Hij had, trots het ten eenenmale onvoldoende onderricht dat hem was ten deel gevallen, dank zij een zeer goed gehoor, goede vingers, een groote liefde voor de kunst en een krachtig doorzettingsvermogen, als pianist een zekere hoogte bereikt.
Als student is hij te Leiden zelfs eenmaal als zoodanig opgetreden in een concert van Sempre Crescendo. Later leerde hij den Rotterdamschen klavierspeler, Joh. Sikemeier kennen; hem was hij veel verschuldigd voor zijn muzikale vorming; ook voor de kennismaking - door zijn toedoen - met den violist Em. Wirth, en de violoncellisten Eberle en Rensburg; kennismakingen waarvan de Jong veel profijt trok.
Hoe meer hij omging met toonkunstenaars, hoe dieper hij doordrong in het wezen der kunst, des te sterker gevoelde hij de vele leemten in zijn weten en kunnen. De Jong wendde zich daarom tot Nicolai, den directeur van de Kon. Muziekschool en deze gaf hem onderricht in de theorie der muziek en de compositieleer; de Jong vergold hem dit, door jaren lang mee te werken aan het muzikaal tijdschrift Caecilia, waarvan Nicolai redacteur was.
De studie, onder zoo bevoegde leiding, bracht de Jong de overtuiging, dat hij eigenlijk, van jongs af aan, zich aan de muziek, en aan niets anders, had moeten wijden. Die dwaling was nu niet meer te herstellen, maar de liefde voor de toonkunst was gebleven, niet alleen, maar ook door het dieper indringen in haar wezen, nog sterker geworden. Dat kon de Jong toonen, toen hem aan Het Vaderland het schrijven van muziekverslagen werd opgedragen.
Dat is zóó gekomen: aan Het Vaderland was als muziekverslaggever verbonden, de Wagner-apostel J. van Santen Kolff. Deze, zwak van gezondheid, moest door ziekte vaak een concert of een operavoorstelling verzuimen, zoodat het de directie steeds duidelijker werd, dat zij naar een vervanger had om te zien. Totdat deze zou zijn gevonden, nam, bij onstentenis van v. Santen Kolff, de directeur Stemberg het verslaggeverschap waar, met uitzondering van dat der fransche opera, omdat hij met den directeur in onmin geraakt was. Om die reden kreeg de Jong, wiens muzikale neigingen en gaven niet onopgemerkt waren gebleven, de opdracht de voorstelling te gaan bijwonen van Le Diable Merveilleux van Grisar en daarvan een verslag te leveren. Dat verslag trok zeer de aandacht en viel zóó in den smaak, dat de opdracht meermalen herhaald werd en ten slotte uitliep op een vaste aanstelling.
In die tijden (veertig jaren geleden) was de werkzaamheid van een ‘muziekredacteur’, zooals tegenwoordig de titel luidt, nog niet zooveel omvattend als thans. Toch vond de Jong niet weinig te doen, en .... hij deed nog meer dan hij te doen verplicht was. Ontheven van den arbeid aan Buitenland, wijdde hij zich geheel aan de hem toevertrouwde taak en verruimde zijn