| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Prof. Mr M.W.F. Treub
(30 Nov. 1858-24 Juli 1931)
Men heeft mij gevraagd een levensbericht te schrijven van Prof. Mr Marie Willem Frederik Treub, geen levensbeschrijving. Tot het eerste heb ik mij bereid verklaard, het tweede zou mijn krachten te boven gaan. Ik kan een overzicht geven van Treub's werkzaamheid als publicist, wethouder, hoogleeraar, afgevaardigde en Minister, maar een levensbeschrijving zou veel meer vorderen. Zij zou eischen een ingaan op allerlei levensbijzonderheden, die aanleiding hebben gegeven tot zijn dikwijls anders optreden en handelen dan men wellicht op grond van zijn verleden van hem verwacht zou hebben, een ingaan ook op zijn wetenschappelijken en staatkundigen arbeid, die een gezette studie van de geschiedenis der laatste veertig jaren noodzakelijk zou maken. Het spreekt echter van zelf, dat dit een en ander beter wordt overgelaten aan de toekomst, waar wij nu nog te dicht staan bij hetgeen deze onvermoeide en onvermoeibare werker op velerlei gebied heeft verricht, om de werking daarvan goed te kunnen overzien en beoordeelen. Wie trouwens wil nagaan, hoe de overleden geleerde en staatsman zelf dacht over zijn sociale en politieke werkzaamheid, heeft de beste bronnen in zijn oorlogsboek, in de Hoofdstukken uit de geschiedenis der staathuishoudkunde en in de thans gebundelde Herinneringen en overpeinzingen, waarin de schrijver op de hem eigene heldere en onbevangen wijze zijn publieke leven beschrijft en hier en daar zelf toegeeft, dat hij op verschillende punten van meening veranderd is, omdat de omstandigheden, waaronder hij vroegere opvattingen verkondigde, totaal veranderd zijn, of omdat dieper inzicht en meer ervaring van menschen en toestanden hem hadden doen inzien, dat hij bij zijn vroegere uitingen en beslissingen factoren had buiten rekening gelaten, die behoorden te gelden.
Marie Willem Frederik Treub werd op 30 November 1858 geboren te Voorschoten als de jongste zoon van den burgemeester
| |
| |
en mevrouw Treub, geboren Cornaz, eene Zwitsersche uit het canton Vaud, dus uit la Suisse Romande.
Zijn ouders hadden reeds drie kinderen: Melchior, den lateren directeur van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, Hector, den lateren hoogleeraar in de gynaecologie, en Julie, de toekomstige leerares in Engelsche taal- en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes te 's Gravenhage. Alle vier volgden eerst de gewone dorpsschool en de jongens gingen later naar de H.B.S. te Leiden.
Treub zelf placht te zeggen, dat hij geen erg ijverig leerling was geweest van de Leidsche Hoogere Burgerschool, maar het feit, dat hij reeds op 17-jarigen leeftijd het diploma van een goed afgelegd eindexamen verwierf, doet wel zien, dat hij toch niet zoo heel weinig heeft gewerkt. Men verlieze bovendien niet uit het oog, dat er destijds, in de 70er jaren, nog geen tram liep tusschen Voorschoten en Leiden, zoodat de Treubs en de trouwe vriend van Willem, de toen even jonge Drucker, de latere hoogleeraar in het Romeinsche recht, dagelijks heen en weer moesten loopen naar de academiestad, ook bij slecht en koud weer, waardoor de jongens wel wat vermoeid zullen zijn geweest als ze aan hun huiswerk moesten beginnen.
Toen de jonge Treub het diploma van de H.B.S. gehaald had, moest natuurlijk worden beslist wat hij worden zou.
De beide oudere broeders studeerden; de een in plant- en dierkunde, de andere in de medicijnen en de dochter werd opgeleid voor het M.O., zoodat het voor de ouders wel wat al te zwaar zou zijn geworden om ook den jongsten zoon naar de universiteit te zenden. Vader Treub had als burgemeester een niet hoog salaris, zooals de meeste van zijn ambtgenooten ten platten lande, zoodat hij, om de beide einden aan elkaar te kunnen knoopen, er allerlei bijbaantjes bij moest waarnemen. Het was derhalve geen wonder, dat de burgemeester besloot zijn zoon in zijn eigen werk op te leiden. Treub was toen een eenigszins verlegen jongen, die - zooals zijn latere leermeester, notaris Schoor, eens zeide - van verlegenheid over zijn eigen beenen struikelde als hij het kantoor binnen kwam, maar met groote arbeidslust, zooals spoedig bleek. Nadat Willem Treub zich in het secretarie-werk wat had bekwaamd en het archief van zijn vader in orde had gebracht, dat ten gevolge van de veelheid van werkzaamheden van den ouden heer wel wat in de war was geraakt, legde hij zich toe op de studie der belastingen en slaagde daarin zóó wèl dat hij weldra als geaggregeerde op het kantoor van den ontvanger werd geplaatst, terwijl hij later ook op het kantoor der posterijen zich in dat dienstvak bekwaamde.
De vader had uit een en ander wel kunnen zien, dat zijn meening, dat de jongste zoon niet zooveel aanleg had als de beide andere, niet goed gefundeerd was, maar - hetzij omdat het geld er toch niet was, hetzij om andere redenen - hij bleef bij zijn eenmaal genomen besluit. Het eenige wat hij later toestond was, dat zijn
| |
| |
jongste zoon in opleiding zou worden genomen voor het notariaat bij den dorpsnotaris, zijn vriend Schoor. Deze opleiding voerde al heel spoedig tot het bereiken van den rang van candidaatnotaris. Zoo heeft de latere hoogleeraar en Minister eenige jaren op het notariskantoor te Voorschoten doorgebracht, en daar de grondslagen gelegd voor die groote en diepe kennis van de notarieele praktijk en het fiscaal en burgerlijk recht, die hem later in staat heeft gesteld eerst om de notariaatsschool te Amsterdam te vestigen en later de colleges van den hoogleeraar Houwing gedurende diens ziekte waar te nemen en ten slotte zijn doorwrochte wetsvoorstellen te ontwerpen, die helaas niet alle het Staatsblad hebben mogen bereiken. Nadat de jongeman het examen van candidaat-notaris met goed gevolg had afgelegd, schijnt er in zijn finantieelen toestand zoodanige verbetering gekomen te zijn, dat hij toch nog kon denken aan het volgen van de akademische lessen en bereidde hij zich voor tot het toelatingsexamen voor de universiteit. Daarvoor was de kennis van latijn en grieksch noodig en weldra zette hij zich aan het verwerven daarvan, geholpen door zijn vriend Drucker, door den dorpsgeneesheer en door den lateren prof. J.C. Naber. Spoedig slaagde Treub voor het toelatingsexamen en weldra volgden de andere examina, voorgeschreven in het souverein besluit van 1815, zoodat de jonge man het tot candidaat in de rechten bracht.
Na eenigen tijd de colleges gevolgd te hebben, die konden leiden tot het doctoraal examen, vertrok de jonge jurist naar Parijs om aldaar aan de universiteit de colleges in het burgerlijk recht te volgen en tevens werkzaam te zijn als dagbladcorrespondent.
Inmiddels had hij zich bezig gehouden met de behandeling van een prijsvraag door de universiteit te Utrecht uitgeschreven over de ontwikkeling en het verband van de Rijks-, provinciale- en gemeente belastingen in Nederland. Zijn antwoord werd met goud bekroond.
Wie deze lijvige verhandeling heeft gelezen, moet wel verbaasd hebben gestaan, dat zij geschreven is door een nauwelijks 24-jarigen jongeman te midden van den arbeid gevorderd voor het doctoraal examen in de rechten.
Na zijn studiën te Parijs eenigen tijd te hebben voortgezet, kwam de schrijver hier te lande terug, op raad van Mr A.A. de Pinto, raadsheer in den Hoogen Raad, die sedert zijn examen voor candidaat-notaris hem blijkbaar met sympathie had gevolgd, en hem den raad gaf om te Amsterdam op te treden als privaat-docent voor het notariaat en fiscaal recht. Maar daarvoor moest eerst het doctoraal examen in de rechten plaats hebben en daarna de doctorshoed worden veroverd. Het doctoraal examen werd spoedig met goed gevolg afgelegd en daarna gepromoveerd op een eenigszins omgewerkte lezing van de belastingverhandeling. Na de promotie vestigde zich nu de jonge rechtsgeleerde te Amsterdam als advokaat en procureur, privaat-docent aan de universiteit en directeur van de notariaatsschool, waar hij zelf onderwijs gaf in burgerlijk en fiscaal recht.
| |
| |
Spoedig vond hij nog andere werkzaamheid in de hoofdstad, nadat hij er zich een beetje had ingeleefd. Hij kwam nl. in aanraking met een groep jongeren, wien het reeds lang een doorn in het oog was, dat de gemeentelijke vertegenwoordiging een vast bezit scheen geworden van de leiders van de vereeniging Burgerplicht, die als het ware dicteerden wie er in den gemeenteraad, in de Provinciale staten en in de Tweede Kamer zouden worden gekozen, zoodat belangrijke volksgroepen waren uitgesloten van de vertegenwoordiging en het conservatisme hoogtij vierde. Het bleef ten slotte niet bij besprekingen, maar men gordde zich aan om allereerst in de kiesvereeniging Burgerplicht zelf verandering te brengen. Toen weldra bleek, dat dit een onbegonnen werk was, richtten de radicalen, zooals zij zich zelf noemden, de kiesvereeniging Amsterdam op, die den strijd aanving allereerst voor een betere vertegenwoordiging van de ingezetenen der hoofdstad in den Gemeenteraad. Treub werd benoemd tot voorzitter van de kiesvereeniging, die weldra zoodanigen invloed kreeg, dat C.V. Gerritsen, Treub en Hugo Muller zitting in den gemeenteraad konden nemen.
Het is hier niet de plaats om uit te weiden over den strijd, die moest gevoerd worden om aan de meer vooruitstrevende elementen plaats in de vertegenwoordiging van stad, provincie en staat te verschaffen, genoeg zij het te vermelden, dat de radicale groep weldra zoodanigen invloed kreeg, dat Treub werd benoemd tot wethouder van finantiën.
Hier was Treub op zijn plaats. Besturen en hervormen, dat was zijn lust en leven, en hier was in dit opzicht niet alleen wat, maar veel te doen. Concessiën waren verleend voor de tram, voor de gaslevering, voor de levering van duinwater en voor de telephoon, concessiën, die aan de concessionarissen goud opbrachten, maar ten koste van de gebruikers. Tegen die concessiën traden Treub en de zijnen op en langzamerhand zijn zij totaal opgeruimd en is de levering geheel gebracht in handen der gemeente. Men mag er Treub en zijn vrienden, onder wie vooral C.V. Gerritsen vooraan stond, dankbaar voor zijn, dat zij met krachtige hand en nooit versagenden ijver hun krasse voorstellen wisten door te voeren. Waar zou het anders heen zijn gegaan met de finantiën, niet alleen van de hoofdstad, maar ook met die van de andere groote gemeenten, die er toch thans ook nog niet best voorstaan?
Behalve de werkzaamheid voor de opruiming der concessiën had Treub zich nog bezig gehouden met de verbetering van de besteksvoorwaarden met het doel om voor de werklieden, die in zijdelingschen gemeente-dienst waren, een maximalen arbeidsdag en een minimumloon in te voeren, terwijl hij verder ook nog de handelsinrichtingen voor zijn rekening nam. Ongeloofelijke hoeveelheden werk kon hij verzetten en nimmer deed men te vergeefs een beroep op hem, wanneer het gold steun te verleenen aan pogingen om den maatschappelijken toestand te verbeteren.
| |
| |
Zoo heb ik speciaal veel steun en voorlichting van hem ontvangen op coöperatief gebied. Maar ik loop hier vooruit en moet dus even terug.
Wanneer men toen reeds wat meer had gezien naar de belangen van de openbare kassen, zooals Treub dat destijds geleerd heeft, zou het er met den toestand dezer laatste zeker heel wat beter uitzien dan thans het geval is. Maar het scheen, dat men vrij spoedig den vooruitstrevenden wethouder in Amsterdam niet gaarne langer aan het roer zag.
In de vacature Cort van der Linden als hoogleeraar in de staathuishoudkunde en de statistiek was een voordracht aan den Raad van Amsterdam gedaan, waarop een ander voorkwam, maar de Raad benoemde op 17 Juni 1896 tot hoogleeraar aan Amstels universiteit Mr M.W.F. Treub. Op 23 November aanvaardde de toen 38-jarige hoogleeraar zijn ambt met een rede over de ontwikkeling der staathuishoudkunde tot sociale economie.
Die inaugurale rede was van het begin tot het einde één strijdkreet tegen de oudere economie - Pierson werd er o.a. heftig in aangevallen - en bevatte vooral een verdediging van wat de nieuwe hoogleeraar tot dusver op practisch gebied had gedaan. Zij vond natuurlijk geen onverdeelden bijval en de vraag werd gesteld, bij een bespreking van de rede in een tljdschrift, of men hier te doen had met wetenschap of met politiek. Natuurlijk lokte dit geschrift een krasse wederlegging uit van den aangevallene, in een Gidsartikel getiteld: ‘Politiek of wetenschap’, waarin hij zijn tegenstander toeduwde, dat hij een schitterende gelegenheid verzuimd had om zich stil te houden. Het schijnt mij niet onmogelijk, dat de krasse toon van Treub's verweerschrift mede is veroorzaakt door de omstandigheid, dat zijn hoog vereerde moeder bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt tegenwoordig was geweest en de zoon niet kon verdragen, dat men beproefd had hem ook in haar oogen neer te halen.
Op het gebied van de pers was Treub al lang geen vreemdeling meer. Van 1887 tot 1894 had hij het Weekblad voor notarisambt en registratie geredigeerd en hij had dien arbeid alleen neergelegd, omdat het ambt van wethouder van finantiën, dat hem in 1893 werd opgedragen, weldra bleek hem niet den noodigen tijd te laten voor de redactie, hoewel hij, naar aller oordeel, een der weinigen was, die geheel waren doorgedrongen in den toenmaligen doolhof der registratie.
Gedurende de waarneming van het hoogleeraarsambt heeft Treub ontzaglijk veel gewerkt.
Behalve dat hij eerst eenigen tijd de redactie waarnam van het Sociaal Weekblad, gedurende de ziekte van Mr Kerdijk, om die redactie later geheel op zich te nemen, heeft hij gedurende zijn professoraat ook het standaardwerk geschreven: Het wijsgeerigeconomisch stelsel van Karl Marx, 2 dln, te zamen ruim 800 blz. groot octavo, waarin een ontzettende hoeveelheid economische
| |
| |
literatuur verwerkt is. Bedenkt men daarbij, dat de vruchtbare schrijver ook nog gelegenheid vond om voortdurend bijdragen te leveren aan de Vragen des tijds, waarvan hij met Pekelharing, Veegens en Kerdijk de redactie voerde, en ook nog de directie van het Centraal bureau voor sociale adviezen op zich nam, dan kan men nagaan, dat hij wel niet veel tijd voor uitspanning zal gehad hebben. Uit dien tijd kennen we nog een vrij dik boek van zijn hand, getiteld: ‘Een drietal hoofdstukken uit de geschiedenis der staathuishoudkunde’, dat later herhaaldelijk is omgewerkt en thans een vijfden druk heeft bereikt, als ‘Hoofdstukken uit de geschiedenis der staathuishoudkunde’. Bovendien dateeren uit dien tijd zijn geschriften over de exploitatie onzer spoorwegen en over de economische beteekenis van de coöperatie.
In een dier laatste geschriften, getiteld: ‘Van slaaf tot copartner’ heeft de schrijver de richting geteekend, waarin hij meende, dat de maatschappij zich beweegt, nl. in die der coöperatie. Deze meening werd ook bevestigd in het geschrift: ‘De economische werking van de coöperatie’.
Voorts verschenen telkens opstellen van Treub over de vraagstukken, die het volk in beweging brachten, en voortdurend leverde hij in de pers en in redevoeringen belangwekkende beschouwingen over de politiek dier dagen, tot welker leiders hij weldra behoorde. Dat dientengevolge het aantal van zijn vereerders even snel steeg als dat van zijn tegenstanders, behoeft geen betoog.
Zijn geschrift over de exploitatie onzer spoorwegen voerde eerst tot een geweldigen pennestrijd met de vertegenwoordigers der andere richting, daarna tot praeadviezen en debat in de Vereeniging voor de staathuishoudkunde en de statistiek en eindelijk eenige jaren later tot een debat in de Tweede Kamer, waaraan toen Treub zelf kon deelnemen, maar dat eindigde met verwerping van de door hem voorgestelde motie. Toch zijn praktisch thans de spoorwegen een soort van staatsondernemingen.
Herhaaldelijk was reeds het oog op Treub geslagen voor het lidmaatschap der Tweede Kamer en in de toenmalige districten Veendam en Schoterland heeft het maar van hem afgehangen of hij de Kamer zou binnentreden of niet. In Schoterland trok hij zich terug, omdat hij meende, dat aan de toenmalige socialistische partij een plaats in de Kamer toekwam, in Veendam omdat de radicale partij reeds vertegenwoordigd was door Tijdens, maar in 1904 liet hij zich toch overhalen om een candidatuur te aanvaarden tegenover niemand minder dan Mr N.G. Pierson. De strijd om den Kamerzetel van Assen was uitermate spannend. Avond aan avond reed Treub op zijn rijwiel naar een der kiesvergaderingen in de stad en de dorpen in den omtrek, terwijl verschillende partijgenooten hem dáár vervingen, waar hij zelf niet komen kon, omdat hij elders moest spreken. Op den laatsten avond van den strijd zakte hij bij zijn terugkeer naar Assen door zijn voertuig en den volgenden middag bleek hij te zijn gekozen.
| |
| |
Nu kwam een moeilijke keus voor den strijdbaren politicus. Wilde hij zijn mandaat goed vervullen, dan zou hij zijn hoogleeraarsambt moeten opgeven. Wèl heeft hij met toestemming van Amstels raad nog eenige maanden zijn ambtsbezigheden aan de universiteit tegelijk vervuld met het Kamerlidmaatschap, maar dit bleek zelfs een zoo stoeren werker te zwaar en Treub vroeg en verkreeg eervol ontslag als hoogleeraar, waarop hij weldra zijn woonplaats verlegde naar 's-Gravenhage. Zijn opvolger werd zijn leerling Dr D. van Embden.
Voor de Kamerleden van een kleine partij vooral is het lidmaatschap van de Tweede Kamer geen sinecure. De partij moet positie nemen ten aanzien van alle belangrijke voorstellen en in elk groot debat, zoodat de verschillende leden zich goed moeten inwerken in de meeste onderwerpen. Dit heeft ten gevolge, dat zij meer moeten werken en debatteeren dan hunne medeleden van de groote partijen.
Het spreekt wel van zelf, dat vooral de economische en finantieele onderwerpen door Treub werden behandeld, maar ook op algemeen politiek gebied deed hij zich gelden. Zoo heeft hij b.v. in een rede van bijna drie uur de grondslagen van Kuyper's politiek behandeld op een wijze, die de bewondering van de geheele Kamer wekte. Over de spoorwegpolitiek had hij - als gezegd - reeds vroeger in brochures en redevoeringen den staf gebroken en in 1903 bij de bekende spoorwegstaking had hij - om den vrede te bevorderen - dag aan dag zooveel van zijn toch niet geringe krachten gevorderd, dat hij herstel moest gaan zoeken in Röhndorf.
Bedenkt men, dat de Kamerleden destijds maar f 2000 's jaars als schadeloosstelling ontvingen, dan kan men begrijpen, dat naast den Kamerarbeid nog heel wat werk moest verzet worden om te kunnen leven. Dit heeft echter Treub nimmer weerhouden om telkens nieuwen arbeid op zich te nemen ten bate van het algemeen belang. Zoo zien wij hem in 1909 zich de keuze laten welgevallen tot lid van den Haagschen gemeenteraad, in welk college hij zitting hield tot 1911, toen hij vervangen werd door een lid van de Sociaal-democratische Arbeiderspartij, tegen welke partij hij steeds en overal strijd had gevoerd. Nog twee jaar na zijn niet-herkiezing tot lid van den Haagschen gemeenteraad hield Treub zitting in de Tweede Kamer.
Toen in 1913 de linkerzijde een concentratie van de verschillende vrijzinnigen ontwierp, was voor Treub het oogenblik gekomen om afscheid van de Kamer te nemen. Hij kon zich niet vereenigen met wat in het concentratie-program was opgenomen omtrent de ouderdomsvoorziening en, wars van geschipper als hij altijd was, verklaarde hij dadelijk, dat men met de concentratie door moest gaan, maar dat hij er niet aan mee zou doen.
Zoo stond hij weldra volkomen ambteloos, maar ziet, wat gebeurde?
De concentratie overwon met de sociaal-democraten de rechter- | |
| |
zijde en het vlotte niet met de vorming van een kabinet uit de geheele linkerzijde, waartoe Dr Bos de opdracht had gekregen. Na geruimen tijd onderhandelen met Troelstra en de zijnen, legde Dr Bos de formatie neer en werd aan Mr Cort van der Linden de opdracht gegeven om een extra-parlementair-kabinet te vormen. Wat wonder, dat bij die vorming dadelijk de aandacht viel op prof. Treub, die nu immers buiten het Parlement stond.
Dit was wel een zeer onverwacht gevolg van zijn uittreden, en weldra werd Treub benoemd tot Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid. Slechts korten tijd heeft hij deze portefeuille beheerd, want toen in den oorlogstijd een krachtiger hand noodig was aan het departement van finantiën dan de heer Bertling blijkbaar bezat, werd Treub in zijn plaats benoemd. Hier, aan dit departement, waarheen hij de sociale verzekering medenam, was de oud-hoogleeraar in de staathuishoudkunde op zijn plaats en hier kon hij zijn groote bekwaamheid en regeerkracht toonen. Tegengaan van woekerprijzen, bevordering van den geld-omloop, leeningpolitiek, belastinghervorming, alles en alles vroeg zijn ingrijpen en zonder aarzeling tastte hij elk euvel aan, rusteloos bezig en telkens een nieuwen maatregel bedenkende om te zorgen, dat geen honger zou worden geleden in Nederland. Wie den berg wetsontwerpen, algemeene maatregelen en Koninklijke en ministerieele beschikkingen nagaat, die in die onrustige tijden door hem zijn ontworpen, verdedigd en uitgevoerd, kan niet begrijpen, dat dit alles door één man is gedaan. Tot Februari 1916 is Treub Minister van finantiën gebleven en toen door een motie ten val gebracht. Hij had o.a. een ontwerp van wet tot invoering van een pensioenbelasting ingediend en zich daardoor den tegenstand van de sociaal-democraten op den hals gehaald. Een motie ingediend door het Kamerlid Schaper, werd door de Tweede Kamer met 45 tegen 42 stemmen aangenomen en Treub trad af.
Onmiddellijk na zijn aftreden zat hij weer aan zijn schrijftafel en wel om zijn oorlogsherinneringen te schrijven, waarin hij nauwkeurig de handelingen van zijn Regeering in verband met den oorlogstijd beschrijft. Hoewel ook wel eenige voorspellingen van den afgetreden Minister niet zijn uitgekomen, is het boek merkwaardig door het klare en rustige verhaal van hetgeen de schrijver in zeer moeilijke tijden heeft moeten doen en medemaken en getuigt het van zijn goed geheugen. Niet lang na het voltooien van Oorlogstijd trad Treub's opvolger als Minister af en benoemde H.M. den oud-Minister weer als zoodanlg. Ditmaal bleef hij deel uitmaken van het bewind tot aan het aftreden van het Kabinet-Cort van der Linden.
Reeds vóór de verkiezingen had Mr Treub te kennen gegeven, dat hem de staatkundige verhoudingen in Nederland niet juist schenen te worden weergegeven door de destijds bestaande partijen en achtte hij een orienteering naar economisch inzicht juister, vooral met het oog op den wederopbouw, die na den vrede
| |
| |
noodzakelijk zou zijn. In de constitueerende vergadering van den Economischen bond gaf de oprichter rekenschap van de motieven, die hem geleid hadden bij de campagne voor de oprichting. Hoewel overal in het land, waar hij sprak, de zalen overvol waren met toehoorders, beantwoordde de uitslag der verkiezingen toch niet geheel aan de verwachtingen. Treub zelf werd natuurlijk in de Tweede Kamer gekozen, zelfs driemaal, maar waar de partij slechts bestaan zou uit drie leden, kon van een economische partij kwalijk gesproken worden. Na eenigen tijd hebben zich toen enkele eenlingen van andere partijtjes met de afgevaardigden van den Economischen bond vereenigd tot een fractie, maar wat Treub zich met zijn optreden met dezen bond had voorgesteld, heeft hij niet kunnen verwezenlijken met den geringen steun, dien hij vond. Het heeft dan ook niet lang geduurd of aansluiting werd gezocht bij den Vrijheidsbond, die zich reeds vroeger had gevormd door samenvoeging van oud-liberalen en Unie-liberalen. Natuurlijk had een hereeniging met de Vrijzinnig-democraten niet in de lijn der mogelijkheden gelegen. Ik bedoel niet, dat de persoonlijke vervreemding wellicht niet weg zou zijn te nemen geweest, want Treub is nooit haatdragend geweest en onderstelde dit ook van anderen niet, maar de schrijver van den ‘Economischen grondslag der Vrijzinnig-democratie’ was langzamerhand van meening veranderd ten opzichte van zeer vitale punten der praktische politiek, omdat - zooals hij zeide in zijn ‘Hoofdstukken uit de geschiedenis der staathuishoudkunde’, de omstandigheden zoo totaal veranderd waren, vergeleken bij den tijd, toen hij toetrad tot den V.D. Bond. Men mag wel aannemen, dat de jaren, waarin Treub in den Vrijheidsbond heeft gewerkt, voor hem zelf niet aangenaam kunnen geweest zijn; ook al was er in hem zelf veel veranderd, dan was er toch nog veel, dat hem hier niet aanstond, zooals blijkt uit zijn ‘Overpeinzingen en Herinneringen’. Toen dan ook de roepstem tot hem kwam om de leiding op zich te nemen van den Indischen Ondernemersraad, zal dat een soort van bevrijding voor hem geweest zijn en ging hij althans met vreugde uit de politiek.
Wat Treub voor den Ondernemersraad is geweest in de tien jaren, dat hij haar geleid heeft, onttrekt zich natuurlijk aan de beoordeeling van het publiek, omdat zijn adviezen en de regelingen, die hij voor den Bond maakte, goeddeels binnen de vereeniging bleven, maar toch kan men over den geest van zijn toenmalig denken een indruk krijgen, indien men zijn boek leest over Indië, geschreven na zijn eerste reis derwaarts, zijn Bezuiniging in Indië in het nieuwe Regeeringsprogram (1922), Indië's toekomst (1924), Regeeringsbemoeiïng met het bedrijfsleven in Nederland en Nederlandsch-Indië (1924), Onafhankelijk indologisch hooger onderwijs (1925), de Nota over de inkomstenbelastingen in Nederlandsch-Indië (1922), de Nadere nota (1923), Indië's toekomst (1924) en Het gist in Indië (1927). Doet men dat, dan zal men zeker groote
| |
| |
afwijking van, groot verschil met vroeger uitgesproken meeningen vinden, maar steeds worden afwijking en verschil behoorlijk gemotiveerd, zoodat - men moge het dan met den schrijver niet eens zijn - twijfel aan den ernst zijner overtuiging op het oogenblik dat hij schreef, uitgesloten moet worden geacht.
Tien jaren is Treub voorzitter van den Indischen Ondernemersraad geweest en later ook nog eenigen tijd van het West-Indische gelijknamige lichaam, toen trok hij zich terug.
Hoe het geheele Nederlandsche volk Treub zag, bleek wel uit de hulde hem gebracht bij het bereiken van den 70-jarigen leeftijd. Een comité uit verschillenden kring samengekomen, bracht in zeer korten tijd meer dan f 20.000 bijeen, waarvan een deel werd besteed om den gehuldigde in marmer te doen beitelen, terwijl de rest te zijner beschikking werd gesteld. Hij wees het geld voor verschillende sociale doeleinden aan. Aan den feestmaaltijd, die den 70-jarige werd aangeboden, zaten aan met den Prins der Nederlanden en verschillende oud-Ministers, de voorzitters van de Nederlandsche Bank en van de Nederlandsche Handelmaatschappij benevens vele andere vooraanstaande mannen en ook persoonlijke vrienden.
De Minister-president de Geer herinnerde in zijn tafelrede aan het vele, dat Treub gedaan had voor staat en maatschappij in zijn ambtelijk leven en daarbuiten, en zoo deden Dr Loudon en Dr Waller. De eigenlijke toast werd uitgebracht door het oud-Kamerlid Roodhuyzen, die in Amsterdam met Treub bevriend geworden, levenslang die vriendschap had onderhouden en nu in humoristischen toon herinnerde aan wat beiden toen hadden beraamd en gedaan.
Zonderling genoeg gebeurde niet, wat velen hadden verwacht; er kwam nl. geen hooge onderscheiding voor den man, die de kracht was geweest van het Ministerie van 1913.
Ridderorden behoefde Treub niet; zijn borst was er vol van; erkenning van zijn verdiensten was evenmin noodig: de algemeene deelneming aan zijn huldiging deed gevoelen, wat in breeden kring voor hem leefde, maar het zou aan vele vereerders van den grooten man rechtvaardig zijn voorgekomen, indien hem eene onderscheiding ware verleend, die anderen wel hebben verkregen voor hun ijveren ten bate der gemeenschap.
Een ontroerende plechtigheid vond plaats te Voorschoten. In de vergaderzaal van den gemeenteraad had de burgemeester de portretten doen ophangen van Burgemeester Treub en diens gade en bovendien de geboorte-acten doen neerleggen van de drie beroemde broeders.
In een hartelijke toespraak deelde de burgemeester, de heer Vernède, mede aan prof. Treub en aan de vele belangstellenden, die opgekomen waren van heinde en verre, dat de Gemeenteraad besloten had om de straat van Voorschoten, waarin het geboortehuis lag, te herdoopen in Gebroeders Treubstraat.
| |
| |
Nadat de gehuldigde in een gevoelvolle toespraak den burgemeester en den Gemeenteraad had dank gezegd voor het genomen besluit, trokken de aanwezigen naar de Gebroeders Treubstraat om de onthulling bij te wonen van een gedenksteen in den gevel van het eenvoudige huis, dat men thans niet meer zal aantreffen, omdat het sedert is afgebroken. In den nieuwen gevel is de gedenksteen weder aangebracht.
Met deze huldiging werd niet alleen bewezen, dat het spreekwoord, dat een profeet in zijn eigen land niet geëerd wordt, niet altijd opgaat, maar bovendien deden de uitingen van het Voorschotensche publiek zien, dat ‘mijnheer Willem’ vooral in hun hart een bevoorrechte plaats innam, ook omdat hij telkens als er gelegenheid voor was, een bezoek bracht aan zijn geboorteplaats en dit steeds deed in de maand Juli, waarin de Voorschotensche paardenmarkt en kermis plegen gehouden te worden. Spoedig na het huldigingsfeest ging Treub voor de tweede maal scheep naar Indië met de oorspronkelijke bedoeling om over West-Indië terug te komen.
Dit laatste plan is niet doorgegaan en weldra bleek, dat de gezondheidstoestand van den reiziger dat ook niet zou hebben toegelaten. Zijn uiterlijk dicteerde dit maar al te zeer. Hij bleef, in het Vaderland teruggekeerd, zijn gewone werkzaamheden verrichten en stond zijn bezoekers met de oude opgewektheid te woord, maar ook uit zijn ‘Overpeinzingen en Herinneringen’, die wekelijks verschenen in de Haagsche Post, bleek iets van vermindering der krachten. Weldra vernam men, dat Treub zich terugtrok uit den Ondernemersraad en aldra werd hij opgenomen in het gemeenteziekenhuis te 's-Gravenhage voor de behandeling van een gezwel, waarvoor hij reeds te vergeefs tweemaal een operatie had ondergaan. De nieuwe operatie had evenmin succes als de vorige, maar was zooveel ingrijpender, dat de 72-jarige de gevolgen blijkbaar niet meer kon doorstaan en na korte dagen heenging. In zijn geboorteplaats werd hij begraven in een graf naast dat van zijn ouders. Bij de teraardebestelling liepen aan het hoofd van den stoet de vertegenwoordiger van H.M. de Koningin en alle ministers, terwijl het kerkhof gevuld was met mannen en vrouwen uit alle standen der maatschappij. Mr A. Tak, Treub's oudste vriend, herinnerde in een gevoelvolle rede aan de groote werkzaamheid van den overledene in verschillende ambten ten toon gespreid. Overeenkomstig den wensch door Treub zelf uitgesproken, voerde niemand verder het woord. De geschiedenis zal natuurlijk over Marie Willem Frederik Treub oordeelen en over de gevolgen van zijn optreden en werken. Zij heeft zijne daden geboekt en zal de resultaten kunnen nagaan. Zij zal menige wijziging van gevoelens kunnen aanwijzen, sommige daden die zelfs wellicht onverklaarbaar zullen schijnen, maar zij zal toch nimmer kunnen doen aannemen, dat Treub zelf niet steeds overtuigd is geweest van goed gehandeld te hebben, juist te zijn opgetreden, toen hij moest handelen.
| |
| |
Een zeer juiste karakteristiek van den overledene is in zijn Voorwoord bij de ‘Herinneringen en overpeinzingen’ gegeven door Jhr dr Loudon, die als Minister van Buitenlandsche zaken Treub's ambtgenoot is geweest, waar hij schreef: ‘Regeerder was Treub in merg en been, tucht- maar tevens vrijheidlievend. Zijn rijke, geniale geest wemelde van ideeën en vatte pijlsnel die van anderen. Groot was zijn verbeeldingskracht, opmerkelijk zijn concentratie-vermogen. Een zekere naïveteit was hem eigen. Eerlijk was hij en onbaatzuchtig in hooge mate. Hij ging steeds recht door zee. Kenmerkend bovenal waren zijn durf, zijn strijdlust, zijn beslistheid en zijn wil’.
Veel heeft Treub aan zijn land gegeven, maar veel meer ware nog profijt te trekken geweest van de krachten van dezen merkwaardigen man, indien daarop vroegtijdiger een beroep ware gedaan.
Werken was zijn lust en leven en aan dien lust heeft hij bot kunnen vieren, zoodat hij wel eens zeide een gelukskind te zijn, omdat hij juist minister was geworden, toen er iets te doen viel in het landsbelang. Voor dat landsbelang heeft hij gewerkt zooveel hij kon.
Dankbaarheid voor het vele wat hij daaraan gegeven heeft in onvermoeiden arbeid past aan het Nederlandsche volk.
G.J.D.C. Goedhart.
| |
| |
| |
Lijst der geschriften.
Ontwikkeling en verband van de Rijks-, Provinciale- en Gemeentebelastingen, 1885.
Staatsexploitatie onzer spoorwegen, 1898.
Hoofdstukken uit de geschiedenis der Staathuishoudkunde, 1899.
De economische grondslag der Vrijzinnig-democratie.
Het Wijsgeerig-economisch stelsel van Karl Marx, 1902.
Vrijhandel en bescherming voor Nederland, 1904.
Over sociale verzekering, 1906.
Over den economischen invloed der coöperatie.
Oorlogstijd. Herinneringen en indrukken, 1916.
De economische toekomst van Nederland, 1917.
Wederopbouw, 1918.
Vragen van dezen tijd, 1919.
Sluit de gelederen, 1920.
De economische branding, 1920.
Bezuiniging in Indië en het nieuwe Regeeringsprogramma, 1922.
Over de Indische vennootschapsbelasting, 1922 en 1923.
Moeten de grondslagen van het belastingstelsel hier te lande worden herzien, 1922.
Nederland in de Oost, Reisindrukken, 1923.
Regeeringsbemoeiïng met het bedrijfsleven in Nederland en in Nederlandsch-Indië, 1924.
Indië's toekomst, 1924.
Een woord van waarschuwing aan de Nederlandsche beleggers, 1924.
Onafhankelijk indologisch hooger onderwijs, 1925.
Het gist in Indië, 1927.
Herinneringen en overpeinzingen, 1931.
Benevens tallooze artikelen in de Vragen des tijds, den Gids en het Weekblad voor notarisambt en registratie.
|
|