Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1932
(1932)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Levensbericht van Flor Heuvelmans
| |
[pagina 29]
| |
velmans werd redactie-secretaris en heeft zich met liefde en toewijding van die taak gekweten. Zijn bijdragen in ‘Het Pennoen’, met schuilnamen als Segherse, Knibbelaar onderteekendGa naar voetnoot1, bezitten reeds de gemoedelijke luim en de pittigheid van zijn later publicistisch werk. Hun tweede zorg was het werven van aanhangers, door de stichting van een Studentenverbond, naar gouwen ingedeeld. Elke gouw had zijn voorman. Heuvelmans was de eerste voorman der Antwerpsche gouw. Ook op dezen strijdpost is hij een kranig en flink leider geweest. Dit Verbond was de voorlooper van het Algemeen Vlaamsch-Katholiek Studentenverbond, waaruit de latere leiders der Vlaamsch-Katholieke beweging zijn voortgekomen. Een begaafd student was Flor Heuvelmans, maar wie nu denken zou, dat hij nooit van een pretje hield, heeft het verkeerd voor. Heuvelmans was in zijn studententijd een echt Flanor-type. Dit beeld althans rijst ons voor den geest, wanneer wij zijn studentikoze schetsen uit het Leuvensche studentenleven lezen, die in 1862 in ‘De Vlaamsche Wekker’ verschenen. Zij, die hem gekend hebben, kunnen dat niet lezen zonder zijn guitigen glimlach om zijn lippen te zien spelen en zijn blauwe oogen te zien tintelen van genoeglijke schalkschheid. De ‘Schetsen van Jan Blokker’ zijn dan ook een kostelijke bijdrage tot de kennis van het Vlaamsche studentenleven te Leuven. Na zijn rechtsstudiën te hebben voltooid, vestigde Heuvelmans zich als advokaat in zijn geboortestad. Vele studenten, nadat zij het werkelijke leven zijn ingetreden, verzaken de idealen hunner jeugd. Niet alzoo Flor Heuvelmans. Deze jonge meester in de rechten sluit zich dadelijk aan bij den ‘Nederduitschen Bond’, die het vaandel der Vlaamsch-Katholieke democraten te Antwerpen hooghieldGa naar voetnoot2. Niet zoozeer op zijn Katholicisme legt hij het hoofdaccent, dan wel op Vlaamschgezindheid en democratie. In wijsgeerige wereldbeschouwing mag men van dezen man verschillen; met den eerlijken vrijzinnige wil hij godsvrede sluiten, maar op het punt van Vlaamschgezindheid en democratie staat hij onverbiddelijk pal, want den vijand van zijn volk, den franciseerenden Staat België en de verfranschte hoogere standen in Vlaanderen, heeft deze jonge man erkend, en wil er, de tactiek van den vijand afkijkend, met vereende krachten tegen oprukken: Fas est et ab hoste doceri! Heuvelmans vond in dien ‘Nederduitschen Bond’ weer een schare geestverwanten, die met bezieling voor hun overtuiging streden. Edward Coremans was hun politieke leider, de latere voorman der in de Kamer zoo gevreesde ‘Bank van Antwerpen’, die de ministers op hun zetel deed beven, wanneer zij zich niet mak genoeg betoonden in zake Vlaamschgezindheid. | |
[pagina 30]
| |
Die ‘Nederduitsche Bond’ moest het opnemen tegen de toen almachtige Katholieke Associatie, maar onder het voorzitterschap van Heuvelmans bleek hij al spoedig voor zijn taak opgewassen. Heuvelmans stichtte in de onderscheiden stadsbuurten en op het land afdeelingen van zijn Bond, zoodat hij weldra beschikte over een groote macht, die zich in verkiezingstijden duchtig deed gelden. Heuvelmans zelf werd in 1892 tot volksvertegenwoordiger (lid der 2de Kamer) en in 1896 tot gemeenteraadslid der stad Antwerpen verkozen. In de Kamer trad hij als vleugel-adjudant van Coremans op, als verdediger van het Vlaamsche volksrecht, brak een lans ten voordeele van de vernederlandsching der Staatsuniversiteit te Gent en dreef zijn wetsontwerp door op de vervlaamsching der burgerwacht. Deze wet bleef echter in de toepassing, zooals trouwens vele Vlaamsche wetten, een doode letter, en toen Heuvelmans in 1899 door de toepassing der evenredige vertegenwoordiging zijn kamerzetel verloor, was hij over de parlementaire uitslagen op Vlaamschgezind gebied volkomen ontgoocheld, en kwam hij tot de overtuiging dat bestuurssplitsing alleen den Vlamingen in België nog redding brengen kon. Zijn rechtschapen karakter kon zich ook moeilijk aan de parlementaire en politieke intriges aanpassen. Heuvelmans verliet, bitter ontgoocheld, de politieke loopbaan om zijn praktijk als advokaat terug te gaan waarnemen. In het radicale vlaamschgezinde weekblad Ons RechtGa naar voetnoot1 schreef hij toen vinnig gestelde artikels. De Vlaamsche Conferentie der Antwerpsche balie en het Verbond der Vlaamsche rechtsgeleerden kozen hem tot voorzitter, en in die hoedanigheid legde hij den grondslag voor de Vlaamsche rechtskundige Congressen, waarvan het 17de dit jaar te Gent werd gehouden. Door zijn fijnen kunstzin, zijn groote belezenheid en zijn door vriend en vijand geprezen onpartijdig oordeel was hij als aangewezen om lid te worden van het leescomité voor de beoordeeling der wedstrijden, die de stad Antwerpen om de drie jaren voor tooneelletterkunde uitschreef. Intusschen zal het Heuvelmans, die toen al naar de vijftig opschoot, wel moeilijk zijn gevallen, zijn rechtskundige praktijk weer op te bouwen, want in 1906 zegt hij de praktijk vaarwel om een baantje van parlementair vertaler te aanvaarden. Weldra echter zien wij zijn levenslijn weer stijgen: Heuvelmans wordt politie-rechter te Antwerpen, een betrekking, die hij met waardigheid en eere heeft vervuld. Het volkje, waarmee zijn ambt hem in aanraking bracht, vond hem vaderlijk en noemde hem teekenend ‘Onze Pee’. Toen brak de oorlog uit en werd Heuvelmans, zooals zooveel strijdende Vlamingen, voor de gewetensvraag gesteld: ‘Het Vlaamsche recht uit de handen van den bezetter aanvaarden of niet?’ Het merkwaardige in Heuvelmans' leven is, dat men er | |
[pagina 31]
| |
nooit een aarzeling in bespeurt. Ook hier niet. Zijn verstand is in volkomen overeenstemming met zijn gevoel, en waar beide bevestigend antwoorden, aarzelt Heuvelmans geen oogenblik. Van het Belgisch regime, dat hij beter kende dan wie ook, verwacht hij voor Vlaanderen niets meer. Het opperste moment voor de redding van zijn volk schijnt aangebroken. Wie zou daar aarzelen? Weifelaars en twijfelaars, vreesachtigen en wankelmoedigen! Maar een Heuvelmans niet! En de gevolgen? Die zullen zijn sterke schouders wel weten te dragen. Wie eens naar deze reuzengestalte opzag, begreep, dat vervolging, smaad en laster op hem geen vat hadden, noch hem konden afhouden van den weg, dien zijn geweten gekozen had. Hij teekende het manifest tot goedkeuring van de verordening door de Duitsche bezettende overheid uitgevaardigd tot vernederlandsching van de Rijksuniversiteit te Gent, werd lid van den Raad van Vlaanderen, secretaris-generaal aan het departement van Justitie, gevolmachtigde voor Justitie en vond nog den tijd om, tusschen zijn vele beslommeringen door, in het weekblad ‘De Eendracht’Ga naar voetnoot1 zijn leuke ‘Praatjes van onze Pee’ te schrijven. De publicist in hem kon toch moeilijk zwijgen. Men kent het lot, dat het zegevierende België den Activisten heeft beschoren. Ook Heuvelmans werd, omdat hij Vlaanderen stelde boven België, van zijn ambt ontheven en tot levenslangen dwangarbeid veroordeeld. Hij week in 1918 uit naar den Haag, waar hij sedertdien een zure korst heeft verdiend met privé-lessen en vertalingen. Maar ongebroken blijft, ook in de neteligste en hachelijkste omstandigheden, de veerkracht van dezen stoeren grijsaard. Hij schaart de Vlaamsche ballingen in den Haag om zich in de Vlaamsch-Hollandsche Vereeniging ‘Hou ende Trou’; levert een mooie bijdrage tot het activistisch verweerschrift ‘Pro Flandria servanda’, treedt op als vertegenwoordiger der Vlamingen in de Taalwacht van het Algemeen Nederlandsch Verbond, schrijft in het Vlaamsch-nationaal weekblad ‘De Noorderklok’Ga naar voetnoot2 zijn ‘Wandelingen door de Belgische Grondwet’, tot de pen zijn hand ontviel. Rustig en gelijkmoedig, zooals hij heel zijn leven was, is Flor Heuvelmans den dood ingegaan. Hij is een dapper strijder geweest voor de Nederlandsche taal en den Nederlandschen stam, een stoer vertegenwoordiger van ons ras. Wie zijn hooge, forsche gestalte éénmaal op een vergadering zag verschijnen, vergat dezen Vlaamschen reus, met den breedgeranden hoed en den beminnelijken glimlach niet licht. Men kon op hem aan, ook in de ure des gevaars. Men voelde zichzelf en zijn belangen veilig bij hem; men luisterde met welgevallen naar zijn raad, dien hij gaf met die rustige bezadigdheid, die alleen een groote ervaring van het | |
[pagina 32]
| |
leven geven kan. Deze reus, deze geweldenaar in den strijd, was goedaardig, kinderlijk goedaardig, en hoe kon hij, tusschen pint en pijp, gezellig zitten te boomen? Hij droomde achter zijn hooggewelfd voorhoofd van een vrij Vlaanderen en een Dietsch Groot-Nederland! Kinderlijke droomer! Naïeve Utopist! Maar worden de droomen van heden niet de werkelijkheid van morgen? Heuvelmans is met zijn mooien droom door het leven gegaan en ten grave gedaald. Dezen droom konden de slagen des levens niet vernietigen. Werkelijkheid is er alleen van geworden, dat Flor Heuvelmans rust in de vrije, Nederlandsche aarde op St Barbarakerkhof in den Haag, gedekt met de groene vlag, die de natuur over zijn graf spreidt, de groene vlag der hoop, hoop in de toekomst van Vlaanderen. Hij is een harmonisch, goed, edel en groot mensch geweest.
Middelburg. P.L. Tack. |