Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1933
(1933)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Levensbericht van Sir John Abraham Jacob de Villiers
| |
[pagina 176]
| |
leiding dus geen sprake, ook in later jaren niet. Maar door zijn talenstudie ontwikkelde hij zich wel als een polyglot. In 1885 nog geneigd een studie te maken om in ambtelijken dienst te worden toegelaten, besloot hij kort nadien te dingen naar een plaats in het Britsch Museum, in de boekenafdeeling, waar talenkennis woog. Hij toch kon een 1ste klas certificaat overleggen van de Society of Arts en van de City of London College, hem in 1885 gegeven, nopens zijn kennis van Latijn, Fransch, Duitsch, Spaansch, Italiaansch en Nederlandsch. In 1887 kreeg hij van den Aartsbisschop van Canterbury vergunning om deel te nemen aan het examen voor een vacante plaats in het Britsch Museum en van de tien candidaten kreeg De Villiers het hoogste aantal punten. Zoo deed hij in 1887 zijn intrede in dien tempel van wetenschap, welke hem niet met veel geestdrift ontving. Als nieuweling of 2de klas assistent kreeg hij een salaris van £ 120, met £ 10 per jaar opklimmend tot £ 240; bij bevordering tot assistent 1ste klasse zou hij met £ 450 worden beloond. Na zijn kantooruren hield hij zich bezig met vertaalwerk en wekelijksche boekbesprekingen, vooral voor de toen pas opgerichte Westminster Gazette. Ook gaf hij drie jaar lang les in Fransch, Duitsch, Italiaansch en Spaansch aan het zelfde City of London College, dat hem vroeger onder zijn leerlingen had geteld. Zijn verdiend salaris stortte hij in het bouwfonds dier instelling. Later koos men hem in het bestuur, zoodat hij daar achtereenvolgens leerling, leeraar en lid van het bestuur is geweest. Uithoofde van zijn geographische- en talenkennis, werd De Villiers uitgenoodigd deskundigen raad te geven bij grenskwesties, welke in volgende jaren zouden worden beslecht. Het begon met de kwestie, welke al vele jaren tusschen Britsch-Guyana en Venezuela hangende was, en welke de president van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika door arbitrage wenschte te zien beëindigd. Met deze aangelegenheid hield hij zich bezig van 1896 tot 1899. Een 40-tal dikke folianten van de West-Indische Compagnie, ieder ongeveer 2000 bladzijden groot, werden van het Departement van Koloniën naar het Rijksarchief overgebracht en De Villiers heeft deze 40 deelen een voor een doorgelezen en bestudeerd en uittreksels en vertalingen gemaakt van die gedeelten, welke hem voor de kwestie van belang toeschenen. Niet alleen in Groot-Brittannië strekte zijn onderzoek zich uit, maar ook in Nederland (Middelburg, Veere en 's-Gravenhage). In Veere ontving hij groote hulp van den politieagent-archivaris Perrels. In dat kleine thans onbeteekenende stadje, vanwaar zich vele kolonisten in vorige eeuwen naar de koloniën Essequebo en Berbice hadden begeven, kon belangrijk bewijsmateriaal voor den eisch van het machtige Engeland worden gekregen. Ook het Rijksarchief in 's-Gravenhage werd bezocht met Rev. Dr George Edmundson en de toen- | |
[pagina 177]
| |
malige gezant van het Hof van St. James in 's-Gravenhage Sir Alexander Swettenham, die uit de archieven van Ceilon kennis van het Nederlandsch had verworven, bewees hem bij zijn onderzoek in Nederland groote diensten. Daarna kwam de grensregeling tusschen Britsch-Guyana en Brazilië, welke van 1901 tot 1904 duurde en waarbij De Villiers zijn nasporingen uitstrekte tot Lissabon, Madrid en Berlijn. De Venezolaansche grenskwestie kwam voor een rechtbank te Parijs, die 4 Oct. 1899 uitspraak deedGa naar voetnoot1. In de Braziliaansche kwestie trad de Koning van Italië als arbiter op. In dat tijdperk heeft De Villiers de 40 folianten, zooals hij zelf zegt, wel 12 malen doorgelezen. In 1906 ontving Koningin Wilhelmina hem in bijzonder gehoor; 4 Maart 1911 hield hij een lezing voor Hare Majesteit en het Nederlandsche Hof en vervolgens in verscheidene plaatsen in Nederland, waarbij hij zich als een uitstekend historicus deed kennen. Was hij in 1909 benoemd tot hoofd van de kaartenkamer van het Britsch Museum, dezen post verwisselde hij in 1920 voor die van Deputy Keeper van de Printed Books Department. Ook gedurende den wereldoorlog deed zijn geboorteland een beroep op zijn kennis van het Nederlandsch, door hem in 1914 als 2den handelsattaché in 's-Gravenhage te benoemen en tot waarnemend handelsattaché van Maart tot November 1915. Hier deed hij voornamelijk controleerend werk op de toen opgerichte N.O.T. Aan de samenstelling van handboeken voor gebruik der vredesconferentie in 1919 werkte hij mede en in het grensgeschil tusschen Labrador en Canada, dat in 1926 door arbitrage werd beslecht, was hij cartographisch expert. Newfoundlands grondgebied werd daardoor met 110.000 vierkante mijlen uitgebreid. Hij werd in 1927 in den adelstand verheven ter gelegenheid van 's konings verjaardag. Na 37 dienstjaren trad Sir John op 26 Juli 1924 af. Veertien jaren was hij eere-secretaris van de Hakluyt Society geweest. Er verschenen talrijke publicaties van zijn hand, waarvan wij noemen: The Dutch in South Africa (1923), Famous Maps in the British Museum (1914), Holland and some Jews (1908), The East and West Indian Mirror, Joris van Spilbergen's Voyage round the World (1614-1617) and the Australian Navigations of Jacob le Maire (1906), uitgegeven door de Hakluyt Society, evenals Early Dutch and English Voyages to Spitsbergen, Journael of Dagh-Register by J. Segersz van der Brugge, 1634 (1904), Holland (1907), Objects of Jewish Interest in the British Museum (1914). Een zijner meest bekende werken was Storm van 's-Grave- | |
[pagina 178]
| |
sande, or the Rise of British Guiana, compiled from his despatches by C.A. Harris and J.A.J. de VilliersGa naar voetnoot*. London 1911, in 2 deelen uitgegeven met tal van platen, kaarten enz. door de Hakluyt Society, series XXVI-XXVII. Het verwondert ons niet, dat na het lezen van 80.000 bladzijden brieven van dezen gouverneur van Essequebo en Demerary, tusschen 1738-1772 geschreven aan de Kamer van Zeeland van de W.I. Comp., deze vergeten man het onderwerp werd van een boek, dat later, in 1920, uitgegeven door de Linschoten Vereeniging, in het Nederlandsch verscheen onder den titel: Storm van 's-Gravesande, zijn werk en zijn leven uit zijn brieven opgebouwd, een werk, dat voor de koloniale literatuur van Nederland van groote beteekenis is. De Trustees van het Britsch Museum gaven uit: A Map of the World, designed by G.M. Contarini in 1506, de eerste gedrukte kaart waarin de ontdekkingen van Columbus en zijn tijdgenooten in de nieuwe wereld zijn opgenomen. West-Indië heeft veel belangstelling van Sir John gehad, getuige zijn vertaling van gedeelten van Jan Jacob Hartsinck's Beschrijving van Guiana, alsvoren van Reisen in Britisch Guiana door Richard Schomburgk ten behoeve van de grensgeschillen, The Historical Geography of British Guiana (1914), The Boundaries of British Guiana (1912), The Foundation and Development of British Guiana (1911). Sir John bezocht andermaal, in 1921, Nederland en hield op 30 Maart voor het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen en de plaatselijke afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond te 's-Hertogenbosch een voordracht over den in die plaats geboren Nederlandschen commandeur van Essequebo: Storm van 's-Gravesande (1743-1750), die van 1750-1772 directeur-generaal van Essequebo en Demerary was. Sir John, die van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina het Officierskruis van de Oranje-Nassauorde ontving, was lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, eerelid van het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, lid van het Historisch Genootschap te Utrecht, het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen en lid van de Royal Geographic Society en de Hugenot Society in Engeland. Hij was in 1914 met Alice Abrahams gehuwd, die hem overleeft. Hij vertegenwoordigde Zuid-Afrika, waar hij zelf nimmer was geweest, in de Londensche commissie ter bevordering van de studie van het Nederlandsch aan de universiteit te Londen.
Fred. Oudschans Dentz. |
|