merd doktershuis gekocht onder aan de Weversstraat in Oosterbeek, waarheen hij einde Maart 1918 verhuisde.
Sedert Nov. 1912 lid van het Historisch Genootschap te Groningen besprak hij als zoodanig:
1e. Een teruggevonden werkje van Joh. Picardt.
2e. Ontstaan en geschiedenis van het Algemeen Handelsblad.
3e. Iets over Mevrouw Palm-Aalders.
4e. De familie-annonce, ook als bron van historische kennis.
5e. Aanvulling op Feith's artikel over den Tammingaborg.
6e. Hollandsche houtgraveurs in de 19e eeuw.
In 1913 was hij lid geworden van het Genootschap de Nederlandsche Leeuw en 12 Juni 1918 werd hij gekozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Op maatschappelijk gebied gaf hij zich te Groningen geheel aan het ‘Tehuis voor Dakloozen’. Jarenlang was hij bestuurslid, de laatste jaren voorzitter. Zijn aftreden in 1918 werd èn door 't bestuur èn door de bewoners ten zeerste betreurd.
Na zijn vestiging in Oosterbeek kreeg hij al zijn tijd beschikbaar voor zijn documentatie, waaraan al sedert lang zijn vrouw, moeder, zuster en schoonvader medewerkten. Intusschen bleef hij het bibliotheekwezen getrouw door op verzoek van den eigenaar van het kasteel Nederhemert diens bibliotheek opnieuw te ordenen en te catalogiseeren en de doubletten eruit te verwijderen.
Buitengewoon gunstig was zijn werk voor archieven en aanvulling van archiefstudie. Het op fiches brengen van kerkelijke archieven en de oprichting van de N.V. tot indiceeren van kerkelijke archivalia in 1924 is zijn werk geweest. Deze vennootschap heet thans: ‘Bureau voor Historische Demographie’. Ook was hij het die in 1914 den stoot gaf tot een vervolg op het Album Studiosorum van Leiden van 1875-1925.
Maatschappelijk werk vond hij in Oosterbeek als bestuurslid van de J.P. Heije-stichting en als voorzitter van de Commissie tot wering van schoolverzuim. Hoe hij in beide vereenigingen gewaardeerd werd, dat werd uitgesproken bij zijn begrafenis op 29 Mei 1933 door den directeur van de school der Dr Heije-stichting, die toen mede voor de Commissie tot wering van schoolverzuim het woord voerde.
Einde 1931 begon hij te sukkelen. In het Diaconessenhuis te Utrecht moest hij opgenomen worden. Hij onderging daar verscheidene neusoperaties. In den zomer van 1932 leek het alsof herstel was ingetreden, doch in het najaar begon het sukkelen opnieuw, en na een lang en heldhaftig gedragen lijden kwam het einde op 25 Mei 1933.
Leiden
J.E. Kroon.