillende dagbladen)
1884 | In Memoriam. Novellen en schetsen van een Delftsch student, thans O.I. ambtenaar. Rotterdam. J.W. van Leenhoff en Zoon. |
1885 | Multatuliana (Tijdschrift De Dageraad, 6de jaarg. afl. 8, blz. 137 vlgg). |
1886 | Bij een sterfbed (idem, 7de jaarg. afl. 9, blz. 183 vlgg). |
1895 | Revival of Dutch literature (Port Sunlight Monthly Journal, dl. 1, blz. 7, 15, 31, 41 vlgg). |
1896 | Socialism (idem, dl II, blz. 363 vlgg). |
1899 | Literaire mijmeringen. Heeft Multatuli afgedaan? (het Semarangse dagblad De Locomotief, nrs. van 28, 29 en 30 November). |
1911 | James Thomson, de dichter van The city of dreadful night (De Gids, jaarg. 1911, afl. 12). |
1912 | Van Hull naar Chester’ (De aarde en haar volken, jaarg. 1912, afl. 2, blz. 49 vlgg). |
| |
| |
1912 | De Sociaal-democratie en Indië (Het Tijdschrift, jaarg. 1912, afl. 7, blz. 215 vlgg). |
1912 | Keats (Onze Eeuw, jaargang 1912, afl. 1, blz. vlgg en afl. 2 blz. 31 vlgg). |
1913 | De reflectie van een stormigen tijd, (beoordeeling van Strug's Geschiedenis van een bom, in Het Tijdschrift, jaargang 1912, afl. 12, blz. 393 vlgg). |
1913 | Schetsen en studies uit de geschiedenis van Voor-Indië, een reeks van artikelen in de 1ste en 2de jaargang van het weekblad De Indiër. |
1913 | The awakening of Java (The Socialist Review, jaarg. 1913, afl. 1, blz. 355 vlgg). |
1913 | Walter Savage Landor (De nieuwe Gids, jaarg. 1913, afl. 3, blz. 437 vlgg). |
1913 | Oorlog of Revolutie? (De Beweging, jaarg. 1913, afl. 3, blz. 225 vlgg). |
1913 | Uit het ontwakende Oosten (De Beweging, jaarg. 1913, afl. 5, blz. 156 vlgg). |
1913 | De Indische Beweging (idem afl. 9, blz. 282 vlgg). |
1913 | De Indische Partij (De Indische Gids, jaarg. 1913, afl. 6, blz. 757 vlgg). |
1913 | Rassenkwesties in de tropen (idem, afl. 4, blz. 445 vlgg). |
1913 | Een Indo over Indo's (idem, afl. 5, blz. 587 vlgg). |
1914 | De Koningdrama's van Shakespeare en hun verhouding tot de geschiedenis, (De nieuwe Gids, jaarg. 1914, afl. 12, blz. 1 vlgg). |
1915 | Engelsche kunst van heden (Elsevier's geïllustreerd maandschrift, jaarg. 1915, afl. 10, blz. 241 vlgg). |
1915 | Naar den vrede (De Beweging, jaarg. 1915, afl. 7, blz. 1 vlgg). |
1915 | Oorlogswee (idem, jaarg. 1915, afl. 10, blz. 241 vlgg). |
1916 | De Engelsche Dienstweigeraar (De Beweging, jaarg. 1916, afl. 8, blz. 125 vlgg). |
1920 | Het leven van de werken van Eduard Douwes Dekker, in 2 dln. met 10 ill. Amsterdam. Uitg. Mij. Elsevier. |
1920 | Een pionier van den nieuwen tijd (Keir Hardie) (Groot Nederland, jaarg. 1920, afl. 6, blz. 90 vlgg. en afl. 7, blz. 189 vlgg). |
1920 | In het Britsch Museum. De Egyptenaren (Elseviers geïll. maandschrift, jaarg. 1920, afl. 4, blz. 233 vlgg., afl. 5, blz. 309 vlgg., afl. 7, blz. 17 vlgg., afl. 10, blz. 237 vlgg). |
1921 | Emily Brontë (De Stem, jaarg. 1921, afl. 9, blz. 819 vlgg. en afl. 10, blz. blz. 895 vlgg). |
1921 | Constable en Turner (Elsevier's geïll. maandschrift, jaarg. 1921, afl. 6, blz. 361 vlgg). |
1922 | De Russische revolutie. Een onderzoek naar haar wording en toekomst. Elsevier's Algemeene Bibliotheek no. 1. Amsterdam, Uitg. mij. Elsevier. |
1922 | Shelly and Dostoievsky (English Studies, Shelley Centenary number, blz. 129 vlgg). |
1922 | In het Britsch Museum. De Grieken (Elsevier's geïll. maandschrift, jaarg. 1922, afl. 4, blz. 228 vlgg. en afl. 11, blz. 305 vlgg). |
1923 | Een geslacht dat voorbijging. Forsyte Saga van J. Galsworthy (De Gids, jaarg. 1923, afl. 6, blz. 455 vlgg. en afl. 7, blz. 78 vlgg). |
1924 | Macdonald en de Labour Party. Elsevier's Algemeene Bibliotheek no. 31. Amsterdam, Uitg. mij. Elsevier. |
1924 | Dostoievski en het maatschappelijk leven, Baarn, Hollandia-drukkerij. |
1925 | A master of English (Conrad) (English Studies, jaarg. 1925, afl. 6, blz. 169 vlgg). |
1925 | In het Britsch Museum. De Grieken (Elsevier's geïll. maandschrift, jaarg. 1925, afl. 6, blz. 383 vlgg. en afl. 7, blz. 11 vlgg). |
1926 | H.G. Wells (De Gids, jaarg. 1926, afl. 10, blz. 76 vlgg., afl. 11, blz. 201 vlgg. en afl. 12, blz. 306 vlgg). |
1927 | Levend Geloof. Amsterdam, N.V. Ontwikkeling. |
1927 | Russisch en Engelsch socialisme (De Stem, jaarg. 1927, afl. 4, blz. 266 vlgg). |
1927 | Lenin en Macdonald (De Stem, jaarg. 1927, blz. 387 vlgg). |
1927 | Arbeidsvreugde (Klassenstrijd, jaarg. 1927, afl. 10, blz. 315 vlgg. en afl. 11, blz. 343 vlgg). |
1928 | Britsch Indië (De Socialistische Gids, jaarg. 1928, afl. 4, blz. 365 vlgg., afl. 5 blz. 474 vlgg., afl. 6, blz. 549 vlgg., afl. 7, blz. 641 vlgg., afl. 8, blz. 753 vlgg). |
| |
| |
1929 | Tusschen rationalisme en mystiek. Amsterdam N.V. Ontwikkeling. |
| |
Vertalingen door J. de Gruyter:
1920 | H.N. Brailsford, Hoe redden wij Europa? Uitg. mij. Elsevier. |
1922 | J.M. Keynes, Een herziening van het verdrag. Amsterdam, Uitg. mij. Elsevier. |
1922 | Dr. S. Herbert, Grondslagen der sexueele ethiek. Amsterdam, Uitg. mij. Elsevier. |
1923 | J. Conrad, Chance. Amsterdam, Uitg. mij. Elsevier. |
1927 | K. Mayo, Moeder Indië. Amsterdam, Uitg. mij. Elsevier. |
| |
Van. J. de Gruyter is vertaald:
1929 | Macdonald et le Labour Party, Etudes politiques et sociales, no. 14, Bruxelles. |
|
|