Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1933
(1933)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Levensbericht van Prof. Dr. Albert Eekhof
| |
[pagina 136]
| |
tot in bijzonderheden vasthield, daarbij een sterke historische zin en liefde voor het verleden, bepaalden hem bij de historische zijde der theologie, meer in het bijzonder bij de kerkgeschiedenis of ‘Geschiedenis van het Christendom’, zooals de officiëele benaming terecht luidt. Hij vond een uitnemende gelegenheid deze neigingen en kwaliteiten tot ontplooiïng te brengen, toen hij werd aangenomen als lid van het gezelschap S.S.S. S(criptores) S(aeculi) S(extidecimi) was een dispuut, in 1901 opgericht op initiatief van Prof. Pijper, die het eerevoorzitterschap bekleedde. Het telde gewoonlijk een achttal leden, niet zoozeer door vriendenband of vriendschappelijken omgang verbonden, dan wel door liefde voor de wetenschap der kerkgeschiedenis, waarin op de maandelijksche vergaderingen, altijd ten huize van Prof. Pijper, proeven van bekwaamheid werden afgelegd. Aanvankelijk hadden de leden den eerevoorzitter eenige hulp verleend bij zijn arbeid voor het eerste deel der ‘Bibliotheca Reformatoria Neerlandica’ (waaraan de naam heugenis bewaarde), maar spoedig ging men zich bezig houden met wetenschappelijken arbeid op alle terreinen der kerkgeschiedenis. Meestal volgens aanwijzing van Prof. Pijper bewerkte men een of andere bron van beperkten omvang, een brief of een correspondentie, een pamflet, een ouden druk, enz., en hield daarover bij toerbeurt op de maandelijksche vergaderingen een inleiding, nam daarop de kritiek in ontvangst, en deed vooral winst met de opmerkingen en mededeelingen van den gastheer, die wel niet den voorzittershamer voerde, maar begrijpelijkerwijs leiding en beteekenis aan de bijeenkomsten gaf. Voor velen heeft S.S.S. veel beteekend, niet slechts voor hen die later de kerkof dogmengeschiedenis tot hun bijzonder vak van studie kozen, maar ook voor anderen die hier een leerschool in methodiek volgden, welke bij de beoefening van alle vakken van theologische wetenschap vrucht kon dragen. Op S.S.S. werd men opgevoed in eerbied voor de mannen der Nederlandsche kerkhistorische school: Kist en Royaards, Moll, Acquoy en anderen, en de beteekenis van bronnenstudie, van nauwgezet citeeren en systematisch in aanteekeningen verwerken werd er ter dege in het licht gesteld. Zoo iemand dan was Eekhof, de vlijtige, nauwkeurige, wetenschappelijk aangelegde, de man om zijn voordeel te doen met deze vorming. Hij is er zijn leven lang dankbaar voor gebleven; later, Pijper's leerstoel ingenomen hebbende, heeft hij ook diens plaats in S.S.S. vervuld en de traditie van het gezelschap voortreffelijk bewaard. Zoo studeerde Eekhof met vrucht, op zijn tijd goede examens doende. Of hij een of meermalen den graad cum laude - waarmee de faculteit in die dagen nogal goedgeefsch was - heeft behaald, staat mij niet meer voor den geest; in allen geval telde hij onder de knappe studenten, al ging er geen groot of bijzonder gerucht van hem uit. Dit laatste vond mede zijn oorzaak in zijn persoonlijke hoedanigheden van eenvoud en bescheidenheid; | |
[pagina 137]
| |
hij had in zijn wezen en optreden iets eenvoudigs, dat bijwijlen de gedachte aan nederigheid en ootmoed opriep; hij was afkeerig van het timmeren aan den weg en van het etaleeren der beste inventaris-nummers; zijn zachte, vriendelijke, ietwat bedeesde geaardheid weerhield dit ‘kind in de boosheid’ om als ‘man in 't verstand’ met gerucht en reclame op den voorgrond te treden. Dezen karaktertrek heeft hij zijn leven lang bewaard. Dat hij vlug studeerde blijkt hieruit, dat hij reeds in 1909 als theol. doctor de universiteit verliet; den 24en Maart van dit jaar promoveerde hij op een proefschrift ‘De Questierders van den Aflaat in de Noordelijke Nederlanden’. Werkzaamheid voor S.S.S. had hem in aanraking gebracht met de op den aflaat betrekking hebbende oorkonden, behoorende tot het archief van den Utrecht schen Dom; de ongeveer 150 charters, die Eekhof gedurende een drietal jaren bewerkt had, vormden voornamelijk de bron van zijn werk. De dissertatie was uitnemend naar vorm en inhoud, de graad cum laude wèl verdiend. De eervol volbrachte studie bezorgde den jongen doctor een stipendium uit de fondsen ter beschikking van curatoren der Leidsche universiteit, dat hem in staat stelde een reis naar de Vereenigde Staten te maken, om daar in staats- en kerkelijke archieven nasporingen te doen op het gebied der oudste Noordamerikaansche kerkgeschiedenis en der betrekkingen dier kerken tot Nederland. In 1910 teruggekeerd werd Eekhof in ditzelfde jaar predikant te Diemen, waar hij zijn vader opvolgde. De nabijheid van Amsterdam was den jongen predikant - die overigens zijn gemeente allerminst verwaarloosde - uitermate dienstig tot voortzetting en bevestiging zijner Noordamerikaansche studies; de classis Amsterdam toch onderhield tijdens de Republiek de betrekkingen met de buitenlandsche kerken, en het oud-archief der classis, alsmede gemeente- en notariëel archief van Amsterdam boden rijk materiaal. Nadat reeds in 1910 Eekhof zijn kleiner werk ‘Bastiaen Jansz. Krol, krankenbezoeker, kommies en kommandeur van Nieuw-Nederland’ in het licht had gegeven, verscheen in 1913 als resultaat zijner breede studiën ‘De Hervormde Kerk in Noord-Amerika, 1624-1664’, in 2 deelen, dat men zijn hoofdwerk zou kunnen noemen. Het werd hier te lande en in Noord-Amerika zeer gunstig ontvangen, en bracht den schrijver bekendheid in ruimen kring. Teekenend voor den aard van het werk, maar ook voor de opvatting die Eekhof had van taak en vreugden van den historicus, zijn de woorden, waarmee hij zijn voorrede besloot: ‘Ik stel mij niet voor, dat mijn boek ‘vermaak’ zal verschaffen; wie meent er allerlei anecdotes of avontuurlijke verhalen over Noord-Amerika in te zullen vinden, legge het gerust terzijde. Slechts één doel heb ik nagestreefd, nml. om, puttend uit de eerste en beste bronnen, schrede voor schrede voortgaande, de geschiedenis der Hervormde Kerk in Noord-Amerika te beschrijven, gedachtig aan het woord van Adolf | |
[pagina 138]
| |
Harnack: Ueberall sollen wir wirklich aus den Quellen schöpfen, nicht aus dem Sumpfwasser, oder - anders ausgedrückt - wir sollen in jedem Gebiet auf die Höhe hinaufsteigen wo die Quellen sprudeln’. In 1911 werd Eekhof, met mij, opgenomen in de redactie van het ‘Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis’, die op dat oogenblik alleen door Pijper gevormd werd. Het was voor ons, jonge predikanten met nog weinig wetenschappelijke praestaties om op te kunnen wijzen, een onderscheiding mede leiding te mogen geven aan het aloude tijdschrift, waarvan de oorsprong tot het jaar 1829 teruggaat, en waaraan Kist en Royaards, Moll, Acquoy en Rogge, De Hoop Scheffer en Wybrands luister hadden bijgezet. Zoo één van ons beiden zich die onderscheiding waardig heeft getoond, dan was het Eekhof. Met groote toewijding heeft hij het tijdschrift gediend, diep zich er van bewust welke verplichting een wetenschappelijke traditie van bijna een eeuw op hem legde. Om de beurt hebben wij sedert, gedurende twee-entwintig jaren, als secretaris der redactie de bijzondere zorg voor de verschillende deelen op ons genomen; Pijper bleef, als leider, op den achtergrond en liet de zaken steeds meer aan ons over. Dit beteekent allerminst, dat zijn leiding ontbrak, een leiding die wij vooral voor ons werk op prijs stelden toen wij, ik in 1914, Eekhof een jaar later, geroepen waren tot het professoraat. De redactievergaderingen, vier malen 's jaars bij Pijper aan huis, waren niet alleen bevorderlijk voor den goeden gang van zaken van het ‘Archief’, maar uitermate dienstig voor onze vorming als hoogleeraar en docent. Midden zomer ontving Pijper, zoolang zijn gezondheidstoestand dit gedoogde, ons in zijn eenvoudig, schitterend gelegen landhuisje te Garderen, de oude pastoorsplaats van den reformator Gelriae Johannes Anastasius Veluanus, waar wij dan enkele dagen zijn gasten waren. Ik bewaar goede herinneringen aan die bijeenkomsten; levendig herinner ik mij, kort voor den oorlog, een mooien fietstocht over de Veluwe, dien ik met Eekhof op den terugweg maakte. - Om op het ‘Archief’ zelf terug te komen: Eekhof werd spoedig dé drijvende kracht van het tijdschrift, wakend voor het wetenschappelijk peil, maar ook, in voortdurend contact met de firma Martinus Nijhoff - hij en de heer Wouter Nijhoff, de wetenschappelijke uitgever, konden het samen uitnemend vinden - steeds op zoek naar nieuwe mogelijkheden om, mèt de waarde, de aantrekkelijkheid van het ‘Archief’ te verhoogen. Vele bijdragen van zijn hand verschenen in de verschillende deelen, alsmede talrijke boekaankondigingen; nergens liever dan hier plaatste hij de wèl-verzorgde resultaten van zijn wetenschappelijken arbeid, al heeft hij ook in andere periodieken, het ‘Tijdschrift voor Geschiedenis’ waaraan hij vast medewerker was, de ‘Stemmen des Tijds’, e.a., artikelen doen verschijnen. Nadat Eekhof in het begin van 1914 zijn standplaats Diemen met | |
[pagina 139]
| |
het evenzeer in de nabijheid van Amsterdam gelegen Ouderkerk aan den Amstel had verwisseld, werd hij aan het einde van dat jaar benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de Geschiedenis van het Gereformeerd Protestantisme aan de Leidsche universiteit. De speciale leerstoel in de Geschiedenis van het Oostersche Christendom, door De Zwaan bezet, was door diens vertrek naar Groningen vacant gekomen, en Pijper legde er beslag op voor zijn leerling, zij 't dan ook met een andere bestemming dan de oorspronkelijke was geweest. Dit heeft toen nog eenig verzet gewekt, dat ook in de Tweede Kamer tot uiting is gekomen. Eekhof was toen zijn colleges reeds begonnen; eerst eenige weken later, den 14en April 1915, hield hij zijn oratie over ‘Het Gereformeerd Protestantisme’. Gedurende ruim negen jaren heeft hij dit extra-ordinariaat vervuld. Het was een in vele opzichten benijdenswaardige werkkring: slechts een paar college-uren, weinig of geen examens, een beperkt aantal leerlingen aan wie hij zich geheel kon wijden. Daartegenover stond het nadeel, dat de belangstelling der studenten voor zijn leervak geremd werd door de overweging, dat dit geen examenvak was. In allen geval: hem bleef veel tijd voor studie; de resultaten toonden vele artikelen, meest in het ‘Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis’, het boekje over den negerpredikant ‘Jacobus Elisa Joannes Capitein’, van 1917, en de belangrijke uitgave, in facsimile en van inleiding voorzien, van ‘De Avondmaalsbrief van Cornelis Hoen (1525)’, eveneens van 1917. In ditzelfde jaar liet Eekhof zich niet onbetuigd bij gelegenheid van het vierde eeuwfeest der Hervorming; hij schreef een bijdrage in het Luther-boek ‘Maarten Luther in zijn leven en werken’ over den aflaathandel, en in het Hervormings-nummer van ‘Stemmen des Tijds’. Dit laatste was de weergave van een herdenkingsrede: ‘De godsdienstige beteekenis van Willem van Oranje voor onze Hervorming’ door hem in een plechtige bijeenkomst, in tegenwoordigheid van de Koningin-Moeder uitgesproken. - Voor den waardevollen inhoud van het archief der theologische faculteit te Leiden wekte hij belangstelling door een belangrijke bronnenpublicatie met inleiding: ‘De theologische faculteit te Leiden in de 17de eeuw’, van 1921. In ditzelfde jaar kende de Preussische Akademie der Wissenschaften te Berlijn hem den prijs der ‘Graf Loubat-Stiftung für Amerikanische Forschungen’ toe. Het is niet de eenige buitenlandsche onderscheiding, die hem gewerd. In 1925 ontving hij het doctoraat in de theologie honoris causa van de universiteit te Zürich, niet zonder toedoen van Prof. Walter Köhler, met wien hij in nauwe relatie stond tengevolge zijner belangstelling voor en studie over Zwingli. Daarvan getuigde, behalve de bovengenoemde uitgave van den Avondmaalsbrief, een artikel ‘Zwingli und sein Werk’ (oorspronkelijk een voordracht gehouden in den Neumünster te Zürich in Nov. 1917), in ‘Zwingliana’, 1918, 2. - In 1932 kende de universiteit van | |
[pagina 140]
| |
Edinburgh hem eershalve de waardigheid van Doctor of Divinity toe. In meer dan één opzicht was het herdenkingsjaar van den uittocht der Pilgrim-Fathers, 1920, voor Eekhof belangrijk. Het is bekend hoe van deze herdenking hier te lande, in Engeland en, niet te vergeten, in Amerika, veel werk is gemaakt; Eekhof, door zijn Amerikaansche connecties en door zijn studie van de oude Noordamerikaansche kerkgeschiedenis, was een der aangewezen mannen voor het comité. Als zoodanig, bij de herdenkingsplechtigheden in Leiden, in Plymouth en elders, maar ook door publicaties, voor een deel naar aanleiding van onuitgegeven bronnen op John Robinson en zijn mannen betrekking hebbend, maakte Eekhof zich verdienstelijk. Wij noemen zijn ‘Three unknown documents concerning the Pilgrim Fathers in Holland’, van 1920, een overdruk van een artikel in het ‘Archief’. Het was meer dan kerkhistorische belangstelling in den gewonen zin des woords, die hem daarbij dreef. Zelf overtuigd gereformeerd Protestant, van zeer positieve beginselen, maar met die wijde belangstelling die zoovelen dier oude Gereformeerden heeft gekenmerkt, en daardoor geneigd en in staat om over en buiten eigen grenzen te zien, de wereld waardeerende als dienende tot Gods eer, moest hij wel persoonlijke sympathie voelen voor die ondernemende pioniers, die voor hun geloofs- en vrijheidsbeginsel de onbekende nieuwe wereld in vroom vertrouwen tegemoet gingen. Altijd is Eekhof met zijn belangstelling deze voortrekkers nabij gebleven, en in de vereeniging, ter blijvende herdenking der Pilgrim Fathers gesticht, heeft hij voortdurend een werkzaam aandeel genomen. In Engeland heeft hij op verschillende plaatsen, o.a. in de Londensche universiteit, over de Pilgrims en hun beteekenis gesproken. - Nog in een ander opzicht zijn deze bemoeiïngen voor hem van groote beteekenis geweest. In het Herdenkings-comité maakte hij kennis met mejuffrouw G. Bos, wier broeder tot dat comité in betrekking stond; dit is aanleiding geworden tot een huwelijk, dat in bijzondere mate tot zijn levensgeluk heeft bijgedragen. Behalve in godsdienstige beginselen was daar in beide echtgenooten een groote overeenstemming wat betreft hun neiging voor en belangstelling in het Anglosaksische leven; veelszins waren zij naar Engeland en Amerika georiënteerd, en de naam hunner fraaie en gastvrije woning die zij zich in Oegstgeest bouwden, ‘The Mayflower’ - het schip waarmee de Pilgrim Fathers uitzeilden naar de Nieuwe Wereld - is als een symbool geweest van de gedachten en idealen, die hun innerlijk leven verrijkten. In 1924 nam Pijper ontslag, door een langdurig en uitermate smartelijk lijden daartoe genoodzaakt. Eekhof had, gedurende de voorafgaande maanden de colleges waargenomen; toen de vacature kwam verplaatste de toenmalige minister van Onderwijs Dr. De Visser den extra-ordinarius in het ordinariaat van de standaardvakken: kerk- en dogmengeschiedenis, en hief tegelijkertijd, uit redenen van bezuiniging, het extra-ordinariaat op. Het hiertoe | |
[pagina 141]
| |
behoorend vak van het Gereformeerd Protestantisme bleef nadrukkelijk aan de zorgen van Eekhof toevertrouwd. Dit beteekende voor Eekhof geen geringe verzwaring van zijn taak. Voortaan doceerde hij de kerkgeschiedenis in haar vollen omvang, alsmede de dogmengeschiedenis. Men doet niets of aan Eekhof's groote bekwaamheden, wanneer men zegt dat dit laatste vak hem niet het allermeest en in de eerste plaats ‘lag’. Het wijsgeerig element, dat de, geschiedenis der leerstellingen vraagt, bezat Eekhof minder dan het vermogen voor de meer zakelijke, reëele wetenschap der zuivere kerkgeschiedenis. Niettemin heeft Eekhof zich met glans van zijn taak gekweten. Wat hij aan wijsgeerig inzicht miste vergoedde hij, behalve door zijn ijver en groote kennis, door zijn liefde voor de theologie en zijn ernstig theologisch besef. Hij trad nu, gelijk gezegd, als eerevoorzitter op van S.S.S.; zooals hij in 't algemeen veel voor zijn leerlingen beteekende, deed hij dit zeer in 't bijzonder voor dit gezelschap, waaraan hij, ook door groote gastvrijheid en warme persoonlijke belangstelling, een bijzondere beteekenis gaf. Wie de, vooral door zijn toedoen en dat zijner echtgenoote, met luister gevierde vijfde en zesde lustra bijwoonden, weten wat Eekhof in dezen kring op aantrekkelijke wijze ter bevordering der wetenschap heeft gedaan. Ondertusschen vond hij, naast zijn werkkring in engeren zin, gelegenheid voor vele wetenschappelijke bemoeiïngen. Voortdurend heeft hij, gedurende zijn Leidschen tijd, een werkzaam aandeel genomen in de werkzaamheden der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, waarvan hij lid was. Hij maakte deel uit van den staf van Leidsche geleerden, die zich bezighouden met de uitgave, op breeden grondslag, van de werken van Grotius. In 1926 verscheen van hem het fraaie, kostbaar uitgegeven boek over ‘Jonas Michaelius, Founder of the Church in New Netherland’. In 1931 deed hij, als een resultaat van zorgvuldig onderzoek - bewijs van de moeilijkheden die een historicus op zijn weg ontmoet, maar ook van de bekwaamheid waarmee iemand van Eekhof's kwaliteiten die moeilijkheden overwint - een belangrijk geschrift het licht zien: ‘In necessariis unitas, in non necessariis libertas, in utrisque caritas’, een afdoend onderzoek naar herkomst en geschiedenis dier bekende, maar nooit voldoende gekende spreuk, waarvan hij als den vader den Augsburgschen scholarch Petrus Meiderlinus aanwees. In 1929 viel het honderdjarig - zij 't niet ononderbroken - bestaan van het ‘Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis’ te herdenken; Eekhof schreef in de door zijn zorgen smaakvol uitgegeven jubileums-aflevering een waardevol artikel, aan de geschiedenis van het ‘Archief’ gewijd, en plaatste er, als feestgave, een omvangrijk repertorium in van schrijvers en onderwerpen over den ganschen bestaanstijd van het tijdschrift. Het was een minutieus werk, in snipperuren gedurende vele maanden tesamengesteld, maar Eekhof verstond | |
[pagina 142]
| |
de kunst zijn tijd allerminst te versnipperen, maar hem productief te maken als weinigen. - Als promotor werkte hij mee aan de samenstelling van enkele proefschriften op een wijze, die hem den genegen eerbied zijner promovendi verzekerde; wij noemen Dr. G.P. van Itterzon's dissertatie over Gomarus en die van Dr. H.J. Honders over Rivet. Zoo werkte Eekhof, gezond van lichaam, vol arbeidslust en bekwaamheid aan een taak die, menschelijkerwijs gesproken, nog ver van haar beëindiging scheen. Het was anders beschikt. Terwijl hij druk bezig was met de voorbereiding van een serie lezingen, door hem in April op uitnoodiging aan Hartford Theological Seminary in de Vereenigde Staten te houden, overviel hem begin Maart een griep. Nog niet geheel hersteld ging hij uit, met als gevolg een verergering der ziekte, die zich tot longontsteking bleek te hebben ontwikkeld. Terwijl hij deze kwaal reeds onder de leden had, trachtte hij nog zijn werk te doen, ontving, liggende op den divan, een student voor tentamen. Aanvankelijk bleef er hoop, al viel het ergste te vreezen; na dagen van spanning, nadat zelfs een keer ten goede scheen te zijn ingetreden, bleek het, dat het hart tegen de dagenlange afmatting der hooge koortsen niet bestand was gebleven, en in den vroegen morgen van 23 Maart kwam het einde. Geloovig Christen als hij was, vreesde hij den dood niet; vaak had hij met iets van blijde verwachting gesproken over de hemelsche heerlijkheid. Maar smartelijk is het hem geweest afscheid te moeten nemen van zijn vrouw, die zoo volkomen zijn leven deelde, van zijn jonge dochtertje, van zijn werkkring, van zijn studie. Met droefheid en ontroering werd het bericht van zijn heengaan in breeden kring vernomen. Het bleek, wat velen trouwens wel wisten, dat Eekhof als man van wetenschap en als mensch een groote plaats bekleedde in veler waardeering en genegenheid. Bladen van allerlei richting spraken met lof over den doode, die in faculteit en wetenschap zulk een groote plaats ledig liet. Zijn portret stond, met prijzend bijschrift, zoowel in den roomschen ‘Tijd’ als in den liberalen ‘Rotterdammer’ van welk laatste blad hij tot de geregelde medewerkers behoorde. De liefde en waardeering bleken niet minder bij de begrafenis, den 27sten Maart, op ‘Rhijnhof’ bij Leiden, waar een groote schare, waaronder aanzienlijken en roemruchten in den lande, aanwezig was. Over de plechtigheid der teraardebestelling lag de strakke calvinistische eenvoud, die den doode lief was: niet menschen, maar alleen Gode de eer. Slechts zijn leerling Dr. Van Itterzon sprak op verzoek van den overledene aan het graf, lezende den 103en psalm en biddend het Onze Vader. Dezelfde was in het sterfhuis voorgegaan in een lijkdienst voor een kleinen kring van familieleden en genoodigden. Een zeldzaam gelukkig leven was het, welks ontijdig einde de velen daar op ‘Rhijnhof’ en de ontelbaren in den lande en | |
[pagina 143]
| |
daarbuiten betreurden. Eekhof heeft het hoogste en beste bereikt, wat een man van zijn wetenschappelijke beteekenis bereiken kon: een eervollen werkkring, op jongen leeftijd aanvaard, waardeering in binnen- en buitenland, genegenheid van leerlingen en vrienden, voldoening in en van zijn arbeid. Aardsche zorgen en tegenspoeden bleven hem gespaard. Na een sobere jeugd kwam hij later tot welstand; het is bekend, dat zijn huwelijk hem een levenswijze veroorloofde van ruimen staat. Maar Eekhof bleef de eenvoudige, ja, nederige mensch, welwillend en hulpvaardig, tegemoetkomend tegenover ieder, vervuld van hoogen eerbied voor zijn ambt, maar zelf zich van dat ambt een nederig dienaar voelend. Voor zijn studenten stond zijn hart open, zooals gastvrij voor hen geopend was zijn huis, zonder onderscheid des persoons. Het behoorde niet tot de zeldzaamheden, dat Eekhof een zieken student kwam opzoeken, en hem opwekte met zijn hartelijk woord, met den vriendelijken glimlach van zijn goed gezicht. Er zijn er, die zich dit herinneren met onvergankelijke dankbaarheid. Boven spraken wij van Eekhof's zachtmoedigheid; hij was zacht, hoewel vaak beslist, in zijn oordeel, nooit scherp noch hatelijk; geen schrijver heeft zich ooit gekwetst behoeven te gevoelen door de kritieken die hij in zoo grooten getale, altijd oordeelkundig, nooit lichtvaardig, gegeven heeft in ‘Archief’, ‘Tijdschrift voor Geschiedenis’ en elders. Vele goede woorden en waardeerende beschrijvingen van zijn persoonlijkheid werden, zooals wij reeds zeiden, na zijn dood aan hem gewijd. Wij veroorloven ons hier over te nemen, wat de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ van 23 Maart. Avondbl. E over hem schreef, omdat het ons zulk een goed oordeel schijnt weer te geven, beide over zijn uiterlijk optreden en zijn innerlijk wezen. ‘Hoe levendig wist hij te vertellen, met hoeveel smaak te verhalen van de Anglosaksische landen en cultuur, waarmee hij zoo vertrouwd was, hoe zacht, maar tevens raak en juist, was zijn oordeel over menschen en toestanden. En vooral: wat was deze groote man een kind gebleven! Dat was wel de bijzondere charme van zijn wezen die allen veroverde, een bekoring velen waarachtigen geleerden en kunstenaars eigen: een groote kinderlijkheid vreemd van alle wereldsche boosheid, die u tegenstraalde uit zijn jeugdig gelaat, uit het enthousiasme waarmee hij altijd frisch tegenover de dingen stond en zich aan zijn werk - ook het schijnbaar kleine en gewone - kon geven; uit zijn blijdschap over kleinigheden en de liefde waarmee hij - diep geloovig mensch - ook aan de dingen van deze aarde gehecht was. Dit alles zullen wij voortaan ontberen en ook daarom beteekent zijn heengaan verarming. De lentezon zal over dit lenteleven niet meer schijnen. Maar - bedriegen niet heel zijn leven en wezen - dan kende deze groote geleerde en kinderlijk vrome nog een andere wereld dan bovengeschetste vluchtige der zinnen. Een wereld van andere en hoogere orde, waarvan hij wist als den grondslag zijns levens, | |
[pagina 144]
| |
dat daarin ‘de rechtvaardigen zullen blinken als de zon’. Dit laatste brengt ons bij zijn godsdienstig en kerkelijk standpunt. Eekhof was zeer positief rechtzinnig, de confessioneele beginselen toegedaan, maar een partijman was hij niet. Zijn waardeering voor ernstige, geestelijke tegenstanders, hoe ver naar links ook hun standpunt mocht zijn, was eerlijk en oprecht, en verwonderlijk breed. Ook in dezen misten zijn opvatting en optreden alle scherpte. Misschien kwam dit door den ietwat methodistischen inslag van zijn religieusiteit waarin het gevoelselement overheerschte boven het intellectualistisch dogmatische; voor een deel ook was het een gevolg van zijn aanraking met de Anglosaksische vroomheid en godsdienstvormen, die verzachtend en verbreedend hadden gewerkt op wat bij anderen star en stug Calvinisme blijft. Het gereformeerd Protestantisme zooals hij dit zag, en misschien hier en daar wat té geïdealiseerd zag, was niet dat, hetwelk op velen hier te lande een afstootende werking oefent door onverzettelijke hardheid en exclusivisme, maar een dat niet geheel vreemd was aan de bewogenheid van het Sektentypus, en althans het oecumenisch streven als een direkte taak aanvaardde. Er zou een belangwekkende theologische en dogmenhistorische bespreking zijn te voeren naar aanleiding van de vraag in hoeverre Eekhof's opvatting van het gereformeerd Protestantisme voldoende rekening hield met alle kanten van dit godsdienstig en historisch verschijnsel. Belangwekkend, veelszins verdedigbaar en daarbij sympathiek was die opvatting zeer zeker. Als kerkelijke figuur is Eekhof na zijn korten predikantsloopbaan weinig op den voorgrond getreden. Van een ver-gaande kerkelijke bemoeiïng duchtte hij gevaar voor de goede vervulling van zijn hoogleeraarsambt. Hoewel zijn verwantschap met de Confessioneelen niet verloochenend, wenschte hij daar geen leidende rol te spelen. Zuiverheid en eenvoud wenschte hij ook dáár, en hij betreurde het, wanneer de hooge eenvoud der gereformeerde belijdenissen schuil ging achter duistere en gewrongen theologieën en philosophemen. Van polemiek had hij een afkeer, maar zijn vroomheid was krachtig en onvervaard. Zijn gebed was een sterking voor die het meebad. Hij betrad gedurende zijn professoraat betrekkelijk weinig den kansel. Nog het meest deed hij dit in de Schotsche en Engelsche gemeenten in Rotterdam en Amsterdam, waar hij meermalen den dienst op Zondagen en bij feestelijke gelegenheden heeft geleid. De Nederlandsch Hervormde Kerk heeft hij gediend als lid der Commissie voor het onderhouden van betrekkingen met buitenlandsche Kerken. Als zoodanig vertegenwoordigde hij de N.H. Kerk bij de vergaderingen van het Pan Presbyterian Council in New York, Cardiff, 's-Gravenhage en Elberfeld. De plechtigheden ter viering van het driehonderdjarig bestaan der Hervormde Kerk in Noord-Amerika woonde hij bij als afgevaardigde der Leidsche Universiteit en der N.H. Kerk. | |
[pagina 145]
| |
Laat mij tot besluit gewagen van zijn trouw als vriend. Zoo iemand, dan kan schrijver dezes daarvan getuigen, die dankbaar zijn vriendschap over meer dan twintig jaren mag gedenken. Een vriendschap zonder eenigen wanklank, een verhouding waarin verschil van standpunt en overtuiging niet in staat was één vlek of rimpel te veroorzaken. Een vriendschap, die zijnerzijds weinig eischte en nooit nam, maar die veel gaf, met hartelijke belangstelling en voorkomendheid. Moge wat ik hier als zijn levensbericht gaf, van die vriendschap een dankbare waardeering zijn.
Groningen. Lindeboom. | |
[pagina 146]
| |
Geschriften en artikelenGa naar voetnoot1.De Questierders van den Aflaat in de Noordelijke Nederlanden, 's-Gravenhage 1909, dissertatie, XVI, 108 en CXXIII blz. Met 1 plaat. Twee aflaatprenten. Met 2 facsimiles. Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis (in het vervolg afgekort N A K), N.S., VII, 1910, blz. 1-14. Ook afzonderlijk uitgegeven: 's-Gravenhage 1909, 19 blz. In Schotland en Noord-Amerika. In: Amsterdamsch Predikbeurtenblad, 27 Nov., 4, 11 en 18 Dec. 1909, telkens blz. 5. Bastiaen Jansz. Krol, Krankenbezoeker, Kommies en Kommandeur van Nieuw-Nederland (1595-1645). Nieuwe gegevens voor de kennis der vestiging van ons kerkelijk en koloniaal gezag in Noord-Amerika, 's-Gravenhage 1910, VI, 60 en XXXVIII blz. Met kaart, 37 gedrukte bijlagen en 8 facsimiles. ‘Tegen vegten, kwetsen en mestrekken’. N A K, N.S., VII, 1910, blz. 73-82. Het practisch en profetisch karakter van den Zondagsschoolarbeid in Noord-Amerika. In: De Christelijke Familiekring, Tijdschrift voor Zondagsschool en Huisgezin, No. 3, Amsterdam, Sept. 1910, blz. 145-157. Leven en sterven. Intreerede, uitgesproken in de Ned. Herv. Kerk te Diemen 31 Juli 1910, verschenen in De Nederlander, Zaterdag 3 Sept. 1910, 2de blad en later te zamen met de Bevestigingsrede door Ds K. Eekhof, Ned. Herv. Pred. te Asten (N.-Br.) getiteld: Volvaardig tot het werk, uitgegeven bij A.H. Kruyt, Amsterdam, z.j. Eene aflaat-prent uit de zestiende eeuw. Met facsimile. In: Dr Maarten Luther's Vijf en negentig stellingen en Aan den Christelijken adel van Duitschen bloede over het herstel van den staat der Christenheid. Vertaald en toegelicht door Dr D. Plooy. (Klassieken der Chr. Kerk, III; Luther's reformatorische tractaten, I), Nijkerk 1910, blz. 211-214. Naschrift bij den ‘brief’ uit Amerika. In: De Jongelingsbode, 9 Febr. 1911, No. 6, blz. 43-43. De brand in het Kapitool te Albany (N.Y.) een ramp voor de historische wetenschap. In: N. Rott. Crt, 26 Apr. 1911, Ochtendbl. A; 20 Juni 1911, Ochtendbl. A. De draaiende teems en de draaiende bijbel. Twee vormen van godsoordeel. N A K, N.S., VIII, 1911, blz. 205-232; N A K, N.S., IX, 1912, blz. 115-116. De Hervormde Kerk in Noord-Amerika (1624-1664), 's-Gravenhage 1913, 2 deelen. I: VIII en 267 blz. II: 192 en XLVIII blz. Met kaart en 9 bijlagen. | |
[pagina 147]
| |
De positie van de slaven in den Compagniestijd. In: Geïll. Zendingsblad, Java Comité, Jaarverg.-referaat, afl. Nov.-Dec. 1913, blz. 88-95. Jacobus Koelman. N A K, N.S., X, 1913, blz. 289-327; N A K, N.S., XI, 1914, blz. 13-40. Twee documenten betreffende den slavenhandel in de 17de eeuw, N A K, N.S., XI, 1914, blz. 271-298. A remarkable Bible discovered. In: The Christian Intelligencer (New York), July 1, 1914. De veldpredikers in vroegere tijden. In: Kerkelijke Courant, 4 Sept. 1914. Het Gereformeerd Protestantisme. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 14 April 1915, 's-Gravenhage 1915, 47 blz. Luther en de Pilatus-Trap te Rome. Met een facsimile. N A K, N.S., XII, 1915/16, blz. 1-15. De Noord-Amerikaansche predikant Henricus Selijns in de gemeente Waverveen (1666-1682). N A K, N.S., XII, 1915/16, blz. 97-157. Willem Moll, predikant te De Vuursche (1837-1845). N A K, N.S., XII, 1915/16, blz. 271-285. Een merkwaardig geval van ‘censura morum’ te Huizen in 1645. N A K, N.S., XII, 1915/16, blz. 286-287. Nog iets over wondervisschen. Het Boek 1916, jaarg. 5, blz. 96-98. De Reformatie in de verschillende landen. Stemmen des Tijds (in het vervolg afgekort: S.d.T.), 6de jrg., 1916/17, III, blz. 148-181. De godsdienstige beteekenis van Prins Willem van Oranje voor onze Hervorming. In: De Hervorming herdacht 1517-1917, Utrecht 1917, blz. 130-144. De Avondmaalsbrief van Cornelis Hoen (1525). In facsimile uitgegeven en van een inleiding voorzien. 's-Gravenhage 1917, XXI en 14 blz. De negerpredikant Jacobus Elisa Joannes Capitein. Bijdrage tot de kennis van onze koloniale kerkgeschiedenis. Met portret. N A K, N.S., XIII, 1917, blz. 138-174, 209-276. Ook afzonderlijk uitgegeven, 's-Gravenhage 1917, 112 blz. Met portret en 11 onuitgegeven brieven. De negerpredikant Jacobus Elisa Joannes Capitein. Populair, op verzoek verschenen in: Lichtstralen op den akker der wereld, Jaarg. 23, Rotterdam 1917, afl. 4, 29 blz. Biedt nog twee dingen (portret en vers) meer dan ‘biografie’. De aflaathandel in Luther's tijd. In: Maarten Luther in zijn leven en werken van 1483-1525, Amsterdam 1917, blz. 45-64. Jacobus Koelman te Sluis en de ‘Nadere Reformatie’ in Zeeland. N A K, N.S., XIV, 1918, blz. 193-209. Hoe heeft Calvijn over Luther gedacht? N A K, N.S., XIV, 1918, blz. 273-296. De opkomst en verbreiding van het Kalvinisme in de Nederlanden. S.d.T., 8ste jrg., 1918/19, III, blz. 36-58. Zwingli in Holland. In: Zwingliana 1918 No. 2/1919 No. 1. Gedenknummer, S. 370-384. De wijsgeer Arnoldus Geulincx te Leuven en te Leiden. N A K, N.S., XV, 1919, blz. 1-24. De ‘memorie’ van Isaack de Rasière voor Samuel Blommaert. Het oudste Hollandsche bericht betreffende Nieuw-Nederland en New Plymouth, de kolonie der Pilgrim Fathers. N A K, N.S., XV, 1919, blz. 245-280. De Pilgrim Fathers-herdenking in 1920. In: N. Rott. Courant, 24 Dec. | |
[pagina 148]
| |
1919. (Ook in: Handelsblad, Nieuwe Courant, De Nederlander, Leidsch Dagblad, Standaard). De nieuwste literatuur over de Pilgrim Fathers. S.d.T., 9de jrg., 1919/20, III, blz. 123-134. Zie ook: S.d.T., 10de jrg., 1920/21, I, blz. 30, aanteekening. De Pilgrim Fathers-herdenking in Engeland. In: N. Rott. Crt, 2 Oct. 1920, Avondblad. A. Three unknown documents concerning the Pilgrim Fathers in Holland. The Hague, 1920, 35 pp. With 6 facsimiles. Drie onbekende dokumenten betreffende de Pilgrim Fathers in Holland. Met facsimiles. N A K, N.S., XVI, 1920/21, blz. 1-24. [De beteekenis van ‘Jan Compon’.] Naschrift. N A K, N.S., XVI, 1920/21, blz. 91-94. De theologische faculteit te Leiden in de 17de eeuw, Utrecht 1921. VII, 112* en 506 blz. Anglo-Dutch relations during the centuries. In: The Christian World Pulpit, June 1, 1921, p. 255-257. ‘Mater et Propagatrix’. S.d.T., 11de jrg., 1921/22, I, blz. 189-196. A well-nigh unknow imprint of the Brewster-Press at Leyden. In: The Leyden Pilgrim Messenger, Leyden 1922, No. 1, p. 86-96. Prof. Pijper, 1897-1922. N. Rott. Crt, 4 Mei 1922, Avondblad feuill. De Amerikaansche Universiteit. N A K, N.S., XVII, 1922/23, blz. 1-41. Grotiana in Noord-Amerika. N A K, N.S., XVII, 1922/23, blz. 127-144; Aanvulling, blz. 231-234. Heeft Hugo de Groot Arabisch gekend? N A K, N.S., XVII, 1922/23, blz. 231-234. Het Mirakel van den gehangen pelgrim en van de wonderbare hoenders. N A K, N.S., XVII, 1922/23, blz. 237-239. Kracht en spanning in het kerkelijk leven in Noord-Amerika. S.d.T., 12de jrg., 1922/23, I, blz. 69-81. Prins Willem van Oranje. S.d.T., 12de jrg., 1922/23, III blz. 19-43. Rondom den vervalschten Pascal. S.d.T., 12de jrg., 1922/23, III, blz. 260-272. Vijf en twintig jaar Hollandsch-Vlaamsch leven in Noord-Amerika. In: Gedenkboek v.h. Algem. Ned. Verbond, 1898-1923, Amsterdam 1923, blz. 85-120. Hongarije. In: Gedenkboek v.h. Algem. Ned. Verbond, 1898-1923, Amsterdam 1923, blz. 151-171. Religious Thought and Life in Holland. In: Lectures in Holland for American Students, Leyden University, July 1924, Leyden 1924, p. 48-66. The Latest Discoveries about the History of the Pilgrim Fathers. In: Lectures in Holland for American Students, Leyden University, July 1924, Leyden 1924, p. 87-100. [Verslag van de Algem. Vergadering van de Kerk van Schotland]. In: Weekblad van de Ned. Herv. Kerk, 1924, No. 20, blz. 80-81. De Amerikaansche universiteit Harvard en de Indianen. N A K, N.S., XVIII, 1924/25, blz. 70-71. Herdenking 3 Oct. 1672 te Leiden. N A K, N.S., XVIII, 1924/25, blz. 71. Indrukken van de Wereld-Conferentie, gehouden te Cardiff, 23 Juni-2 Juli 1925. In: Weekblad der Ned. Herv. Kerk, 1925, No. 24, blz. 96-98. Onuitgegeven brieven van en aan Hugo Grotius. N A K, N.S., XIX, 1926, blz. 187-204. | |
[pagina 149]
| |
Prof. Dr F. Pijper †. In: N. Rott. Crt, 28 Febr. 1926, Ochtendbl. C. Rede begrafenis Prof. Dr F. Pijper. In: N. Rott, Crt, 2 Maart 1926, Avondblad B. Levensbericht van Fredrik Pijper. In: Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en Levensberichten harer afgestorven medeleden 1925-1926, Leiden 1926, blz. 123-142. Fredrik Pijper. In: Almanak van het Leidsche Studentencorps MCMXXVII, Leiden 1926, blz. 188-191. A. Eekhof en J. Lindeboom. Fredrik Pijper, † 26 Febr. 1926. Met Portret. N A K, N.S., XIX, 1926, blz. 1-2. Jonas Michaëlius Founder of the Church in New Netherland. His life and work, together with the facsimile, transcription and English translation of an extensive unknown autograph Latin letter, which he wrote from Manhattan Island 13 September 1630, now published for the first time. Leyden 1926, XI, 148 pp. Franciscus - Oberlin - Paul Gerhardt, 1226-1826-1676, S.d.T., 15de jrg., 1926, III blz. 280-294. De Amerikaansche Universiteit. In: De Telegraaf, 8 April 1926, Ochtendbl. David Flud van Giffen en Johannes Braunius. N A K, N.S., XX, 1927, blz. 65-71. Waar liggen de oorsprongen der Nijkerksche Beroeringen? N A K, N.S., XX, 1927, blz. 296-299. Ode van Gerardus Kuypers aan den Negerpredikant Jacobus Elisa Joannes Capitein. N A K, N.S., XX, 1927, blz. 299-303. Uit oude brieven (Professor Jodocus Heringa en zijn tijd, Utrecht 1820-1839). S.d.T., 16de jrg., 1927, I, blz. 129-149, 261-271. Luther-studie. S.d.T., 16de jrg., 1927, II, blz. 426-439. David Flud van Giffen, de predikant-handschriften-verzamelaar. Met portret. Tijdschrift voor Geschiedenis, 42ste jrg., 1927, blz. 225-237. De ‘Reformed-Church in America’. 300-jarig bestaan. In: N. Rott. Crt, 31 Maart 1928, Avondblad B feuill. Jacobus Acontius. N A K, N.S., XXI, 1928, blz. 57-67. A. Eekhof and Edgar F. Romig, John Robinson. Two addresses delivered in the Pieterskerk in Leyden on the occasion of the unveiling of the memorial-tablet in the baptismal chapel, on Saturday September 8th 1928. With facsimile. N A K, N.S., XXI, 1928, blz. 241-260. Ook afzonderlijk verschenen met dezelfde pagineering. De Noord-Amerikaansche krankenbezoeker Bastiaen Jansz Krol voor de derde maal gehuwd. N A K, N.S., XXII, 1929, blz. 63-65. Een onuitgegeven brief van David Flud van Giffen aan Joh. G. Graevius, hoogleeraar te Utrecht, N A K, N.S., XXII, 1929, blz. 65-68. De geschiedenis van het ‘Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis’ (1829-1929). N A K, N.S., XXII, 1929, blz. 153-198. Repertorium [v.h. Archief v. Kerkgeschiedenis, 1829-1929]. N A K, N.S., XXII, 1929, blz. 219-282. De Nederlandsche Stam in Noord-Amerika. (Met een spotprent). In: Neerlandia, Maandblad v.h. Algem. Ned. Verbond, 1929, blz. 49-53, 73-77. De Nederlandsche Kolonisatie in Noord-Amerika. In: Haagsch Maandblad, 1929, I, blz. 219-230. Professor Acquoy (1829-1896-1929). In: N. Rott. Crt, 11 Mei 1929, Avondblad feuill. Een Amerikaansche Jubileum-uitgave. In: Weekblad van de Ned. Herv. Kerk, 5 en 12 Sept. 1929, blz. 154-155, 158-159 | |
[pagina 150]
| |
De classis van Amsterdam (1578-1928). S.d.T., 18de jrg., 1929, I, blz. 137-159. Theologische studie in Engeland. In: Jaarboek voor het Protestantsch Theologisch Onderwijs, 1929, (blz. 40-47). Nederlanders in Amerika. In: Neerlandia, 1930, blz. 1-2. Een negentig-jarige voortrekker. [Ds Jakob Noordewier]. In: Neerlandia, 1930, blz. 25-26. De praeceptor-filosoof-dichter Johannes Michaëlius, zoon van den eersten Amerikaanschen predikant. N A K, N.S., XXIII, 1930, blz. 81-98. Opschriften op het koorhek in de Pieterskerk te Leiden. N A K, N.S., XXIII, 1930, blz. 277. De Presbyteriaansche Alliantie, te Elberfeld, 7-12 Sept. 1930. In: Weekblad van de Ned. Herv. Kerk, 25 Sept. 1930. blz. 167-168. Jonas Michaëlius predikant te Hem. Avondmaals-censuur toegepast op een vrijbuiter. N A K, N.S., XXIII, 1930, blz. 277-281. Die weltweite Bedeutung des Reformierten Protestantismus Hollands in Indien. In: Reformierte Kirchenzeitung, 26 Okt. 1930, S. 343-345. Kerkhistorische Studie in Nederland in de laatste kwart-eeuw. In: Vox theologica, 2e jaar, No. 2, November 1930, blz. 11-20. Hoe wij over de Nederlanders in Noord-Amerika denken en zij over ons. Rede uitgesproken op den Derden Stamdag van het Algem. Ned. Verbond. In: Derde Stamdag, 20 Dec. 1930, blz. 31-38. Ervaringen van Nederlandsche kolonisten op hunne reis naar N.-Amerika, omstreeks 1850. S.d.T., 20ste jrg.. 1931, II, blz. 605-620. De zinspreuk In necessariis unitas, in non necessariis libertas, in utrisque caritas. Eenheid in het noodige, vrijheid in het niet noodige, in beide de liefde. Oorsprong, beteekenis en verbreiding. Leiden 1931, 87 blz. [Aankondiging met aanvulling over H. Witsius]. N A K, N.S., XXIV, 1931, blz. 272. Over John Robinson, den predikant der Pilgrim Fathers en zijne poging tot vereeniging der kerken door kolonisatie. N A K, N.S., XXIV, 1931, blz. 263-268. Dr Gerrit Jan Diekema †. In: Neerlandia, Maandblad v.h. Algem. Ned. Verbond, Febr. 1931, blz. 19. Levensbericht van Z. Exc. Dr Gerrit Jan Diekema. Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en Levensberichten harer gestorven medeleden 1930-1931, Leiden 1931, blz. 22-29. Nederlanders in Amerika. In: Neerlandia, 1931, blz. 9. In memoriam H.T. de Graaf. In.: U.S.L.B. Almanak [Almanak Unitas Studiosorum Lugduno Batavae], 1ste jrg., 1931, blz. 23. Het vijf-en-vijftig-jarig bestaan van de ‘Standard-Bulletin’ in Grand Rapids Mich. In: Neerlandia, Mei 1931, blz. 75. Archiefvondst in een kerk te Albany, in Noord-Amerika. In: N. Rott. Crt, 1 Aug. 1931, Avondbl. C. Nederl. Mormonen in Noord-Amerika. In: Neerlandia, Jan. 1932, blz. 8-9. Het Nederlandsch in de radio in Amerika. In: Neerlandia, Jan. 1932, blz. 9. [Toespraak bij het afscheidscollege van Prof. Dr H.M. van Nes]. In: N. Rott. Crt, 6 Juni 1932, Avondbl. D. Gegenwart und Zukunft des Calvinismus. Vortrag, gehalten in der 23. Hauptversammlung des Reformierten Bundes für Deutschland in der Kirche zu Neukirchen, Kreis Mörs, am 18. Mai 1932. In: Reformierte Kirchenzeitung, 82. Jg., 26 Juni 1932, S. 202-206. | |
[pagina 151]
| |
Christelijke Levensidealen. In: Diakonia, 3de jrg., Aug. 1932, No. 8, blz.89. Koloniale Diakonie-arbeid in Noord-Amerika in het begin der 17de eeuw. In: Diakonia, 3de jrg., Oct. 1932, blz. 122-125. Prof. Dr Geerhardus Vos. In: Neerlandia, Jan. 1933, blz. 9-10. Prof. Dr Geerhardus Vos (met autobiographische aanteekeningen). In: Onze Toekomst (Holland Weekly Press), Chicago, III, 25 Jan. 1933; 37ste jrg., nummer 4, blz. 3. De drie phasen in de godsdienstige ontwikkeling van Prins Willem van Oranje, S.d.T., 22ste jrg., Oranjenummer, 1933, I, blz. 264-300. Bij de afbeeldingen. S.d.T., 22ste jrg., Oranjenummer, 1933, I, blz. 409-412. Wilhelmus van Nassouwe! Prince van Orangiën! Vader des Vaderlands! In: Onder Eigen Vaandel, 8ste jrg., 1933, blz. 92-107.
Zie verder de artikelen van Prof. Dr A. Eekhof in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek; Religion in Geschichte und Gegenwart, 2. Aufl.; Enciclopedia Italiana. Voorts talrijke boekaankondigingen en boekbesprekingen in: N A K, N.S., X (1913) - XXVI (1933); S.d.T., 1928 en 1932; Tijdschr. voor Geschiedenis, 42 (1927) - 48 (1933); Zeitschrift für Kirchengeschichte, 47 (1928) - 51 (1932); Neerlandia, Juli 1931; Museum, Jan.-Maart 1932; Onze Eeuw, 1916-1917; De Nederlander, 22 Juli 1916; Jongelingsbode, 12 Dec. 1912. |
|