Dyserinck was, zooals men mij van bevoegde zijde verzekerd heeft, ‘Soldat sans peur et sans reproche’.
Geacht, geëerd door zijn meerderen wegens zijn ijver en trouwe plichtsbetrachting, bemind door zijn minderen, wegens zijn strikte eerlijkheid.
‘Streng als het moest, goed als het mocht’ werd van hem getuigd.
Het heeft hem ontegenzeggelijk veel leed, veel smart gekost om, door een sleepende ziekte daartoe genoopt, zijn ontslag uit den Militairen dienst te moeten nemen, hem, voor wien ongetwijfeld nog luisterrijker toekomst openstond.
Niettemin bleef hij dat leger toegewijd met hart en ziel.
Schier niet meer in staat zich voort te bewegen, had hij toch het voornemen gekoesterd om deel te nemen aan de feesten, welke te Breda zouden gevierd worden ter herdenking van het honderdjarig bestaan der Koninklijk Militaire Academie, waar hij eenmaal leerling, later leeraar was geweest.
De gep. generaal van het Indische leger, Le Cocq d'Armandville, eveneens een oud-discipel der Academie, zou hem met zijn automobiel daarheen brengen.
Helaas, enkele dagen te voren ploft hij neer, en in stede van het jubileerend Breda is 't het Calvarieberg, het ziekenhuis te Maastricht, dat hem wacht.
Geen woord echter tegenover ons, zijn vrienden, over deze wreede teleurstelling; zwijgzaam als immer heeft hij ook dit leed gesmoord in eigen ziel.
Dyserinck was niet enkel militair, maar tevens ook militair geschiedvorscher.
Zijn werken waren echter uitsluitend gewijd aan de krijgskundige geschiedenis van Limburg en Maastricht, de stad zijner inwoning, aan welke hij gedurende zijn vijf en twintig jarig verblijf aldaar al zijn liefde had verpand.
Zoo ooit dan heeft ongetwijfeld het ‘le style c'est l'homme’ bij hem waarheid gevonden:
Evenals hij zelf, eenvoudig, degelijk, nauwgezet, was ook zijn pen; hij zocht geen sierlijken zinsbouw, geen woordkunst, maar enkel in korte zinnen, duidelijke oprechte weergave van historische feiten.
Al het door hem gewrochte staat als een breed, zwaarvast gebouw in stevige, rechte lijnen, zonder krullende versiersels, bloot van rococo-ornamenten.
Hij was geen dienaar van het schoone, maar van het ware.
Talrijk zijn de door hem nagelaten werken niet; 't zou ook een onmogelijkheid geweest zijn bij de uitgebreide studie, bij het langdurig zoeken en speuren, waarvan elk zijner werken het kenmerk draagt, buitendien nog in zijn arbeid belemmerd door den weinigen tijd, waarover hij, in verband met zijn dienst, kon beschikken.