bewonderingen, zijn tijdgenooten van ‘De Nieuwe Gids’, maar bovendien had hem van dien kant de wijsheid bereikt der zelfkritiek: ‘Laat ik mijn vers herzien en niet doorgaan in den trant van mijn eerstelig, al is die verwelkomd door Joseph Alberdingk Thijm, laat ik mij zelf worden!’
Die eersteling, ‘Een bundel Gedichten’ was verschenen in 1886. Van die sterk rhetorische verzen tot ‘Felice en andere gedichten’ van 1892 - 't was een overgang als zonder beheerschenden invloed van Tachtig niet denkbaar ware geweest. Eerst evenwel met ‘Opgang’ van 1895 bereikte Brom het hoogland, waarop hij zich zal bewegen, vrijwel zichzelf gelijkblijvend, tot aan zijn dood.
Word u zelf! beteekende voor hem: streef naar het persoonlijke, het eigene, het individueele, het uwe dus; het beteekende allerminst: volg het individualisme van ‘De Nieuwe Gids’. Dat immers verdroeg zich niet met een katholieke levensbeschouwing, met een geloof, dat zoo duidelijk spreekt in deze ééne strofe uit ‘Opgang’:
'k Zal in devotie zangen samenrijgen
Opgaand tot U als één aanbiddingsketen...
Hoog-Heilge, doe Uw aanschijn teeder nijgen,
Sterk mij in reinen wil en zelfvergeten!
In 1909 volgen ‘Verzen’, waaronder er zijn van zijn teederste en vroomste. Vrucht van zijn eersten ouderdom is de gevoelige romantiek in ‘Dante's Opgang’ van 1923. In 1926 komt ‘Grootstad’ uit, ondanks den ondichterlijken titel, werkelijk poëtische bespiegeling van het moderne nerveuze city-leven.
Brom's verzen, grootendeels sonnetten, zijn bij niet-katholieken zeer weinig bekend; ze zijn ook bij zijn geloofsgenooten nooit populair geworden: alleen ‘Opgang’ beleefde een herdruk, en dit zonder uitverkocht te zijn.
Ook enkele prozastukken en kritieken staan op zijn naam; hij heeft medegewerkt aan den Volksalmanak van J.A. Alberdingk Thijm, de Kath. Illustratie, de Dietsche Warande, De Kath. Gids, De Katholiek, Van onzen Tijd, De Beiaard, Nederland en De Gids. Ook schreef hij soms in de dagbladen: De Tijd, Het Centrum, De Maasbode.
Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaring heeft Anton van Duinkerken een ‘Bloemlezing’ uit zijn werken samengesteld en uitgegeven bij ‘De Gemeenschap’ te Utrecht; hij schreef daarbij een inleiding, die een voortreffelijke karakteristiek mag heeten.
Een hoofdbron voor de kennis en waardeering van Eduard Brom's dichterbestaan zijn de Jaarboeken van De Violier. Met het Thijmsche streven van dien kunstkring heeft Brom zijn leven vijfendertig jaren vereenzelvigd. 't Jaarboek van 1935, verschijnend na zijn dood, herdenkt den dichter, die Thijm vereerde minder om zijn verzen dan om zijn schoone leven, en van wiens eigen wezen zooveel Thijmsche gracie uitging.
C.R. de Klerk