bekend. Wel leverde hij vrij talrijke bijdragen aan 't Tijdschrift v. Nederl. Taal en Letterk., waarvan een - overigens niet volledig - lijstje hier achter volgt. Op een wetenschappelijke waardeering van een en ander ga ik hier niet in. De titels mogen volstaan. Slechts wil ik ook van die kleinere bijdragen zeggen dat ze levendig en helder geschreven zijn en me meerendeels overtuigend voorkomen. Bij 't nog eens overlezen ervan ten behoeve van dit stukje had ik 't gevoel mijn ouden vriend weer in levenden lijve te hooren redeneeren.
In 1906 werd H. lid van de Mij. der Nederl. Letterkunde.
Na zijn afscheid van 't Leidsch Gymnasium verhuisde hij naar Voorburg, waar hij 24 Mei 1932 overleed. Hij was in gelukkigen echt gehuwd met Mejuffrouw H.W. Buys, die hem overleefde, een dochter van den bekenden predikant-schijver-vertaler M. Buys. Kinderen liet hij niet na. Te Voorburg maakte hij zich verdienstelijk voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal door, belangeloos, ten behoeve der redactie eenige schrijvers te excerpeeren.
Tot zoover deze opsomming van feiten. Thans een enkel woord over 't karakter van Teun Hendriks.
Hij was een door en door oprecht mensch en die verdiend had in wijderen kring gewaardeerd te worden dan slechts door vrienden, collega's en leerlingen. Buiten dien kring oogstte hij vaak een minder billijke critiek, waartoe hij zelf echter aanleiding gaf. Want in zijn uitingen of liever gezegd in zijn réacties op die van anderen als zijn toorn of verontwaardiging was opgewekt, kon hij, als gevolg van zijn edelaardige spontaneïteit, soms heel heftig worden en opbruisen. Zij, die hem goed kenden en daardoor van hem hielden, zijn vrienden en ook zijn leerlingen als die bui zich toevallig over een klas ontlast had, beschouwden zoo'n geval als een intermezzo, als een corollarium van zijn goedhartigheid, en vergaven en vergaten 't heele geval gauw en graag. Maar 't relaas er van in den huiselijken kring der leerlingen direct nadat 't gebeurd was, en dan vaak nog wat opgesmukt door den interessant doenden verteller, was een kwaad ding en buiten alle verhouding met de inderdaad begane fout.
Hij was een door en door oprecht en argeloos mensch.
Zonder bepaald een minachting te hebben voor orthografie en spelregels - want hij was geen anarchist, zelfs geen kathederanarchist -, vond hij 't belangrijker en werkte hij daarin van harte mede met zijn collega's in de oude talen, dat de leerlingen zoo gauw mogelijk eenig inzicht kregen in den bouw van een zin, welk inzicht immers bij de studie der classieke talen nog noodzakelijker is dan bij die van modern nederlandsch. Hij vond 't belangrijk dat de leerlingen zich ontwikkelden, belang leerden stellen in litteratuur, gevoel kregen voor wat mooi of leelijk is uitgedrukt en zich rekenschap gaven waarom 't één mooi en 't ander leelijk is, en ten slotte dat ze eventueele eigen gedachten in behoorlijken vorm konden uiten. En dat streven werd bij 't eindexamen, in den vorm van een presentabel Nederlandsch opstel, gewoonlijk ook met succes bekroond, maar niet altijd naar verdienste gewaardeerd. Want spelfouten mankeerden niet, en al 't goede wat