| |
| |
| |
| |
Louis Bolk
(Overschie 10 December 1866-Amsterdam 17 Juni 1930).
Louis Bolk werd 10 December 1866 geboren te Overschie, waar zijn vader een betrekking bekleedde bij de gemeentelijke administratie. Na een M.U.L.O. school te hebben bezocht doorliep hij twee klassen van de H.B.S. te Schiedam, om vervolgens naar het inmiddels aldaar geopende Gymnasium over te gaan. Ook dit zou hij echter niet ten einde toe volgen, want toen zijn illusie geneeskunde te studeeren door de opheffing van het Rijkssubsidie voor de opleiding tot officier van gezondheid voorloopig niet te verwezenlijken was, ging hij van de vijfde klasse uit voor notaris studeeren. Hij kreeg zijn opleiding tot dit ambt bij Notaris Rand te Waalwijk en slaagde in Augustus 1888 voor het candidaat-notarisexamen. Inmiddels was de fortuin hem in zooverre gunstig, dat hij toch nog de kans kreeg aan zijn oorspronkelijk verlangen, de studie der geneeskunde, te voldoen. In September van hetzelfde jaar werd hij te Amsterdam als student ingeschreven.
Het verloop zijner studiën werd vooral hierdoor gekenmerkt, dat hij al spoedig gelegenheid vond van zijn wetenschappelijke begaafdheid te doen blijken, want bij de beantwoording van een prijsvraag omtrent den oorsprong en de uitbreiding der zenuwen, die zich in de onderste extremiteit van den mensch vertakken, verwierf hij de gouden medaille. Het was zijn eerste schrede op het gebied, waarin hij tot het einde van zijn leven onafgebroken werkzaam zou blijven: de anatomie. In aansluiting bij dit eerste succes werd hij assistent bij den toenmaligen anatoom te Amsterdam Prof. Ruge en van dit oogenblik af verschenen regelmatig belangrijke publicatiën van zijn hand.
In October 1896 werd hij tot arts bevorderd en toen korten tijd daarna Ruge den Amsterdamschen leerstoel voor dien te Zürich verwisselde, volgde in Februari 1898 na veel meeningsverschil en strijd zijn benoeming tot hoogleeraar, welk ambt hij den 2den Mei aanvaardde met een inaugureele rede: ‘Over de morphotische eenheden van het menschelijk lichaam’.
Tot aan zijn dood in 1930 heeft hij met onvoorwaardelijke overgave van al zijn krachten en talenten dit professoraat bekleed en het heeft in den letterlijken zin van het woord zijn leven vervuld.
Bolk bleef ongehuwd. ‘Ik kan mijn aandacht niet verdeelen’ was zijn uitgangspunt, en inderdaad is geen huwelijkstrouw oprechter geweest, dan die, welke Bolk met zijn ambt en zijn wetenschap verbonden hield.
Veel bewogen naar buiten is zijn verdere loopbaan niet geweest; hij was en bleef in Amsterdam tot het einde toe. Zijn bijzondere verdiensten werden spoedig erkend. Na den dood van T. Zaayer in 1902 bood de Leidsche Universiteit, die hem kort tevoren het doctoraat ‘honoris causa’ in de geneeskunde verleende, aan Bolk haar vacanten leerstoel voor anatomie aan, maar hij bedankte en verzekerde zich
| |
| |
hiermede den bouw van het nieuwe, door hem zelf ontworpen, laboratorium, dat hij in 1909 betrekken kon. In 1903 reeds werd hij tot lid gekozen van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, waarvan hij tusschen 1920 en 1927 secretaris was; in 1905 reikte hem het Amsterdamsch Genootschap voor Natuur-, Genees- en Heelkunde de Tilanus-medaille uit, terwijl eenige jaren voor zijn dood door de Akademie van Wetenschappen in Zweden hem de gouden Retziusmedaille werd toegekend. De Nederlandsche regeering huldigde zijn verdiensten door hem te benoemen tot ridder in de orde van den Nederlandschen leeuw en tot Commandeur in de Oranje-Nassauorde.
Het terrein van Bolk's wetenschappelijken arbeid maakt het moeilijk de beteekenis daarvan in een jaarboek als dit, anders dan in enkele hoofdlijnen uiteen te zetten.
Wie zijn levenswerk overziet wordt allereerst getroffen door de enorme productiviteit. Tusschen 1894 en 1929, in vijf en dertig jaren dus, verschenen niet minder dan 179 verhandelingen onder zijn naam. Nagenoeg alle zijn zij het resultaat van eigen zelfstandig en oorspronkelijk onderzoek, vele zijn zeer omvangrijk, en zich herhalen deed hij uiterst zelden. Getuigen de onderwerpen zonder twijfel van een zeer veelzijdige belangstelling, het kost weinig moeite vast te stellen, welke problemen hem in het bijzonder hebben geboeid en langeren tijd bezig hielden. Naar tijdsorde gerangschikt zijn het de volgende: de segmentale anatomie van den mensch; de morphologie en physiologie der kleine hersenen; het gebit en het complex van vraagstukken, dat hij als ‘het probleem der menschwording’ placht samen te vatten. Daartusschendoor verschenen vrij regelmatig verhandelingen op het gebied der Nederlandsche anthropologie en bovendien een onnoemelijk aantal geschriften van meer incidenteelen en casuistischen aard, voor een goed deel de anatomie der primaten betreffend, doch overigens over zeer uiteenloopende onderwerpen.
Zijn meer uitvoerige onderzoekingen, hierboven genoemd, hebben bij alle verscheidenheid van onderwerp dit gemeen, dat zij een schat van detailarbeid en zorgvuldige waarneming bevatten en bovendien getuigen van sterke verbeeldingskracht en groot synthetisch vermogen. Loutere mededeeling van feiten gaf Bolk geen bevrediging. Hij was een uiterst scherp waarnemer, een onvermoeid verzamelaar van materiaal, maar de feiten hadden alleen beteekenis voor hem, als zijn geest ze kon heffen op hooger plan, in het verband der algemeene denkbeelden en levensproblemen, die hem onafgebroken bezighielden. Een en ander voerde hem tot menige stoute conceptie, waarvan de blijvende waarde problematisch moge zijn, dit neemt echter niet weg, dat zijn persoonlijke opvatting en de daardoor beheerschte, meestal buitengewoon heldere structuur zijner geschriften de lectuur ervan steeds boeiend en leerzaam maken.
Bolks onderwijs had een grooten roep en terecht. Het was glashelder en apodiktisch. Dit laatste in heel sterke mate. Ook als hij in zijn college's de problemen invlocht, die zijn eigen onderzoek be- | |
| |
heerschten, hetgeen hij gaarne deed, werd alles voorgedragen met zoo groote verzekerdheid, dat niemand gewaar werd, dat het zijn eigen problemen waren.
Zijn praktisch onderwijs in de snijkamer was gekenmerkt door zijn vaak zeer nadrukkelijk en temperamentvol geuite behoefte aan tucht, ook in het uiterlijke. Maakte hem dit bij niet weinigen zijner studenten gevreesd, de eerbied en de bewondering, die allen hem toedroegen was er niet minder om.
Dezelfde behoefte aan uiterlijk waarneembare tucht en nauwgezette plichtsbetrachting kenmerkte hem ook als leider van het laboratorium en van zijn onmiddellijke medewerkers. Voor menigeen bleek dit te zwaar, maar wie zich zijn tyrannie, want daarop leek het inderdaad, met volharding getroostte, vond op den duur in het door hem dagelijks gegeven voorbeeld een leerschool des levens van onberekenbare waarde.
Bolk werkte altijd. Zijn leven was verdeeld tusschen het laboratorium en de eenvoudige kamers, die hij bewoonde, maar hij werkte in beide even hard. Aan iets anders leek bij hem weinig of geen behoefte te bestaan. In elk geval was hij er volkomen aan onthecht. Zoodoende was zijn leven eenzaam en naar buiten afgesloten. Hij zelf beschouwde dit als de noodzakelijke consequentie van zijn ingeschapen aard. Onomwonden heeft hij dit te verstaan gegeven op den 2den Mei 1922, den dag, waarop zijn vijf en twintigjarig ambtsjubileum - door zijn vrienden uit angst, dat hij het anders niet beleven zou, een jaar te vroeg geplaatst - feestelijk werd herdacht.
Nadat toen vele autoriteiten Bolk's groote verdiensten voor de Universiteit hadden in het licht gesteld en hem voor de volledige overgave aan zijn taak hadden bedankt, nam de jubilaris zelf het woord. ‘Men heeft hier gereleveerd’, zoo sprak hij, ‘hetgeen de Universiteit aan mij zou te danken hebben, mag ik nu de aandacht vragen voor hetgeen ik persoonlijk te danken heb aan de Universiteit. Ik kan dit niet beter uitdrukken dan door te zeggen: voor menschen van mijn natuur zijn er maar twee plaatsen in de wereld: in de woestijn of aan de Universiteit!’
Hem als mensch nader te komen was daarom, behalve voor 'n paar oude getrouwe vrienden, niet gemakkelijk. In het bovenstaande is reeds aangeduid, dat hij in de laboratoriumsfeer niet geneigd was zijn meest beminnelijke zijde buiten te keeren. Wie echter langer dagelijks met hem verkeerden wisten, dat hetgeen wel eens onaangenaam in hem leek een soort façade was, waarachter een bovenal edele rechtschapen en trouwe ziel schuil ging, die een diepen eerbied voor het leven had en de bovenmenschelijke kracht bezat in volkomen resignatie te aanvaarden al wat het hem oplegde aan plichten en leed en ellende. Immers was hij veeleischend voor wie in zijn dienst stonden, voor hun belangen stond hij op de bres, persoonlijk, en hij duldde daarbij nauwelijks medewerking of hulp. Was hij streng, hij was volmaakt eerlijk en rechtvaardig.
Buiten ambtelijk verband was hij, de weinige malen, dat zich dit
| |
| |
voordeed, joviaal, vriendschappelijk en gezellig, zoodra hij zeker was van zijn omgeving. Dan kwam zijn zin voor humor en onbedwingbare plaaglust, met 'n enkel fijn sarcasme gekruid, naar buiten, terwijl zijn spontane en gracieuse hoffelijkheid hem stempelde tot den geboren ‘ami des femmes’.
Was Bolk door zijn geest een waarlijk groot man en door zijn sterken wil en nobelen zin een groot mensch, het geheel van zijn leven heeft iets heroïsch gekregen door de tragiek van het einde.
Op het hoogtepunt nog van zijn kracht, hij telde 53 jaren, heeft hem de ellende getroffen: de vreeselijke ziekte, die hem onmiddellijk een zware invaliditeit bracht en hem meer dan tien jaren lang den dood in de oogen deed zien. Voorbeeldig en heldhaftig heeft hij dit lot gedragen. Langzaam, tergend langzaam is hij gesloopt, lichamelijk in litterlijken zin afgebroken. Hij heeft geen klacht gelaten, geen zucht geslaakt, ja het was of het bittere en harde leed, dat hij te dragen had, zijn gemoed eerder verzachtte.
Wie bij hem kwam waagde het niet, uit diepen eerbied en ontzag ook maar een zweem van medelijden te laten doorschemeren... er werd gegekscheerd, er werd over wetenschappelijke zaken gesproken, er werden plannen gemaakt. Hij aanvaardde het leven, zoolang en zooals hij het had en zag den dood recht in het gezicht.
In de wetenschap, die hem lief was, zal in binnen- en buitenland zijn naam blijven voortleven als van een der waarlijk grooten. Van hooger waarde echter dan deze rechtmatige wetenschappelijke glorie blijft voor hen, die ervan getuige waren, zijn moreele kracht tegenover leven en dood.
J.A.J. Barge
| |
Lijst der voornaamste geschriften
1894 | Beziehungen zwischen Skelett, Muskulatur und Nerven der Extremität. Morphol. Jahrb. 1894, Bd. XXI. |
1895 | Rekonstruktion der Segmentierung der Gliedmaszenmuskultur. Morphol. Jahrb. 1895, Bd. XXII. |
1895 | Die Sclerozonie des Humerus. Morphol. Jahrb. 1895, Bd. XXIII. |
1897 | Een en ander uit de Segmentaal-anatomie van het menschelijk lichaam. I en II. Tijdschrift voor Geneeskunde 1897. |
1897 | Beitrag zur Neurologie der unteren Extremität der Primaten. Morphol. Jahrb. 1897, Bd. XXV. |
1898 | Über eine Variation des kurzen Kopfes des Biceps femoris beim Orang. Morphol. Jahrb. 1898, Bd. XXVI. |
1898 | Die Segmentaldifferenzierung des menschlichen Rumpfes und seiner Extremitäten. I. Morphol. Jahrb. 1898, Bd. XXV. |
1898 | De morphotische Eenheden van het menschelijk lichaam. Haarlem. Erven Bohn. 1898. |
1898 | Die Segmentaldifferenzierung des menschlichen Rumpfes und seiner Extremitäten. II. Morphol. Jahrb. 1898, Bd. XXVI. |
1899 | Die Homologie der Brust- und Bauchmuskeln. Morphol. Jahrb. 1899, Bd. XXVII. |
1899 | Die Segmentaldifferenzierung des menschlichen Rumpfes und seiner Extremitäten. III. Morphol. Jahrb. 1899, Bd. XXVII. |
| |
| |
1899 | De Sympodie, een voorbeeld van pathologische segmentaal-anatomie. Geneeskundige Bladen. Reeks 6, No. X. |
1899 | Die Segmentaldifferenzierung des Rumpfes und seiner Extremitäten. IV. Morphol. Jahrb. 1899, Bd. XXVIII. |
1899 | De variaties in het grensgebied tusschen hoofd en halswervelkolom bij den mensch en hunne beteekenis. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1899/1900, drie stukken. |
1900 | Untersuchungen am schwangeren Uterus von Semnopithecus. Beiträge zur Affenanatomie. I. Morphol. Jahrb. 1900, Bd. XXVIII. |
1900 | Sur la signification de la Sympodie du point de vue de l'Anatomie segmentale. Petrus Camper. I. |
1900 | Über eine Halswirbelsäule mit nur sechs Halswirbeln. Morphol. Jahrb. 1900, Bd. XXIX. |
1900 | Over de betrekking tusschen inhoud en vorm van den schedel. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1900. |
1901 | Über das Gehirn des Orang-Utan. Beiträge zur Affenanatomie. II. Petrus Camper. I. 1901. |
1901 | De oorzaken en de beteekenis der rechtshandigheid. Geneeskundige Bladen 1901. Reeks VIII, No. 10. |
1902 | Der Plexus cervico-brachialis der Primaten. Beiträge zur Affenanatomie. III. Petrus Camper. Deel I, 1902. |
1902 | Kraniologische Untersuchungen holländischer Schädel. Zeitschr. f. Morph. und Anthropologie 1902, Bd. V. |
1902 | Les pierres de vessie en Hollande. Nouvelle Iconographie de la Salpetrière (avec Mons. 1e Dr. Mayet de Lyon). |
1902 | On a human skeleton showing bifurcation of several ribs. Petrus Camper. I. 1902. |
1902 | Das Kleinhirn der Neuweltaffen. Beiträge zur Affenanatomie. IV. Morphol. Jahrb. 1902, Bd. XXXI. |
1902 | Naar aanleiding der erfelijkheid van Tuberculose. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1902. |
1903 | Over den natuurlijken dood. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1903. Verhandelingen van het Natuur- en Geneeskunde Congres. 's-Gravenhage 1903. |
1903 | Hauptzüge der vergleichenden Anatomie des Cerebellum der Säugetiere, mit besonderer Berücksichtigung des menschlichen Kleinhirns. Monatsschrift für Psychol. und Neurologie 1903, Bd. XII. |
1903 | Über eine sehr seltene Verknöcherungsanomalie des Hirnschädels. Petrus Camper. II. 1903. |
1903 | Hoofdlijnen der vergelijkende Anatomie van het cerebellum der zoogdieren. Psych. en Neurologische Bladen 1903, No. 3/4. |
1903 | Over de physiologische beteekenis van het cerebellum. Haarlem. Erven Bohn. 1903. |
1903 | Bijdrage tot de kennis van de physische anatomie van de hersenen. Geneeskundige Bladen 1903. Reeks X. No. 5. |
1903 | Entwicklungsvorgänge in der occipitalen Region des Primordialcraniums beim Menschen. Petrus Camper. II. 1903. |
1904 | De beteekenis der bevruchting in verband met beschouwingen over den natuurlijken dood. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1904. |
1904 | Over een belangwekkenden vorm van Minimum bifidus en over het ontstaan van Polydactylie in het algemeen. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1904. |
1904 | Beziehungen zwischen Hirnvolum und Schädelkapazität, nebst Bemerkungen über das Hirngewicht der Holländer. Petrus Camper. Deel II. |
1904 | De verspreiding van het brunette en blondine type in Nederland. Verslag. Kon. Akademie van Wetenschappen 1904. |
1905 | Tuberculose en ras. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1905. |
1905 | Repartition du type brun et du type blond dans les Pays-Bas. Bull. et Mém. de la Société d'Anthropologie de Paris 1905. |
1905 | Das Gehirn eines Papua von Neu-Guinea. Petrus Camper. III. 1905. |
1905 | Over de ontwikkeling van het cerebellum bij den Mensch. 1. Versl. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1905. |
| |
| |
1905 | On the development of the cerebellum in man. I. Proceedings of the Royal Soc. Vol. VIII, 1905. |
1905 | Idem, II. Hollandsch en Engelsch. 1905. |
1906 | Dubbelmonstra, hun classificatie en ontstaan. Geneeskundige Bladen 1906, 12e Reeks, No. 9 en 10. Haarlem. |
1906 | De betrekking tusschen de tandformule der platyrrhine en katarrhine Primaten. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XIV, 1906. - Proceedings Royal Soc. Vol. VIII, 1906. |
1906 | Zur Frage der Assimilation des Atlas am Schädel beim Menschen. Anatomischer Anzeiger 1906, Bd. 28. |
1906 | Über die Neuromerie des embryonalen menschlichen Rückenmarkes. Anatomischer Anzeiger 1906, Bd. 28. |
1906 | Das Cerebellum der Säugetiere. Haarlem, Erven Bohn. Jena, Gustav Fischer. 1906. |
1906 | Ein Fall von Rückenmarksverdoppelung mit Heteropie bei einem Beuteltier. Anatomischer Anzeiger 1906, Bd. 29. |
1907 | Die Differenzierung des Primatengebisses. Beiträge zur Affenanatomie V. Petrus Camper, Deel IV, 1907. |
1907 | Is rood haar een nuance of een variëteit? Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1907. |
1907 | Pseudohermaphroditismus masculinus occultus. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1907. |
1907 | Zur Entwicklung und vergleichenden Anatomie des Tractus urethrovaginalis des Primaten. Beiträge zur Affenanatomie. VI. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1907, Bd. X. |
1908 | Heeft roodharigheid de beteekenis van nuance of van variëteit. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1908. |
1908 | De bevolking van Nederland in hare anthropologische samenstelling. In: Gallée, Het Boerenhuis in Nederland en zijne bewoners. Utrecht, A. Oosthoek. 1908. |
1908 | Pseudohermaphroditismus masculinus occultus. Anatomischer Anzeiger 1908, Bd. XXXII. |
1908 | Over functielocalisatie in de kleine hersenen. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1908. |
1908 | Über die Verbreitung der Rothaarigen in den Niederlanden. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1908, Bd. XI. |
1909 | Over de lichaamslengte der manlijke bevolking in Nederland. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1909. |
1909 | Das Gehirn von Gorilla. Beiträge zur Affenanatomie. VII. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1909, Bd. XII. |
1909 | Over de ligging en verschuiving van het foramen magnum bij de Primaten. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1909. |
1909 | On the position and displacement of the foramen magnum in the Primates. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1909. |
1909 | Über die Phylogenese des Primatengebisses und das Zukunftsgebisz beim Menschen. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1910, Bd. XIII. Mit Nachtrag, Bd. XIII, 2. |
1909 | Over de helling van het foramen magnum bij de Primaten. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, December 1909. |
1910 | Over de ontwikkeling van het verhemelte en de beteekenis van de tandlijst bij den mensch. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1910. |
1910 | De toeneming in lichaamslengte der manlijke bevolking van Nederland. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1910. |
1910 | Die Furchen an den Groszhirnen eines Thorakopagen. Folia neuro-biologica 1910, Bd. IV. |
1910 | De lichaamslengte van de Amsterdamsche Joden in 1850 en 1900, vergeleken met die der niet Joodsche bevolking. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1910. |
1910 | De segmentale innervatie van romp en ledematen bij den mensch. Haarlem, Erven Bohn. 1910. |
1910 | Beobachtungen über Entwicklung und Lagerung von Pigmentzellen bei Knochenfischembryonen. Archiv für mikrosk. Anatomie 1910, Bd. 75. |
| |
| |
1910 | Over de ontwikkeling der hypophyse der Primaten, in het bijzonder die van Tarsius. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1910. |
1910 | On the development of the hypophysis of Primates, especially of Tarsius. Proc. Royal Soc. 1910. |
1911 | Über die Gaumenentwicklung und die Bedeutung der oberen Zahnleiste beim Menschen. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1911, Bd. XIV. |
1911 | Zur Entwicklungsgeschichte der menschlichen Lippen. Anatomische Hefte 1911, Heft 132. |
1911 | Die Herkunft der Fontanella metopica beim Menschen. Verhandlungen anatomischer Gesellschaft 1911, 25. Versammlung in Leipzig. |
1912 | Schets der ontwikkelingsgeschiedenis van het menschelijk gebit. Geneeskundige Bladen 1912, Reeks 16, No. 6/7. |
1912 | Opmerkingen over de fossa retrosacralis. Feestbundel Treub. 1912. |
1912 | Over de structuur van het reptielengebit. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1912. |
1912 | On the structure of the dental system of reptiles. Proceedings Royal Soc. 1912. |
1912 | Über die Fossa retrosacralis. Anatomischer Anzeiger 1912, Bd. 41. |
1912 | Über die Obliteration der Nähte am Affenschädel, zugleich ein Beitrag zur Kenntnis der Nahtanomalien. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie, Bd. 15. (Beitrag zur Affenanatomie. IX). |
1912 | Tandcaries en pigmentatie. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1912. Eerste helft, No. 19. |
1912 | Über die Struktur des Reptiliengebisses und die Beziehung desselben zum Säugergebisz. Verhandlungen der Anatomischen Gesellschaft. München, April 1912. |
1913 | Odontologische Studien. I. Die Ontogenie der Primatenzähne. Versuch einer Lösung der Gebiszprobleme. Jena, Gustav Fischer. 1913. |
1913 | Supernummerary teeth in the Molar region in Man. Read before the meeting of the International Dental Federation in the anatomical Laboratory in Amsterda. August 1913. British Dental Journ. Vol. XXXV, No. 3 - La Odontologia XXIII, No. 2 (Sobre molares supernumerarios). - Deutsche Monatsschrift für Zahnheilkunde 1914, Nr. 3. (Über überzählige Zähne in der Molarengegend des Menschen). - l'Odontologie. Les dents surnuméraires dans la region molaire de l'homme. Février 1914. - Tandheelkundig Tijdschrift 1913. |
1914 | Welcher Gebiszreihe gehören die Molaren an? Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1914, Bd. XVII. |
1914 | Odontologische Studien. II. Die Morphogenie der Primatenzähne. Eine weitere Ausarbeitung der Dimertheorie. Jena, Gustav Fischer. 1914. |
1914 | Über die Körperlänge der Niederländer und deren Zunahme in den letzten Decennien. Festschrift für G. Schwalbe. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1914, Bd. XVIII. |
1914 | Over het voortijdige sluiten der pijlnaad in verband met scaphocephalie. Geneeskundige Bladen 1914, Reeks 18, No. 2. |
1914 | Tot welke gebitreeks behooren de kiezen. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen. December 1913. |
1915 | Bemerkungen über Wurzelvariationen an menschlichen unteren Molaren. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1915, Bd. XVII, Nr. 3. |
1915 | Über Lagerung, Verschiebung und Neigung des Foramen magnum am Schädel der Primaten. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1915, Bd. XVII, Nr. 3. |
1915 | Über die Entstehung des Schmelzseptumus. Anatomischer Anzeiger, Bd. 48, Nr. 1 und 2. |
1915 | On the premature obliteration of sutures in the human skull. American Journal of Anatomy 1915, Vol. 17, No. 4. |
1915 | De betrekking van het gebit der Marsupialia tot dat der Reptilien en der Monodelphia. 1e Mededeeling. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, 29 Mei 1915. |
1915 | Das Carabellische Höckerchen. Schweizerische Vierteljahrschrift für Zahnheilkunde 1915, Bd. XXV. |
| |
| |
1915 | Über ein Gebisz mit vascularisierten Schmelzorganen. Anatomischer Anzeiger 1915, Bd. 48. |
1915 | Über die Regio mentalis des Unterkiefers von Siamang. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1915, Bd. XIX. |
1915 | Over de verschillende vormen van schedelmisvormingen bij den mensch. Verhandelingen Genootschap tot bevordering v. Nat.-Genees- en Heelk. 1915. |
1915 | Over kruisschedels. Geneeskundige Bladen, Bd. XVIII, No. 9. |
1915 | On the relation between the dentition of Marsupials and that of Reptiles and Monodelphians. Proceedings of the Royal Soc., Vol. 18, No. 4/5. |
1915 | Problems of human dentition. American Journal of Anatomy Jan. 1916, Vol. 19, No. 1. |
1915 | Die Beziehung zwischen Reptilien-, Beutler- und Placentaliergebisz. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1916, Bd. XX. |
1917 | Die überzähligen oberen Incisivi des Menschen. Deutsche Monatsschrift für Zahnheikunde 1917, Heft 4. |
1917 | Die ‘Bulla Maxillaris’ des Gorilla. Anatomischer Anzeiger 1917, Bd. L. |
1917 | Anatomische Bemerkungen über einen Fetus von Elephas africanus. Verhandelingen Kon. Akad. v. Wetenschappen 1917, Deel XIX. |
1917 | Über das kaudale Rumpfende eines Fetus vom Schimpanse. Anatomischre Anzeiger 1917, Bd. L. |
1918 | Hersenen en cultuur. Amsterdam, Scheltema en Holkema. 1918. |
1918 | On metopism. American Journal of Anatomy 1918, Vol. 22. |
1918 | De topografische verhoudingen der orbitae in jonge en volwassen schedels van den mensch en der menschapen. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, 23 Maart 1918. |
1918 | De individueele varieties in de spinale innervatie der spieren, in het bijzonder van het bovenbeen. Feestbundel Winkler. Psychiatrische en Neurologische Bladen 1918. |
1918 | Rede bij de overdracht van het Rectoraat op 16 September 1918. Jaarboek der Universiteit. |
1918 | On the topographical relations of the orbits in infantile and adult skulls in man and apes. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXI, No. 3. |
1918 | Über die Behaarung eines Fetus von Schimpanse. Beidragen tot de Dierkunde (Natura Artis Magistra). Afl. XXI. Feestbundel Dr. Kerbert. |
1919 | Über prämature Obliteration der Nähte am Menschenschädel. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie 1919, Bd. XXI. |
1919 | Odontologische Studien. III. Zur Ontogenie des Elefantengebisses. Jena, Gustav Fischer. 1919. |
1919 | Over de ontwikkeling van het gebit van Elephas africanus. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, 22 Febr. 1919. |
1919 | Die Topographie der Orbita beim Menschen und Anthropoiden und ihre Bedeutung für die Frage nach der Beziehung zwischen Menschen- und Affenschädel. Verhandelingen Kon. Akad. v. Wetenschappen 1919, Dee XX. |
1919 | Über Metopismus. Zeitschr. für Morphologie und Anthropologie, Bd. XXI, 2. |
1920 | Over den Index cephalicus en de absolute maten van het hoofd der bevolking van Nederland. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXVIII, 27 Maart 1920. |
1920 | Over den grondvorm van de menschelijke maag en over megacolon. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1920, II, No. 12. |
1920 | On the Index cephalicus and the absolute dimensions of the head of the population of Holland. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXIII, No. 1. |
1921 | Over het karakter der morphologische veranderingen bij aandoening der endocrine organen. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, 26 Febr. 1921, Deel XXIX. |
1921 | Odontological Essays. I. On the development of the palate and alveolar ridge in man. Journ .of Anat. Vol. LV. |
1921 | Odontological Essays. II. On the development of the enamel-germ. Journal of Anatomy, Vol. LV, Part III. |
1921 | Odontological Essays. III. On the tooth-glands in Reptiles and their rudiments in mammals. Journal of Anatomy, Vol. LV, Part IV. |
| |
| |
1921 | The part played by the endocrine glands in the evolution of man. Lecture delivered at the Royal Society of Medicine on May 12th 1921. Lancet, Sept. 10, 1921. |
1921 | Die verschiedenen Formen des Condylus tertius und ihre Entstehungsursachen. Anatomischer Anzeiger 1921, Bd. 54. |
1921 | Über unvollständig assimilierte letzte Occipitalwirbel beim Menchen. Anatomischer Anzeiger, Bd. 55. |
1922 | Odontological Essays. IV. On the relation between Reptilian and Mammalian Teeth. Journal of Anatomy 1922, Vol. LVI. |
1922 | Über eine Verbindung zwischen Zungenwurzel und Pharynxgewölbe bei einem menschlichen Fetus. Anatomischer Anzeiger 1922, Bd. 55. |
1922 | Over de beteekenis der voorhoofdlijsten bij de Primaten. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXXI, No. 1, Febr. 1922. |
1922 | Beobachtungen an einem schwangeren Uterus von Gorilla. Anatomischer Anzeiger 1922, Bd. 55. |
1922 | On the character of morphological modifications in consequence of affections of the endocrine organs. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1922, Vol. XXIII, No. 9. |
1922 | On the significance of the supra-orbital ridges in the primates. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXV. |
1922 | Aangeboren afwijkingen beschouwd in het licht der foetalisatietheorie. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1922, IIe helft, No. 14. |
1922 | Über die Beziehung der Chorda zur Basalplate bei Säugern. Bijdrage tot de Dierkunde 1922, Afl. XXIII, Feestbundel Weber. |
1922 | Het probleem der orthognatie. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1922, Deel XXXI, No. 8. |
1922 | Odontological Essays. V. On the relation between reptilian and mammalian dentition. Journal of Anatomy, Vol. LVII. |
1922 | The problem of Orthognathism. Proc. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXV, No. 7. |
1923 | Over mongolenplooi en mongoloide idiotie. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1923. |
1923 | Het begin der juveniele levensphase. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1923. |
1923 | De menarchie bij de Nederlandsche vrouw en de vervroeging ervan bij de jongste generatie. Verslag Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXII, No. 7. |
1923 | The menarche in Dutch woman and its precipitativ appearence in the youngest generation. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXVI. |
1924 | De samenstelling en herkomst der Nederlandsche bevolking. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1924, Eerste helft, No. 7. |
1924 | Over het kinprobleem. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Febr. 1924, Deel XXXIII, No. 2. |
1924 | Die ‘Nebenleiste’ der Säugetiere und die’ ‘Zahndrüsenleiste’ der Reptilien. Deutsche Monatsschrift für Zahnheilkunde 1924, Heft 7. |
1924 | On the Hairslope in the frontal region of man. Journal of Anatomy, Vol. LVIII. |
1924 | The chinproblem. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXVII. |
1924 | Die Entstehung des Menschenkinnes. Ein Beitrag zur Entwicklungsgeschichte des Unterkiefers. Verhandelingen Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXIII. |
1924 | Statistisch onderzoek over de menarche bij de Nederlandsche bevolking. Geneeskundige Bladen, Reeks 24, No. VI. |
1924 | Over het bestaan van een langhoofdig Gorillaras. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXXIV. |
1924 | On the existence of a dolichocephalic race of Gorilla. Proc. Akad. Kon. v. Wetenschappen, Vol. XXVIII. |
1924 | Zwei Fälle einer sehr seltenen Anomalie der kubitalen Artikulationsfläche des Humerus. Anatomischer Anzeiger, Bd. 59. |
1924 | Das Gewicht der Zähne. Anatomischer Anzeiger, Bd. 59. |
1925 | De ontogenetische recapitulaties als hormonistisch verschijnsel. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1925, IIe helft. |
| |
| |
1925 | Over het bericht van deskundigen in zake de vaderschapsactie. Rechtsgeleerd Magazijn, 44e Jaargang. |
1925 | Untersuchungen über die Menarche bei der niederländischen Bevölkerung. Zeitschr. für Geburtshilfe und Gynäkologie, Bd. LXXIX. |
1925 | La récapitulation ontogénique comme phénomène hormonique. Archives d'Anatomie, d'Histologie et d'Embryologie 1925/26, Tome V. |
1925 | Over het probleem der menschwording. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXXIV, No. 10. |
1925 | Een zeer merkwaardig menschelijk dubbelmonstrum. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1926. |
1925 | Das Problem der Menschwerdung. Vortrag, gehalten am 15. April 1926, auf der XXV. Versammlung der Anatomischen Gesellschaft zu Freiburg. Jena, Gustav Fischer. 1926. |
1925 | On the problem of Anthropogenesis. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXIX, No. 3.
Over de oorzaak en beteekenis van het niet sluiten der schedelnaden bij den mensch. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1926, IIe helft, No. 21. |
1925 | Vergleichende Untersuchungen an einem Fetus eines Gorilla und eines Schimpansen. Zeitschr. für Anatomie und Entwicklungsgeschichte, Bd. 81. |
1925 | Die Doppelbildung eines Affen. Beitrag zur pathologischen Anatomie und zur allgemeinen Pathologie, Bd. 76. |
1925 | Le problème de l'Anthropogénèse. Comptes rendus de l'Association des Anatomistes Réunion XXI. |
1927 | De biologische grondslag der menschwording. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1927, Ie helft, No. 17. |
1927 | Over het ontstaan der menschenrassen. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Deel XXXVI, No. 3. |
1927 | On the origine of human races. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXX, No. 2. |
1927 | Eine noch unbekannte menschliche Doppelbildung: Kranio-Amniopagus. Anatomischer Anzeiger, Bd. 65. |
1927 | Über die Lippe und das Gebisz bei der zyklopischen Miszbildung und Hasenscharte. Zeitsch. für Anatomie und Entwicklungsgeschichte, Bd. 85. |
1927 | Über die Bedeutung der Schmelzpulpa und die Natur des Schmelzseptums. Anatomischer Anzeiger, Bd. 66. |
1927 | De ontwikkeling van het gebit bij Trichosurus vulpecula. Verslag. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. 37. |
1927 | The development of the dental system in Trichosurus vulpecula. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen, Vol. XXXII. |
1927 | Mythologie en Teratologie. Rede Algemeene Vergadering Kon. Akad. v. Wetenschappen. Jaarboek der Akademie. |
1929 | Origin of racial characteristics in man. American Journal of physical Anthropology 1929, Vol. 13. |
1929 | Die Gebiszentwicklung von Trichosurus vulpecula. Morphol. Jahrb. (Maurer-Festschrift). |
1929 | On the course of haircurrents. Proc. Kon. Akad. v. Wetenschappen 1929, Vol. XXXII, No. 9. |
|
|