vonden, totdat ‘iemand die niet genoemd wilde worden’ vijf tonnen gouds beschikbaar stelde om het gebouw te voltooien. En toen ook deze som niet toereikend bleek, was het dezelfde anonieme schenker, die successievelijk nog een half millioen en honderd duizend gulden voor de totstandkoming van het Instituut veil had.
Bij al deze schenkingen was door den gever uitdrukkelijk gestipuleerd, dat zoolang hij leefde zijn naam niet mocht worden bekend gemaakt.
Eerst na Hubrecht's overlijden werd het wereldkundig, dat hij die belangrijke kapitalen ten behoeve van het Koloniaal Instituut had geofferd. En tevens bleek toen dat hij dit Instituut bij uiterste wilsbeschikking tot eenig erfgenaam had ingesteld.
Wat Hubrecht voor het Koloniaal Instituut is geweest en heeft gedaan, daarvan is in Nederland een voorbeeld niet te vinden.
In bovenstaande regelen werd slechts een greep gedaan in het vele, door Hubrecht in zijn lang leven ten bate van zijn land en zijn stad gewrocht.
‘Zijn stad’ worde onderstreept; want ofschoon niet te Amsterdam geboren en elders getogen, had hij al zijn liefde en toewijding verpand aan Neêrland's hoofdstad, waarin hij 57 jaar heeft gewoond en gewerkt. Haar bloei stemde hem tot vreugde; daarentegen was het voor hem droefenis, wanneer vrienden of bekenden na beeindiging van ambtelijke of commercieele loopbaan der stad den rug keerden. Zelfs kon hij in toorn ontsteken wanneer goede werkers zich na volbrachte dagtaak naar de duinen of naar het Gooi spoedden; zijn dagtaak eindigde immers eerst wanneer hij zich ter ruste begaf.
Hubrecht heeft altijd en op ieder uur van den dag gewerkt, en als hij niet werkte, dan las hij. Verpoozing, afleiding, heeft hij nauwelijks gekend, genoegens heeft hij nooit nagejaagd.
Merkwaardig dat de man, wien de aardrijkskunde als wetenschap zoo lief was, betrekkelijk weinig buiten eigen land heeft gereisd, van de wereld slechts een zeer klein deel heeft gezien.
Eén vliegensvlugge zakenreis naar New York, in Europa naar enkele hoofdsteden en voor korten tijd, slechts de laatste jaren van zijn leven, een jaarlijksch vacantie-verblijf in Zwitserland gedurende enkele weken. De man, die de stichting en den afbouw van het Koloniaal Instituut tot zijn levensdoel maakte, heeft Indië nooit aanschouwd; de ijverige strijder voor de bevordering van onze scheepvaart heeft de zeeën niet bereisd.
Te verklaren is dit alles alleen door de soberheid van Hubrecht's gansche leven in alle stadiën daarvan. Zonder gezin, kende hij weinig behoeften voor zich zelf, en in alles was hij matig. Zijne woning was weinig versierd, zijne leefwijze hoogst eenvoudig.
De schatten, die hij heeft vergaard, eensdeels door besparing, anderdeels door een uitmuntenden kijk op personen, instellingen