| |
| |
| |
Levensbericht van Jan Bruna
17 Augustus 1876-11 Maart 1931.
Jan Bruna werd den 17den Augustus 1876 geboren als zoon van den Ned. Hervormden predikant Bruna, doorliep het gymnasium en studeerde aan de Universiteit te Utrecht in de oude letteren. Al vroeg trok de journalistiek hem aan, maar hij behaalde den rang van candidaat. Toen in het begin dezer eeuw zijn vader stierf, moest hij zijn eigen brood verdienen en begaf zich, evenals zijn broer, oorspronkelijk theoloog gelijk zijn vader, later zou doen, in de journalistiek. Deze broer bracht, na katholiek geworden te zijn - bedenkelijk voor de familie, die van oudsher uit predikanten bestond en sterk anti-Roomsch was - zijn geheele verdere leven aan het Centrum door, waar hij een ijverig propagandist werd voor het oude geloof.
Jan Bruna kwam oorspronkelijk, in 1904, te land bij van Pesch, den hoofdredacteur van de Zwolsche Courant, die zich met de zorg voor de journalistieke opleiding van zoo menig verdienstelijk beoefenaar van het vak heeft belast gezien en ware journalisten heeft gemaakt. Al spoedig verhuisde hij naar het Alg. Handelsblad, waar Charles Boissevain toen nog den schepter zwaaide en ging na daar een half jaar gewerkt te hebben - men kon er hem op dat oogenblik geen vasten werkkring bieden - over naar de Nieuwe Courant, die zich toen ter tijde in haar hoogsten journalistieken bloei verheugde. Hij werd er na eenigen tijd aangesteld als Berlijnsch correspondent.
Hier vierde Jan Bruna groote triomfen als journalist. Te Berlijn gevoelde hij zich geheel op zijn gemak, genoot groot aanzien onder zijn collega's, die hem zelfs na eenige jaren tot president van hun internationale vereeniging benoemden, en was onder hen, Duitsch aangelegd gelijk hij was, daarbij in het bezit van een vlotte pen en een uitnemend en scherp verstand, met vele journalistieke gaven toegerust, weldra een der eersten.
Hij bleef in voortdurende correspondentie met den hoofdredacteur van dat blad en schikte zich gemakkelijk naar diens eischen. Van dien tijd dateert ook zijn medewerking aan het Berliner
| |
| |
Tageblatt en aan enkele Amerikaansche bladen, waaronder de New-York Times het voornaamste was. In den herfst van 1913 werd hij, getrouw aan het beginsel dat geen correspondent te lang in dezelfde plaats moet vertoeven, overgeplaatst naar het correspondentschap te Parijs, maar hoe voortreffelijk ook de brieven waren, die hij vandaar zond, den geest van het Fransche volk verstond hij veel minder dan dien van het Duitsche en het was dan ook geen teleurstelling voor hem, toen hij, kort voor den oorlog, werd overgeplaatst naar den Haag als secretaris der hoofdredactie van de Nieuwe Courant.
Ondertusschen had hij van Berlijn uit een groote Noorsche reis gemaakt, die hem voornamelijk onderscheidde als schrijver der voortreffelijke beschouwingen in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift over de schilders Edström, Larssen, Anders Zorn. Hij had een goeden blik voor het picturale en het romantische van de Zweedsche schilderschool trok hem sterk aan. Toch bleef, gedurende zijn gansche leven, de journalistiek hem beheerschen. Zij, jaloersche bruid bij uitnemendheid, liet hem geen vrijen tijd voor andere studie, nam al zijn doen en laten in beslag.
Gedurende dien tijd, heel den oorlog door, heb ik hem het best leeren kennen. Hij had een ingeboren goedheid en, daarmee gepaard, een groot gevoel van loyauteit. Hij beschouwde mij als zijn chef in den meest volstrekten zin des woords, maar niet alsof daarmee een zekere serviliteit zich behoefde, of behoorde, te vereenigen. Integendeel, zelden heb ik iemand ontmoet, die u zoozeer alles ronduit in het gezicht zeide, die niets terughield, zelfs niet zijn geheimste gedachten. Dat was in zekeren zin zijn fout, zijn volkomen openhartigheid, welke, gepaard aan een zeer ras zich uitspreken, hem soms deed vergeten wat hij nog kort van tevoren gezegd had en hem daardoor in het oog van sommige oppervlakkig denkenden een air van onoprechtheid kon geven, welke hem toch zoo volkomen vreemd was. Ik weet hoe hij daaronder leed en tot welke oogenschijnlijk vreemde, maar hardnekkig vastgehouden besluiten hem dit kon leiden. Zijn heele conflict met den Journalistenkring, welks streven hij toch van harte toejuichte en met welken hij zich innig verbonden moest gevoelen, berustte op zulk een misverstand. Het is nooit terechtgekomen.
Hij was bovenal eerlijk en openhartig. Dit deed hem allerlei dingen zeggen, die beter gezwegen waren. Hij zou liever iemand pijn doen dan ze te verzwijgen. In de korte redactievergaderingen, die ik gedurende den oorlog 's morgens in mijn bureau hield ten einde de gebeurtenissen van den dag met de redactie buitenland voor den aanvang der werkzaamheden te bespreken - het werk van die redactie buitenland was toen buitengewoon belangrijk, het werd in binnen- en buitenland gelezen, het gaf in waren zin leiding aan de openbare meening, het was, als men wil, ‘telling
| |
| |
the lies from both sides’ en trachtte daarin waarheid van leugen te onderscheiden - in die korte redactievergaderingen voerde hij een hoog woord, steeds welsprekend en beslist, steeds Duitschgezind (dit was een groot gevaar) en andere redactieleden die aan de bespreking deelnamen, konden daar niet tegen op, legden het af in het debat, gaven hun meening onwillig prijs, zoodat ik dikwijls met een kalmeerend woord moest tusschenbeide komen om de gemoederen, zenuwachtig en door het gemis van juiste informatie geen houvast hebbende, tot bedaren te brengen. Hij zelf twijfelde nooit. Het was als een vulkaan, zijn woord, zijn oordeel, zijn conclusie. Ik dank den hemel dat zij lang niet altijd zoo in de courant zijn gekomen.
Daardoor ontstonden vaak redactioneele wrijvingen en, in de courant, aarzelende conclusies, geschreven door onwillige pennen, die dan later, al naar de gebeurtenissen zich voordeden, weer herstel behoefden. Het was een moeilijke, maar hoogst spannende en interessante tijd, waarbij hij nooit de leiding gehad heeft, maar toch zijn deel daaraan. Hij zelf, met zijn merkwaardig vlug verstand, doorzag dadelijk alles, wel eens verkeerd (wat hij achteraf steeds erkende), maar soms ook met verrassende juistheid van oordeel. Het was opmerkelijk hoe snel hij met een artikel gereed was. Aan een hoek van de tafel gezeten, geheel geabsorbeerd in zijn werk, dicteerde hij, onder aanhoudend telefoongebel en geloop van redactieleden en zetterijpersoneel door, een artikel en zond het, schier zonder het nog eens na te zien, naar de zetterij, klaar om voor tweeën gedrukt te worden. Wat al discussie en correctie dat niet heeft gegeven. Mij, die altijd een korten tijd van rust en nadenken behoefde, die veel ratures in mijn werk maakte en die mij nooit heb kunnen wennen aan het dicteeren van artikelen en aan proeven zonder correctie, viel het vaak moeilijk deze lawineachtige snelheid te begrijpen, waarop hij zijn ideeën de baas was of liever waarop zijn ideeën hem de baas waren. Het borrelde, bruiste en barstte bij hem eruit, schier zonder nadenken, spontaan en geweldig.
Daarom had hij altijd een rem noodig, waarvoor hij respect had. Hij was een voortreffelijk medewerker, maar steeds op de tweede plaats, nimmer op de eerste. De teleurstellingen die hij later als hoofdredacteur van de Nieuwe Courant gehad heeft, zijn voornamelijk daaraan toe te schrijven, dat hij zichzelf niet kon beheerschen, dat hij veel te opbruisend en te abrupt was in zijn meeningen, dat hij alles zeide wat hij meende en zooals hij het meende. Een vat vol welgefundeerde overtuigingen de omni re scibili, gevuld door een ruime lectuur en een veelomvattende kennis, maar waaruit wel eens gebrekkig of te haastig getrokken conclusies volgden. Die behoefden dan correctie en op de eerste plaats gezeten aan een groot dagblad, moet men niet al te vaak zijn meeningen behoeven te herzien, moet men wel weten, wat men wil, alvorens ze neer te schrijven.
| |
| |
Naast die opvliegendheid van meening, als ik het zoo mag uitdrukken, welk een werkkracht en energie. 's Morgens vroeg reeds bij de hand, had hij alle ochtendbladen al gelezen, als de anderen nauwelijks op het bureau verschenen waren en zat hij tot laat in den middag aan zijn werk, dat dikwijls nachtwerk werd. In de laatste jaren van de courant, toen ik wegens ziekte vaak afwezig moest zijn, hoe menigvuldige malen heeft hij niet bij mij gezeten en met de grootste opgewektheid over de toekomst gesproken, hoe heeft hij mij niet al het werk uit handen genomen en getroost. Een ideaal middelpunt voor de redactie van een groot blad is hij toen geweest en gebleven.
Daarbij kwam dat hij thuis veel steun had bij zijn arbeid. Zijn zuster, die hem in zijn veelvoudigen arbeid trouw ter zijde stond en onder zijn leiding met de grootste getrouwheid en inzicht zijn werk voor de Amerikaansche bladen verrichtte en zijn moeder waren de voornaamste banden die hem met het leven vereenigden. Voor zijn moeder had hij een diepgaande vereering en een teeder gevoel. Wie de oude vrouw daar jaren lang in haar stille hoekje heeft zien zitten, wachtend op de komst van Jan, die altijd weer iets bijzonders naar huis wist mee te brengen, en wie de aandoenlijke zorg heeft gadegeslagen, waarmee alle misères voor die moeder werden weggenomen of verborgen, elke levensgebeurtenis met een rose licht overgoten, die kan geen oogenblik getwijfeld hebben, of dit gezin ondanks zijn zware zorgen gelukkig en eenig was.
Bruna is nooit getrouwd geweest, maar hij was voor de zijnen de beste van alle zoons, de beste van alle broers en de beste van alle ooms; de kinderen van zijn gestorven broer, die zoo ontzaglijk veel aan hem te danken hebben gehad, kunnen het getuigen.
Na den 1sten Januari 1920 hoofdredacteur-directeur van de Nieuwe Courant te zijn geworden, heeft Bruna dat blad langzaam zien tenonder gaan. Het is maar voor een deel zijn schuld geweest; omstandigheden werkten daartoe mede, in de eerste plaats in de ongunstige conjunctuur gelegen, die belet hebben dat het blad zich weer tot zijn vroegere hoogte verhief. Dit is een harde tijd voor hem geweest, waarbij zijn veelbeproefde energie hem wel eens verlaten heeft. Passons!
Na den overgang van de Nieuwe Courant aan de Nieuwe Rotterdamsche heeft Bruna een zwaren tijd gehad. Weliswaar waren er geen dringende materieele zorgen, maar de wetenschap dat zijn levenswerk eigenlijk mislukt was, kwelde hem en de zorg voor zijn Amerikaansche en andere correspondentschappen gaf hem niet genoeg werk. Daarin werd voorzien door het Comité tot onderzoek naar de oorzaken van den Wereldoorlog, waarvan Generaal Snijders, dr. Japikse, prof. Fruin en generaal Dufour deel uitmaakten en waarvan hij het secretariaat waarnam. Het Comité heeft niet bereikt wat het zich voorstelde; voornamelijk
| |
| |
doordat het te vroeg zijn arbeid begon en de archieven van de verschillende landen, waarop zijn onderzoek berustte, zeer ongelijk voor hetzelve openstonden. Het boek van de generaals Snijder en Dufour is het eenige wat het heeft opgeleverd. Geen tijdgenoot is vermoedelijk in staat een onpartijdig ‘onderzoek naar de oorzaken’ in te stellen; het woord is in onzen tijd uitsluitend aan degenen die den wereldoorlog op den eersten rang hebben meegemaakt en men kan waarlijk niet zeggen dat zij daarvan een al te bescheiden gebruik hebben gemaakt. Het aantal werken van hoofdpersonen uit den Grooten Oorlog is legio en het zal het werk zijn van degenen die na ons komen, om daaruit en uit de volledig opengestelde archieven van alle betrokken Staten de (betrekkelijke) waarheid op te diepen. Bruna heeft zich voornamelijk op de pers geworpen en zich bij de samenstelling van het Bulletin verdienstelijk gemaakt. Hij heeft verder in die jaren aan het Herstel-Europa-Comité meegewerkt en heeft een tijdlang het redacteurschap van Neerlandia waargenomen, waar men hem evenwel te weinig vrijheid liet naar zijn, aan zelfstandig werken gewenden, zin.
In den aanvang van 1924 keerde Bruna ten slotte aan het Handelsblad terug als secretaris van de Hoofdredactie. Het was voor hem een groote voldoening en hij heeft er met vurigen ijver gewerkt, welke geprikkeld werd door het vooruitzicht op een toekomstig hoofdredacteurschap dat hij nooit heeft bereikt en waarvoor hij ook, laat het mij eerlijk zeggen, niet zou gedeugd hebben. Allen die in de jaren welke hij aan het Handelsblad werkte, met hem hebben samengewerkt, zijn het erover eens dat hij een journalist was van den eersten rang. In Maart 1928 ondernam hij een langdurige reis naar Suriname, welke zeer vruchtbaar was en een uitnemend journalistiek succes. Een schat van materiaal, welke achteraf zorgvuldig door hem bewerkt is, bracht hij uit onze Zuid-Amerikaansche kolonie mede. Middelerwijl bewerkte hij ook de economische kroniek voor het weekblad Economisch-Statistische Berichten.
Den 1sten Augustus 1929 trad hij op als opvolger van den heer Elout als Kameroverzichtschrijver van het Handelsblad en vestigde zich te Wassenaar. Dit was een betrekking, voor Bruna geknipt en hij heeft zich daarin dan ook volkomen thuis gevoeld. In de binnenlandsche politiek heeft hij altijd het meest mogelijke belang gesteld, zonder daarin geheel op te gaan of tot eenige partij te behooren. Hij was de rechte man om de politieke gebeurtenissen vrij en zelfstandig te beoordeelen volgens gematigd-liberale beginselen en bezield door dat diep-religieuse gevoel dat hem gedurende zijn geheele leven is bijgebleven. Met een man als prof. Slotemaker de Bruyne ging hij intiem om en de godsdienst zat hem in het bloed, waartoe zijn jeugdopvoeding gewis niet weinig had bijgedragen. Zoo beschouwde hij de politieke dingen altijd
| |
| |
een weinig van bovenaf, een weinig als diep belangstellend, maar niet deelnemend toeschouwer, wat voor den Kameroverzichtschrijver de ware houding is. Slechts nu en dan wond hij zich op: over de demagogie bv. kon hij zich woedend maken en het vele platte, gemeene, materialistische, dat hij op zijn weg ontmoette, stootte hem hevig tegen de borst. Hij heeft in de anderhalf jaar, die hij het Handelsblad in deze betrekking gediend heeft, uitnemend werk geleverd, de idee gediend en de vaan hooggehouden, die hij als de zijne gekozen had, zonder transigeeren, onversaagd. Als een moedig strijder is hij gestorven, midden in het gevecht, toen het leven, al lang ondermijnd, hem plotseling begaf.
Dit alles hebben wij nog eens overdacht op dien somberen Maartmorgen, dat wij aan zijn graf stonden. Het was een mooie begrafenis. Mr J.A. Kalff Jr, de hoofdredacteur van het Handelsblad, die in de laatste jaren zijns levens zoo trouw met hem samenwerkte, heeft het in fijne bewoordingen herdacht, welk een hard werker, welk een voortreffelijk mensch hij was en hoe lief hij kon zijn voor degenen van wie hij hield. Beurtelings getuigden allen die hier het woord voerden van het voorrecht hem gekend te hebben en velen gaven hun diepgevoelden dank te kennen voor hetgeen hij hun, in een lang leven vol toewijding, had aangedaan. Het slotwoord kwam van prof. Slotemaker de Bruyne die sprak van de maar al te zeer onderling afgesloten kringen waarin ons volk verdeeld is en welke Bruna heeft pogen te doorbreken, met al zijn afkeer van scheidsmuren, met zijn ruimen zin voor humaniteit en gerechtigheid, met zijn hartstocht voor het goede, in welken vorm het ook in de wereld mocht worden gevonden.
Dat was de beste gedachte die wij aan onzen vriend behouden...
den Haag, Juli 1931.
Plemp van Duiveland.
|
|