nog vaak met het uitspreken van een oordeel te aarzelen. Kwamen voor zijn gevoel heilige beginselen of goede tradities in het gedrang, dan gaf hij geen kamp; maar nooit zou zijn verzet buiten den juisten vorm gaan, nooit zou hij in den strijd naar een minderwaardig wapen grijpen.
Gentleman naar den geest, gaf hij een ieder, ook zijn tegenstander, wat dien toekwam, in den regel zelfs meer dan dat. Hij overschatte licht de verdiensten van een ander en stelde eigen verdiensten te laag.
Het waardigst en beminlijkst heeft hij zich betoond in zijn lange en pijnlijke ziekte, waarvan na korte tusschenpoozen van schijnbaar gedeeltelijk herstel, de dood hem den 8sten Juni 1927 verloste.
Bij een overzicht van de schriftelijke nalatenschap van Rutgers van der Loeff moet onderscheid gemaakt worden tusschen zijn wetenschappelijken arbeid en hetgeen hij op algemeen gebied ten beste heeft gegeven.
Als vrucht zijner wetenschappelijke studie, welke zich bewoog op en om het Oude-Testament, noemden wij reeds zijne in 1895 verschenen dissertatie, waarin hij achtereenvolgens de oud-Babylonische, de oud-Israëlietische en de oud-Phoenicische scheppingsverhalen behandelde en ze aan eene even scherpzinnige als rustige onderlinge vergelijking onderwierp.
Vernuftig combinatievermogen, door wijze bedachtzaamheid in toom gehouden, kenmerkt ook zijne verhandelingen over ‘Simson de Zonneheld’ in jaargang 1913 van Teekenen des Tijds en over Zondvloedverhalen der Israelieten, vergeleken met die van andere Volken in jaargang 1915 van het Theol. Tijdschrift. Conservatief van aard en gaarne zich rekenend tot de rechts-modernen, liet hij niettemin het volle licht der vergelijkende Godsdienstwetenschap en der Godsdienstgeschiedenis, welke hij met uitgebreide feitenkennis en met nimmer verflauwende belangstelling beoefende, schijnen op het oude bijbelboek, hoe lief hij dit ook had.
Meer dan als godsdiensthistoricus heeft hij als publicist gegeven. Zijne artikelen in de Haarlemsche Kerkbode, nu eens van stichtelijken, dan van meer algemeenen aard, evenals een enkel stuk in de Hervorming buiten bespreking latend, vermelden wij inzonderheid zijne talrijke bijdragen in Teekenen des Tijds, het tweemaandelijksch tijdschrift dat hij in 1899 met C.J. Niemeijer en G.J. Paré oprichtte en waarvan hij tot 1911 redacteur, tot de opheffing in 1916, vaste medewerker bleef.
Die bijdragen in Teekenen des Tijds bestaan uit:
a. kleine kritieken en aankondigingen van toegezonden boekwerken,
b. artikelen over bepaalde onderwerpen,
c. de geregelde kroniek, welke hij eerst om beurte met Niemeijer, later in afwisseling met anderen verzorgde.