Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1931
(1931)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Levensbericht van Z. Exc. Dr Gerrit Jan Diekema
| |
[pagina 23]
| |
Nederland hechter te maken, en de vriendschappelijke betrekkingen tusschen de beide natiën te versterken. Het zal dan ook zijn van dit gezichtspunt uit, dat ik zijn beeld zal trachten te schetsen, het beeld van een man, die zich zijn regelrechte Nederlandsche afstamming nimmer heeft geschaamd, integendeel zich daarop steeds heeft beroemd, en die medegewerkt heeft den goeden klank, dien Nederland in de Vereenigde Staten heeft, zoo mogelijk nog te verbeteren. Het is juist wat de heer P.J. de Kanter, voorzitter van het Algem. Ned. Verbond van Z.Exc. Diekema heeft gezegd: in hem hebben wij de samenvoeging van den besten Amerikaanschen geest en de krachtigste Hollandsche overlevering.
Gerrit Jan Diekema was een persoonlijkheid van den waschechten Nederlandschen stempel, gesproten uit een Groningsch-Overijselsch geslacht, dat in 1848 naar Amerika was overgestoken en zich in de kolonie, door Ds Van Raalte en de zijnen gesticht, gevestigd had. Zijn vader heette Wiepke Diekema en was in 1830, te Den Andel, bij Bafloo in Groningen geboren; zijne moeder heette Hendrikje Stegeman en kwam uit Overijsel. Toen zij naar Amerika overtrokken kenden zij elkander ter nauwernood. In de nieuwe kolonie werd het huwelijk gesloten en de ouders vestigden zich in Holland, Michigan, aan West 16th Street, in de nabijheid van de oude begraafplaats der Indianen. Gerrit Jan Diekema werd 27 Maart 1859 hier te Holland, Mich., geboren. Van het groote gezin zijn thans nog in leven, zijn broeder Albert, en drie zusters: Mrs Martha Kollen, Mrs C.J. Lokker en Mrs Reka ten Cate. Na de lagere school aldaar doorloopen te hebben, studeerde hij aan het bekende Hope College, om aan de universiteit van Michigan te Ann Arbor, zijne studiën in de rechten te voltooien met het behalen van den ‘bachelor of laws’-graad in 1883. Dezelfde universiteit heeft hem in 1910 den doctorsgraad in de Rechten honoris causa verleend. De praktijk van advocaat lokte hem aan. Samen met Kollen (later ook Ten Cate) opende hij in Holland Mich. een advocatenkantoor, waarvan hij spoedig de primus inter pares werd en dat hij tot grooten bloei wist te brengen. Zijn sterke levensenergie en vitale ondernemingsgeest zochten naar wijder ontplooiing, ook op het gebied van bankwezen en industrie. In zijn geboortestad, dit centrum der Hollanders in Amerika, waar 80% der bevolking Nederlandsche namen draagt, en graanbouw, groententeelt en beetsuiker-industrie belangrijke bronnen van inkomsten vormen, kon deze Amerikaan van Groningsche structuur zijn krachten in ‘business-life’ beproeven. Ook op dit gebied heeft hij zijne sporen verdiend. Sedert 1902 was hij president van de ‘First State Bank of Holland’. Hij was president van De Pree Co., Lokker-Rutgers Co., vice-president van de New Era Life Insurance Co., director van Grand Haven | |
[pagina 24]
| |
State Bank, van Buss Machine Works, the Holland-St. Louis Sugar Co. en president van de Michigan State Bankers Association. Als president van de Rotary Club heeft hij veel invloed geoefend, en als curator en secretaris van Hope College, waar hij zelf eens gestudeerd had, heeft hij deze instelling moreel en finantiëel krachtig gesteund. Doch ook het politieke leven trok hem tot zich. Diekema was in merg en been Republikein, groot vriend van den gewezen cowboy Theodore Roosevelt, en den gewezen smidsjongen uit den graanstaat Iowa, Herbert Hoover, met wie hij het spontane, ongekunstelde, zakelijke en recht-op-den-man-af, gemeen had. Van 1885-1891 was hij lid van het ‘Huis van Afgevaardigden’, en in 1889 ‘speaker’. In 1895 werd hij verkozen tot burgemeester (mayor) van Holland Mich. en in 1896 afgevaardigd naar de ‘Republican National Convention’, terwijl hij van 1894-1895 voorzitter was van de ‘Michigan Municipal Commission’, en in 1907 lid werd van het Congres te Washington. Zoo had hij zijn land, staat en stad ook op deze wijze gediend, toen hij in 1929 tot gezant aan het Nederlandsche Hof werd benoemd. Diekema stond bekend als een eenvoudig, onkreukbaar en eerlijk man, taktvol, recht-door-zee en innemend, een vlot en geestig spreker en daardoor voor ‘public speeches’ zeer gezocht. Bovendien was hij slagvaardig in het debat. ‘An Ottawa County Republican Convention was never complete without ‘Diek’ as a chairman’, zegt een correspondent, en een ander merkt op: ‘Interwoven into the records of Holland's citizenry in every pursuit of war and peace is the record from youth to maturity of this foremost citizen, endowed with qualities that made him patriot, statesman, orator, lawyer, banker and Christian gentleman. Mr Diekema radiated the very spirit of America, the life of intelligent strenuousness, cautious activity and progressive endeavor. He was a true exponent of American life, American ideals and American tradition’ (Holland City News, 25 Dec. 1930). Op den Nederlandschen dag van de Wereld-Tentoonstelling te Chicago in 1893 was hij de officiëele ‘orator’. Op kerkelijk en godsdienstig gebied bewoog hij zich evenzeer. Hij was lid van de Hope Reformed Church in Holland, Mich., de strenge Calvinistische beginselen toegedaan, doch geenszins bekrompen, en daarbij een actief werker op kerkelijk en sociaal terrein. Des Zondags hield hij, na de godsdienstoefening, met een mannen-klas een bespreking over bijbelsche onderwerpen en de gebeurtenissen en kwesties van den dag, bezien in het licht van de Heilige Schrift. Deze klas werd gevormd zoowel door zakenlui en menschen uit de finantiëele, rechterlijke en industriëele wereld, als door kantoorklerken en arbeiders, dikwijls ten getale van meer dan 150 personen. In zulke dingen leefde hij, blijkens een interview dat hij gaf, en dat in ‘Timotheüs, 29 Maart 1930’, met een fraai portret, is opgenomen. Zijne | |
[pagina 25]
| |
persoonlijke vroomheid, aanstekelijke opgewektheid en ongekunstelde omgangsvormen trokken daarbij velen aan. Dr Gerrit Jan Diekema is tweemaal gehuwd geweest. Eerst op 27 Oct. 1885 met Miss Mary E. Alcott, eveneens uit Holland Mich. afkomstig, uit welk huwelijk hij vier kinderen had: twee zoons, Willis A. Diekema en John G. Diekema, wonende te Holland Mich., en twee dochters, Mrs A. Marie Rodger-Diekema, van New York en Mrs Marguerite Rodger-Diekema, van Chicago. In 1920 huwde hij voor de tweede maal met Miss Leona M. Belser, een even innemende als krachtige vrouw, ‘an instructor in the schools of Highland Park, Detroit’, die toen zij zich in Holland Mich. vestigde, spoedig leidster op onderwijs- en sociaal gebied werd. Zij vergezelde Z.Exc. Diekema naar Nederland, toen hij 20 Augustus 1929 door president Herbert Hoover, mede op sterk aandringen van Senator Van den Berg, benoemd werd als buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister aan het Nederlandsche Hof, om Mr Richard Tobin op te volgen. Zij was, gedurende de vervulling van zijn ambt als gezant, hoe kort dit ook geweest moge zijn, een aanvullende en opbouwende kracht; zij wist het mooie lust-oord ‘Oosterbeek’, gelegen bij den Benoordenhoutschen weg, aan de noordgrens van het Haagsche Bosch, dat als plaats van residentie gekozen was, te maken tot een even distinctief als gezellig milieu. Het woord van haren echtgenoot, die het ambt van gezant niet geambiëerd had, maar nu het tot hem kwam, als een roeping aanvaardde, maakte zij tot hare levensleuze: ‘It ought to be my pleasure to be of service’. Toen Dr G.J. Diekema op 12 Nov. 1929 zijn ambt had aanvaard, bemerkte men al spoedig met een oorspronkelijk man te doen te hebben, die zich het diplomatieke keurslijf niet liet aanleggen, maar zich vrij zou bewegen. De tafelrede, die hij uitsprak op 5 Febr. 1930, bij gelegenheid van het feestmaal hem te 's Gravenhage door de vereeniging ‘Nederland in den Vreemde’ aangeboden, en waarin hij over de Nederlandsche nederzettingen in Amerika handelde, deed van zich spreken. Hij was voornemens geweest deze in het Engelsch te houden, doch, waar hij zelf onze taal machtig was, hield hij haar, op het laatste oogenblik hiertoe aangezocht, in het Nederlandsch. Een ‘note gaie’ in het geheel was het volgende. Dr Diekema had als tafelbuurman Monseigneur Nolens. Toen de spreker op een bepaald moment het juiste Nederlandsche woord niet kon vatten, souffleerde Dr Nolens hem: ‘wetenschappen’. Dr Diekema nam dit over met een: ‘dank je wel, mijn jongen’. Het gerucht wil, dat Mgr Nolens bloosde, doch het natuurlijk van den oolijken kant opnam. Een luid applaus lokte bij de aanwezigen uit de beschrijving en karakteristieke teekening, die Dr Diekema van de Hollanders in Noord-Amerika gaf. Hunne getrouwheid aan der Vaderen | |
[pagina 26]
| |
geloof; hun toegewijde zorg voor het onderwijs; hun nijverheidszin, spaarzaamheid, leven binnen de grenzen van hun middelen; hunne vaderlandsliefde. Veel brachten zij tot stand. Op het gebied van landbouw hebben zij wouden geveld, moerassen gedraineerd, boomgaarden geplant, landerijen aangelegd. Zij kennen geen spilzucht en dragen uitermate zorg voor hun veestapel en landbouwwerktuigen. Ze zijn geen huizenhuurders, maar huizenbouwers, en geen ‘rollende steenen, die geen mos maken’. Op industriëel gebied hebben zij zoowel in groot- als kleinhandel veel tot stand gebracht. Op politiek gebied vertegenwoordigt de Nederlansche-Amerikaan, aldus Dr Diekema, het conservatieve element, dat zich niet door overijlde propaganda of tijdelijk volksrumoer laat medesleepen; de Hollander wil bewijzen zien en zijn verstand raadplegen voor hij handelt. Ook in ambt en beroep hebben zij eerste krachten aan de Amerikaansche samenleving opgeleverd. Dr Diekema eindigde aldus: ‘Versta mij niet verkeerd. De Hollanders zijn noch engelen, noch heiligen. Zij hebben vele erfelijke en verkregen fouten. Zij zijn zonen van Adam en niet geschikt voor het paradijs, maar zij bezitten een combinatie van sprekende deugden en van onvervalschte karaktereigenschappen, welke door hun bestaan de aarde beter maken en hun land veiliger’ (Verslag, Nieuwe Rott. Cour., 6 Febr. 1930). Aan het begin zijner rede echter had hij nog al vrij scherpe critiek geoefend op het optreden van Koning Willem I tegen de zoogenaamde Afgescheidenen, waarvan sommigen naar Amerika waren getrokken. Het waren vooral de woorden door den Gezant gebezigd: ‘Welk een zwarte vlek van blijvende nationale schande had voorkomen kunnen worden, indien deze zwakke potentaat slechts geantwoord had in de taal van den Vader van zijn land, Willem den Zwijger, die in 1577 de vervolging van de Wederdoopers tot stilstand bracht met de volgende gedenkwaardige woorden: ‘Wij verklaren u, dat gij geen recht hebt u te bemoeien met iemands geweten, zoolang niets geschiedt dat particuliere schade of publiek schandaal veroorzaakt’’, - die in de pers eenig commentaar uitlokten. Het ‘Handelsblad’ (15 Febr. 1930) wenschte te wijzen op ‘het bedenkelijke van dit vreemd diplomatieke oordeel’, noemde deze ‘handelwijze eenigszins ongebruikelijk’ en achtte, dat de gezant in zijn officiëele ambtsvervulling ‘een toon te hoog gezongen had’. In dienzelfden geest was ook de ‘kantteekening’ van ‘Het Vaderland’ (11 Febr. 1930), die zich vooral aan de qualificatie van Koning Willem I als ‘een zwakken potentaat’ had gestooten. De ‘Haagsche Courant’ (8 Febr. 1930), achtte zulk een rede niet passend ‘in andermans huis’. Maar ‘De Standaard’ (17 Febr. 1930) meende in een ‘driestar’, dat ‘Het Handelsblad’ ‘niet één toon te hoog was, maar heel wat tonen te hoog’, en dat ‘de Amerikaansche diplomaat sober was geweest in zijn geschiedverhaal der feiten, | |
[pagina 27]
| |
doch dat dit geschiedverhaal in al zijn soberheid vanzelf een felle aanklacht vormde tegen de tyrannie der liberale machthebbers van weleer’ en dat Dr Diekema geenszins, ook maar iets, was te kort geschoten in courtoisie tegenover ons land. Om deze uitlating van Dr Diekema goed te begrijpen, zal men ze, naar mijne meening, in het juiste licht moeten bezien. Ik wees er hiervóór reeds op, dat de tafelrede te 's Gravenhage uitgesproken, op sommige punten letterlijk weergaf wat Dr Diekema, in 1917, in ‘The Michigan Pioneer and Historical Society’ had gezegd. Daar luidden zijne woorden letterlijk als volgt: ‘What a dark blot of lasting national disgrace might have been prevented had this weak potentate but answered in the language of the Father of his Country, William the Silent, who in 1577, stopped the persecution of the Anabaptists with the following memorable words: ‘We declare to you that you have no right to trouble yourself with any man's conscience, so long as nothing is done to cause private harm or public scandal’’. Het wil mij voorkomen, dat Dr Diekema bij het voorbereiden van zijne Haagsche tafelrede zich niet voldoende gerealiseerd heeft, dat zulke woorden heel anders klinken en opgenomen worden in een vergadering van gelijkgestemde Nederlandsche-Amerikanen in Michigan, dan in een zuiver Nederlandsch milieu van allerlei bonte kerkelijke, godsdienstige en politieke schakeering, waar men, als het op interpretatie van de historie aankomt, op straffe van anders tegenspraak uit te lokken, zekere gevoeligheden dient te ontzien. Kan dus worden toegegeven dat in strikt technisch diplomatieken zin zijne uitlating voorzichtiger gesteld had kunnen wezen, even vast staat dat zijne woorden allerminst een krenking van de gevoelens van andersdenkenden bedoelden. Er zijn van die zonnige Amerikaansche naturen, die van den puren superlatief leven, behoefte hebben aan scherpe contrasten van licht en donker, en die zich eerder moeten wachten voor het euvel in Job 15 : 2, dan voor het kwaad dat in Psalm 55 : 22 is aangeduid. Hij hield ook op den Theologischen Schooldag te Kampen, 19 Juni 1930, eene rede, waarin hij zich weder rondborstig uitsprak, welke rede door een deel der Nederlandsche pers (ook De Maasbode, 26 Juni 1930), om het uitkomen voor zijn positiefchristelijke en idealistische beschouwingen zeer werd toegejuicht, doch die elders (bijv. Middelburgsche Courant, 20 Juni 1930) niet in allen deele instemming genoot. De gezant Diekema bleef niet wachten tot men bij hem op audiëntie kwam, maar hij trok er zelf op uit om Neerlands nijverheid, industrie en landbouw te leeren kennen. Zoo bezocht hij 23 Juni 1930 de kweekerijen en het veilingsgebouw te Aalsmeer, en, vergezeld door de heeren W. Westerman en Jhr P.J. Six, resp. voorzitter en secretaris van de Ned.-Amerikaansche Kamer van Koophandel, het vliegveld Schiphol, waar hij aanzat aan een noenmaal door het Amsterdamsche Gemeente- | |
[pagina 28]
| |
bestuur aangeboden. Kort daarop trok hij naar Groningen, nam deel aan den maaltijd der Rotary-Club, bezichtigde boerderijen te Uithuizen en Uithuizermeeden en bracht een bezoek aan Den Andel, waar zijn vader geboren was, en hij op zijn echt-Groningsch wenschte te worden toegesproken. Op 4 Jan. 1930 opende Z. Exc. Diekema in de Kon. Kunstzaal Kleykamp te 's Gravenhage de tentoonstelling van schilderijen van den Amerikaanschen schilder W.H. Singer Jr., die in Pittsburgh was geboren en Nederland zeer goed kende. Met schrijver dezes heeft hij o.a. de Leidsche Universiteit en andere bezienswaardigheden bezichtigd, en de laatste publieke rede, die hij in 1930 in Nederland vóór zijn zomervacantie, die hij in Amerika ging doorbrengen, hield, was te Leiden, bij gelegenheid van de jaarvergadering van de Leyden Pilgrim Fathers Society, op 12 Juli 1930, welke door den burgemeester van Leiden Mr A. van de Sande Bakhuyzen werd gepresideerd. Deze rede is in haar geheel opgenomen in: ‘Timotheus’, 3 Jan. 1931. Op 18 Juli 1930 ontving hij nog de Cowboy-studenten uit Texas, waarbij hij zich in hun midden liet fotografeeren, getooid met hun bekend breedgerand hoofddeksel. Met reden kon Z. Exc. Diekema, toen hij na de zomervacantie van 1930 in ons land terugkeerde, verklaren, dat hij, toen hij in 1929 in Nederland kwam bijna niemand kende en nu na één jaar verblijf in Nederland reeds zoovele vrienden gewonnen had. Zoo was het ook. In vele kringen waardeerde men zijn liefde voor Nederland, de moeite die hij zich gaf om ons land in al zijn geledingen te leeren kennen, en men achtte zijn eenvoudige en eerlijke uitgesprokenheid hoog. Maar ieder die hem na zijne terugkeer ontmoette, ontwaarde. Het was hem aan te zien, dat hij lijdende was. Een maag- en ingewandsziekte, die hem reeds voor zijn vertrek verontrust had, was tijdens zijn verblijf in Amerika niet verbeterd en maakte opneming in het Roodekruis-Ziekenhuis te 's Gravenhage, ter observatie, noodzakelijk. Een operatief ingrijpen werd weldra onvermijdelijk, en ofschoon aanvankelijk herstel niet buitengesloten leek, is hij op Zaterdag 20 Dec. 1930, des avonds tegen zes uur, ontslapen. Het tragische in het geval was ook, dat hij juist voor dien dag de feestrede, op den Derden Stamdag van het Algemeen Nederlandsch Verbond, had toegezegd. Hij was 71 jaar oud geworden, en had gedurende ruim één jaar zijn ambt als diplomaat in Nederland vervuld. Op 24 Dec. 1930 werd zijn stoffelijk overschot, na een plechtige rouwdienst in de Engelsche kerk te 's Gravenhage, geleid door Rev. Williams, bijgewoond door vele dignitarissen onder wie vertegenwoordigers van H.M. de Koningin, H.M. de Koningin-Moeder en Z.K.H. den Prins, ter tijdelijke bijzetting naar de Algemeene Begraafplaats overgebracht. Met het stoomschip ’Deutschland’ van de Hamburg-Amerika-lijn is het naar Amerika vervoerd, waar het 3 Jan. aankwam, en verder naar Holland, Mich., de woonplaats van Dr Diekema, werd overgebracht. In de | |
[pagina 29]
| |
kapel van Hope College werd de kist 4 Jan. opgesteld, in een overvloed van bloemen, met aan elk einde een schildwacht. Een groot aantal personen bracht hem daar den laatsten afscheidsgroet. Op 5 Jan. 1931 had de herdenkingsdienst en begrafenis plaats. De gedachtenisrede werd uitgesproken door zijn vriend, Senator Arthur H. van den Berg; de lijkrede werd gehouden door Rev. John M.v.d. Meulen, uit Louisville, Kentucky. Meer dan 2500 personen woonden de plechtigheid bij. Op Home Pilgrim Cemetary te Holland, Mich., waar men de blanke sneeuw met een groen tapijt van mos bedekt had, is hij, naast zijne ouders, terustegelegd.Ga naar voetnoot1 Op zijn graf staat een vierkante steen, waarop niet anders dan zijn naam. - Simplex veri sigillum! Met Dr Diekema is heengegaan een oprecht en godvruchtig mensch, een symbolische persoonlijkheid, een toegewijd Amerikaansch burger, een trouw en actief vriend van Nederland en een vertegenwoordiger van dat ras der apostelen, die op het vredespad hunne voeten richten.
Dr A. Eekhof. |
|