Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1926
(1926)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Levensbericht van R. van der MeulenRimmer Reinders van der Meulen werd den 28sten December 1850 te Bolsward geboren als oudste zoon van Reinder Rimmers van der Meulen, een eenvoudig zakenman, en Sibbeltje Rientses Dijkstra. Na de zoogenaamde Fransche school in zijn geboorteplaats te hebben doorloopen, vertrok hij in Januari 1866 naar Sneek om in den boekhandel te worden opgeleid. Drie jaar later begaf hij zich naar Groningen om zich verder te bekwamen in de bekende zaak van den boekhandelaar-uitgever P. Noordhoff, wiens veertigjarige uitgeversloopbaan hij vele jaren daarna in 1898 in een tijdschriftartikel heeft beschreven. In 1871 verwisselde hij Groningen met Arnhem, waar hij bij H.A. Tjeenk Willink tot het volgende jaar en later nog van 1875 tot 1877 werkzaam was. In de daartusschen gelegen jaren was hij, behalve een korte poos in zijn geboorteplaats Bolsward, bij den uitgever J.H. Laarman te Amsterdam, met wien hij zijn eerste buitenlandsche reis naar het Mekka der boekhandelaren Leipzig heeft gemaakt. In 1877 kwam hij uit Arnhem te Amsterdam terug in den boekhandel en uitgeverszaak van C.L. Brinkman. Carel Leonard Brinkman, die, naar de woorden van A.C. Kruseman in zijn Bouwstoffen voor een Geschiedenis van den Nederlandschen BoekhandelGa naar voetnoot1, een groot man voor den boekhandel is geweest, was in 1846 begonnen met zijn jaarlijksche Alphabetishe Naamlijst van Boeken, Landkaarten enz. die in het Koninkrijk der Nederlanden uitgegeven of herdrukt zijn. Hoeveel moeite, beslommering, verdriet, ja, ondank aan dezen arbeid verbonden waren, daarover leze men na wat Kruseman in zijn levensbericht van Brinkman schrijft. Maar daarnaast hoeveel waardeering ook, en die van de besten in het vak. De redactie van het Nieuwsblad voor den Boekhandel schreef in haar nummer van 7 Maart 1875: ‘Wij, die om de drie dagen de nieuwste uitgaven, direct bij verschijning, geregeld in ons Blad aanteekenen, ondervonden daarbij reeds zeer veel zorg en talrijke bezwaren; bij eene jaarlijksche, systematische uitgave worden er nog andere eischen | |
[pagina 144]
| |
gesteld en wie zich niet jaren lang op dat gebied bewogen heeft, kan zich geene voorstelling maken van de eigenaardige moeilijkheden daaraan verbonden’. En niemand minder dan Frederik Muller liet zich in het nummer van 13 Oct. 1876 uit als volgt: ‘Eene geregelde maatschappij en letterkundig verkeer kán bestaan zonder de geleerde boeken van Campbell en Tiele, maar niet zonder de nederige boeken van mijn hooggeschatten vriend Brinkman, deze laatste boeken zijn het noodige dagelijksche brood, die der eersten de lekkernijen’. Meer dan 25 jaargangen heeft Brinkman zelf bewerkt; te beginnen met het jaar 1873 droeg hij deze taak over aan Van der Meulen, die haar tot aan zijn dood heeft voortgezet: de laatste jaargang, dien hij in zijn geheel mocht bewerken, is die van 1924. Toen hij in 1923 vijftig jaargangen had verzorgd, verscheen o.a. in het Nieuwsblad voor den Boekhandel een artikel ‘Vijftig jaar Brinkman’, waarin werd gesproken van ‘een jubileum, dat in de bibliografie van den boekhandel nog nimmer is voorgekomen en ook wel niet meer zal voorkomen’. Ten einde het tijdroovende zoeken in de afzonderlijke jaargangen te voorkomen, gaf Brinkman ook over een aantal jaren loopende samenvattende catalogi, op het voetspoor van zijn bekende voorgangers Van Abcoude (1600-1761), Arrenberg (-1787) en de Jong (1790-1832) ‘Naamlijsten’ genoemd. Hij vermeerderde deze kwartijnen met drie, loopende over de jaren 1833-1849, 1850-1862 en 1863-1875. De bewerking van het laatste deel heeft hij aan Van der Meulen overgelaten, die er bovendien een Wetenschappelijk Register over de jaren 1850-1875 op liet volgen. Naar aanleiding van deze verschijning schreef Frederik Muller in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 4 Oct. 1878: ‘In de werken van Arrenberg, de Jong, Brinkman en Van der Meulen (heeft de Nederlandsche Boekhandel) eene reeks van 5 Alphabetische Naamlijsten over alle boeken, gedurende bijna eene eeuw verschenen, met een' wetenschappelijken gids over het laatste kwartaal van dit tijdperk, - en geen boekhandel in het buitenland bezit op verre na die voortreffelijke hulpmiddelen voor de praktijk en die bronnen van leering’. Hoe zoo'n wetenschappelijk register over 25 jaren een spiegelbeeld is van de beschaving van ons volk gedurende dit tijdvak, toont Muller dan verder aan door er o.a. op te wijzen ‘dat het getal van alle boeken en brochures gedurende 25 jaar over Godgeleerdheid in alle onderdeelen verschenen, niet minder dan 8500 bedraagt of een vierde deel van alle uitgaven gedurende die jaren!’ ‘Voorts: de Klassieke Literatuur telt in die 25 jaar zelfs geene 40 uitgaven van gedeelten van Grieksche en Latijnsche schrijvers, zoozéér is alles hier te lande verdrongen door de uitgaven van Weidmann en Teubner en andere Duitschers, want de Fransche en Engelsche uitgaven ziet men hier bijna niet. En dat hier te lande, waar vroeger de bakermat der klassieke letterkunde was!’ | |
[pagina 145]
| |
Men zal ‘er niet één boek ter verheerlijking der Sociaal-Democratie, die pest van Duitschland, in vinden en weinige boeken die tot dien kring van meeningen behooren; evenmin weinige bepaald zedelooze of met opzet prikkelende boeken, ook elders in zoo ruime mate verschenen; daarentegen tal van zedekundige romans, zoo pikant! de ‘literatuur der huichelarij’ genoemd’ enz. Ik moet de verzoeking weerstaan nog meer uit deze aankondiging aan te halen en verwijs den belangstellenden lezer naar het stuk zelve. De 4o naamlijsten sedert 1850 zijn later door Van der Meulen omgewerkt en aangevuld tot den bekenden Brinkman's Catalogus in lexicon-octavo formaat in twee kolommen, loopende over de jaren 1850-1882, gevolgd door 3 tienjaarlijksche catalogi van 1882-1891, 1891-1900 en 1901-1910, en toen de laatste een omvang 1350 blz. had bereikt, door nog 2 vijfjaarlijksche van 1911-1915 en 1916-1920. Daarop verschenen dan telkens de Repertoria over dezelfde jaren en sedert 1888 ook de Titelcatalogi der werken op het gebied der Nieuwe Letterkunde (de eerste van 1800-1888). Van 1887 af tot aan zijn heengaan in October 1925 bezorgde Van der Meulen ook de maandelijksche uitgave der Nederlandsche Bibliographie. ‘Wie deze catalogussen geregeld raadpleegt’ zoo leest men in het In Memoriam in het Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel van 1926 ‘en weet dat zij zoo zorgvuldig en nauwgezet zijn samengesteld, dat zij bijna nooit het antwoord schuldig blijven, wanneer men iets wil weten omtrent een in vroeger jaren verschenen boek, beseft eerst recht welk een reuzenarbeid hier door dezen bescheiden werker is verricht en hoezeer deze laatste door de groote nauwgezetheid bij zijn arbeid den geheelen boekhandel heeft verplicht’. Behalve deze algemeene zijn er ook enkele vakbibliographieën van Van der Meulen's hand verschenen. Allereerst in 1876 de Bibliographie der Technische Kunsten en Wetenschappen 1850-1875. Dit geschrift was in zijn oorspronkelijken vorm een antwoord geweest op een der prijsvragen door de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels uitgeschreven. Er waren twee antwoorden ingekomen en van deze werd ‘bij penne van Fred. Muller, hoewel ook de verdiensten van het tweede erkennende, het eerste als der bekroning alleszins waardig aanbevolen’Ga naar voetnoot1. Het eerste was P.A.M. Boele van Hensbroek's ‘Lijst van boeken over en in Aziatische talen in Nederland verschenen van 1800 tot 1872’, later in 1875 verschenen onder den titel ‘De beoefening der Oostersche Talen in Nederland en zijne overzeesche bezittingen 1800-1874’. De Bibliografie der Technische Kunsten en Wetenschappen verscheen in 1876 omgewerkt en vermeerderd | |
[pagina 146]
| |
en werd bij haar verschijnen door Fred. Muller in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 13 Oct. 1876 geprezen als ‘de heilzame vrucht van de prijsuitschrijving door onze Vereeniging van den Boekhandel eenige jaren geleden gedaan’. Een groot aandeel heeft Van der Meulen gehad in het tot stand komen van de Algemeene Aardrijkskundige Bibliographie van Nederland, uitgegeven door de Afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, in 3 deelen van 1888-1889 bij Brill te Leiden verschenen en waarvan de algemeene leiding bij Dr. W.N. du Rieu, directeur van de Leidsche Universiteitsbibliotheek, berustte. Van der Meulen bewerkte daarvan het eerste deel (Algemeene en plaatselijke beschrijving) alleen, en tezamen met W.J.D. van Iterson en J.E. van Renesse het derde deel (Het volk en zijn bedrijf). Toen het eerste deel voltooid was, verscheen er in het Nieuwsblad voor den Boekhandel een onbillijke beoordeeling van de hand van R.W.P. de Vries, die van een geheel ander standpunt uitging dan de bedoeling van het Aardrijkskundig Genootschap was geweest, zooals Van der Meulen in zijn weerlegging aantoonde. Die weerlegging schreef hij op aandrang van Dr. du Rieu, zooals mij gebleken is uit een aanteekening van diens hand in het aan hem toebehoord hebbende exemplaar, dat thans het eigendom der Rijksuniversiteitsbibliotheek te Leiden is. Die aanteekening luidt als volgt: ‘In de N.R.C. 14 Jan. aangekondigd. Door R.W.P. de Vries scherp afgekeurd in het N.v.d. Boekh. in Jan.; door v.d.M. fatsoenlijk wederlegd 14 daag later op mijn aandringen. In Petermann's Mittheilungen 1890 H. 11 gunstig aangekondigd als ein riesiges Material’. Zoo oordeelde ook Victor de Stuers, die Van der Meulen een brief schreef met den aanhef: ‘Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van Uw reuzenarbeid: de aardrijkskundige bibliographie van Nederland’. Tot al dezen bibliographischen arbeid had Van der Meulen de grondslagen gelegd en er een begin mede gemaakt onder de leiding van C.L. Brinkman; geen wonder dat hij dezen leermeester en vriend, tot wien hij in nog nauwere betrekking was getreden door de verloving met zijn jongste dochter, altijd hoogelijk heeft vereerd. Toen in 1879 Brinkman zich om gezondheidsredenen genoopt zag vele zijner betrekkingen neer te leggen en buitenslands herstel van zijn kwaal hoopte te vinden, liet hij zijn zaak over aan zijn zoon C.L. Brinkman Jr. en Van der Meulen en werd zij onder den naam van Brinkman en Van der Meulen voortgezet. Niet lang heeft deze samenwerking geduurd. Toen in den loop van het jaar 1880 het ambt van bibliothecaris aan het Rotterdamsch Leeskabinet openkwam door het overlijden van D. Mulder Bosgoed, den verdienstelijken schrijver van de Bibliotheca ichthyologica et piscatoria, meende Van der Meulen daarnaar te moeten solliciteeren. Het aantal sollicitanten was groot en de voordracht was reeds opgemaakt; aan een telegram van Fred. Muller aan de | |
[pagina 147]
| |
Hoofdcommissie van het Leeskabinet heeft Van der Meulen het te danken gehad, dat hij werd benoemd. Den 15den Juni 1880 trad hij in functie, geïnstalleerd door den toenmaligen voorzitter der Hoofdcommissie P. Haverkorn van Rijswijk, directeur van het Museum Boymans. In het jaar daarop, den 2den Juni 1881 huwde hij mejuffrouw Geertrude Pauline Brinkman, met wie hij ruim 44 jaren in een gelukkigen echt vereenigd mocht zijn, waaruit drie kinderen: schrijver dezes en twee dochters zijn geboren. Vier maanden later, den 29sten September 1881 overleed te Amsterdam C.L. Brinkman in den ouderdom van 61 jaren. Aan de nagedachtenis van dezen leermeester, ‘vriend en meer’ heeft Van der Meulen zijn in 1883 verschijnend werk Boekhandel en Bibliographie opgedragen. Dit boek heeft zijn ontstaan te danken aan de overweging, dat er in ons land, in tegenstelling met Duitschland en Frankrijk, geen handleiding bestaat voor den aspirant-boekverkooper, waaruit deze zijn vakkennis kan putten. De schrijver verzamelde nu een en ander over dit onderwerp in den vorm van opstellen, die hij later vermeerderde, bijwerkte en tot een aaneensluitend geheel vereenigde. ‘Geheel oorspronkelijk evenwel’ zegt hij in zijn Voorbericht, ‘zijn al deze opstellen niet; eenige, universeel van inhoud zijn Rottner nagevolgd of aan het Handbuch für Bücherkunde van Schmidt ontleend; bij andere over meer speciale onderwerpen, heb ik uit verschillende bronnen geput, doch met het oog op het voorgestelde doel is de stof in de behandeling dikwijls veel gewijzigd en aangevuld’ en hij besluit: ‘Meer aanspraak dan om een voorlooper te zijn van een vollediger en wetenschappelijker hand- of leerboek voor den Nederlandschen boekhandel maakt dit werk niet .... Mocht een beter versneden pen dan de mijne door deze opstellen daartoe aangespoord worden, dan zal ik mij den tijd hieraan besteed niet beklagen’. Intusschen is zulk een vollediger en wetenschappelijker hand- of leerboek voor den Nederlandschen boekhandel tot nu toe niet verschenen en werd deze ‘voorlooper’ door A.C. Kruseman, Mart. Nijhoff en andere vakmannen en bevoegde beoordeelaars een Vademecum genoemd. Reeds in het jaar der verschijning werd Van der Meulen op grond van dit geschrift in de algemeene vergadering der Vereeniging tot bevordering van de Belangen des Boekhandels tot eerelid benoemd, ‘als een bewijs van groote waardeering van diens verdiensten als auteur van het onlangs compleet gekomen werk ‘Boekhandel en Bibliographie’, een handboek, welks degelijke bewerking van het grootste nut kan zijn tot het verkrijgen van een grondige kennis van ons vak’. Het boek bleek niet alleen door vakgenooten te worden gekocht, maar vond ook aftrek in een ruimeren kring van belangstellenden, zoodat het uitverkocht raakte. Door den uitgever A.W. Sijthoff te Leiden uitgenoodigd, besloot de auteur tot een nieuwe, gewijzigde uitgave, die in 1897 onder den titel De Boekenwereld verscheen. Behalve door een aantal aanvullingen en verbeteringen | |
[pagina 148]
| |
onderscheidde de nieuwe uitgave zich hierdoor van de oude, dat er sommige gedeelten uit zijn weggelaten (sommige vakmenschen vonden dat de schrijver het publiek te veel achter de schermen had laten kijken) en andere gedeelten uitgebreid; bovendien was het door de goede zorgen van den uitgever van talrijke illustraties voorzien. Toen ook dit werk uitverkocht was, verscheen in 1905 een derde, herziene, veel vermeerderde uitgave onder den oorspronkelijken titel Boekhandel en Bibliographie, waarin de in den vorigen druk weggelaten gedeelten weer waren opgenomen. Een andere, naar de woorden van den schrijver zelf in zijn Voorbericht, ‘gewijzigde en aanzienlijk vermeerderde nieuwe bewerking van een der hoofdstukken uit het in 1883 verschenen thans bijna uitverkochte Boekhandel en Bibliographie’ verscheen in 1892 ter gelegenheid van de Internationale Tentoonstelling voor Boekhandel en aanverwante vakken te Amsterdam onder den titel Het Boek in onze Dagen. Bestemd voor de bezoekers van deze tentoonstelling, maar ook voor hen die daartoe niet in de gelegenheid waren, had de uitgever Sijthoff, daartoe in staat gesteld door een groot aantal reclame-bijlagen van drukkersfirma's, den prijs van dit boek zeer laag gesteld met het gevolg, dat de geheele oplaag ad 5000 exemplaren reeds voor de verschijning was uitverkocht, zoodat aan de later ingekomen navraag ad nog ruim 9000 exemplaren niet kon worden voldaan en de exemplaren in den boekhandel voor het drie-, ja zesvoudige van den prijs werden geleverd. ‘Het gebeurt zelden’, zoo leest men in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 28 Oct. 1892, ‘dat op een hollandsch boek de aandacht van den duitschen boekhandel wordt gevestigd - door een Duitscher. We haasten ons dus te melden, dat zulk een voorrecht is te beurt gevallen aan ‘Het boek in onze dagen, door R. van der Meulen’ en dan wordt het oordeel van Th. Goebel in het Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel weergegeven, die aan het slot van zijn bespreking schrijft:. ‘Soll ich das Urteil über Het Boek in onze Dagen in wenig Worte zusammenfassen, so glaube ich dies nicht besser thun zu können, als indem ich das Bedauern darüber ausspreche, dass es im Buchhandel nicht mehr zu haben, sowie dass eine Neuauflage, seiner zahlreichen Kunstblätter halber, nicht möglich ist. Es ist für den Fachmann, wie für den Laien gleich anziehend und lehrreich und im ganzen ein sehr schätzenswertes Erzeugnis holländischer bezw. Sijthoff'scher Druckindustrie’. Oorspronkelijk als tweede deel bedoeld bij Het Boek in onze Dagen verscheen in 1896 het werk Over de Liefhebberij voor Boeken, voornamelijk met het oog op het boek vóór onze dagen. Het plan daartoe, zegt de schrijver in zijn Voorbericht, was reeds geruimen tijd geleden opgevat, maar nam een vasteren vorm aan, toen de uitgever hem uitnoodigde tot een Nederlandsche bewerking van Otto Mühlbrecht's Die Bücherliebhaberei am Ende des 19. Jahrhunderts. De bedoeling van den schrijver was echter meer | |
[pagina 149]
| |
iets te geven in den trant van Henri Bouchot's Le Livre en Percy Fitzgerald's The book fancier; al erkent hij gaarne de verplichting die hij ook aan Mühlbrecht's arbeid heeft gehad, in zijn geheel heeft het Hollandsche werk een van het Duitsche afwijkend karakter gekregen. Het was dus bepaald onjuist dat Mühlbrecht van ‘eine Holländische Uebersetzung’ sprak en zich verwonderde dat zijn naam niet op het titelblad stond vermeld. Maar aan den anderen kant wil hij toch ook wel erkennen, dat hij voor zijn tweeden druk, in 1898 verschenen onder den titel ‘Die Bücherliebhaberei in ihrer Entwickelung bis zum Ende des 19. Jahrhunderts’, aan Van der Meulen wederkeerig verplichting heeft: ‘Auch muss ich anerkennen, dass ich von van der Meulen manches gelernt habe, seine Erweiterungen waren z.B. die erste Quelle, welche sick mir für die Geschichte der Bücherliebhaberei in Holland erschlossen hat. Ich betrachte deshalb die Ergänzungen und Verbesserungen, die ich von van der Meulen übernommen habe, als eine wertvolle Bereicherung meines Buches’ schrijft hij in zijn voorbericht. Geschreven voor het groote publiek, waarbij men den tekst dus niet al te wetenschappelijk moet beoordeelen, met buitenlandsche voorgangers tot model, is het door het vele over Nederlandsche drukkunst een echt Nederlandsch boek geworden, aldus kan men den inhoud der verschillende recensies kortelijk samenvatten. En in een aangenamen, onderhoudenden, hier en daar zelfs boeienden stijl geschreven, want hiervoor bezat Van der Meulen ontegenzeggelijk het talent. ‘Wat is het boek van R. van der Meulen een aangename lectuur’ roept de vroegere Leidsche universiteitsbibliothecaris Dr. W.N. du Rieu uitGa naar voetnoot1 naar aanleiding van diens boek over De Courant, in 1885 in twee deelen bij A.W. Sijthoff te Leiden verschenen. Het eerste deel heeft tot ondertitel: Geschiedkundig en vergelijkend overzicht der nieuwsbladen van alle landen; het tweede: Samenstelling en beheer van groote en kleine nieuwsbladen. Dit laatste aan de inrichting en praktijk der courant gewijde deel werd door uitgever en schrijver opgedragen aan de nagedachtenis van hun vriend, den wakkeren dagbladuitgever G.L. Funke, kort te voren den 18den October 1885 overleden, ‘wiens voorkomende hulpvaardigheid van zoo groote belangstelling en sympathie voor de ‘Courant’ blijk gaf’. In het Voorbericht tot het eerste deel zegt de schrijver, dat de gunstige ontvangst, een paar jaar geleden aan Boekhandel en Bibliographie te beurt gevallen, een door uitgever en schrijver gekoesterd plan tot rijpheid bracht, om als tegenhanger daarvan een handboek over de Courant te geven. Terwijl Frankrijk, Duitschland, Engeland, Amerika enz. niet alleen een geschreven geschiedenis hunner dagbladpers, maar ook practische handboeken voor den merkwaardigen tak van nijverheid door de courant in het leven geroepen bezitten, mist | |
[pagina 150]
| |
Nederland, ‘waar het journalisme nog wel zijn oorsprong schijnt te hebben’ zulk een boek. ‘Wel bezitten wij’ gaat hij voort ‘talrijke en hoogstbelangrijke bijdragen betreffende de geschiedenis van eenige afzonderlijke couranten, welke studiën elke latere geschiedschrijver der Nederlandsche journalistiek als zeer voorname en betrouwbare bronnen zal hebben te raadplegen, doch deze zijn in verschillende periodieken verspreid en liggen dus niet onder ieders bereik’. Een ieder deskundige weet, dat onder deze studiën in de allereerste plaats bedoeld zijn de voortreffelijke studiën van hem, dien Van der Meulen in het begin van zijn tweede hoofdstuk over ‘De Courant in Nederland gedurende de 17e-19e eeuw’ noemt ‘de geschiedschrijver der Nederlandsche journalistiek Mr. W.P. Sautijn Kluit’, aan welken geleerden navorscher hij erkent voor dit hoofdstuk veel te danken te hebben. Met begrijpelijken spijt heeft Sautijn Kluit, die er zelf nooit toe is kunnen komen, de resultaten van zijn verspreide studiën in een algemeen werk over de courant neer te leggen, van de verwerking van zijn vondsten in het genoemde hoofdstuk van het boek van Van der Meulen kennis genomen, zooals men lezen kan in het levensbericht dat zijn zwager Dr. du Rieu voor onze Maatschappij over hem heeft geschreven. ‘Dit boek’, zegt Dr. du Rieu, ‘heeft mijn zwager groot verdriet gedaan; de schrijver had zoo ontzettend veel aan hem ontleend, maar ook getoond hoe of over de courant in haar geschiedenis en wording d.i. druk en uitgaaf, een leesbaar boek te schrijven is, dat door zeer velen is en zal worden gelezen’. Voor enkele hoofdstukken van het tweede deel erkent Van der Meulen veel te danken te hebben aan de buitenlandsche literatuur. ‘Daartegenover staat echter, dat al wat op de praktijk betrekking heeft aan de werkelijkheid (ten onzent in veel opzichten van het buitenland verschillende) getoetst is geworden’. De eerste afleveringen van het boek waren verschenen onder het pseudoniem Willem Haversmit (welke naam hem een schrijven van Piet Paaltjens bezorgde); immers met begrijpelijken schroom had Van der Meulen zich aan het onderwerp gewaagd. ‘De ingenomenheid en waardeering evenwel, waarmee de eerste afleveringen door de voornaamste vertegenwoordiger der Pers en des Boekhandels werden ontvangen’ zegt hij in zijn Voorbericht, ‘deden mij vaster in de schoenen staan, zoodat ik thans, den wensch des uitgevers opvolgende, bij de voltooiing van het Geschiedkundig overzicht mijn vermomming heb laten wegvallen’. Die ingenomenheid en waardeering kwamen niet alleen uit ons land, maar ook in het buitenland verschenen enkele waardeerende recensies en aankondigingen, b.v. in Duitschland, ja zelfs vindt men het werk gunstig besproken in een nommer van het te Lecce (Zuid-Italië) verschijnende dagblad l'Ordine door N. Bernardini, den auteur van de Guida della Stampa periodica Italiana. En in dit verband mag ik er misschien ook wel even op wijzen, dat het boek ter sprake wordt gebracht | |
[pagina 151]
| |
in het hoofdstuk ‘Giornali e giornalisti’ van het aardige in 1897 te Florence verschenen werkje over ons land en volk van den Italiaanschen journalist Ernesto Zenuti ‘Vita Olandese, Studi e impressioni di un giornalista’. Van der Meulen zelf heeft De Courant nooit anders beschouwd dan als een voorlooper, maar evenmin als op zijn Boekhandel en Bibliographie heeft iemand op De Courant ooit het werk laten volgen, dat hij zich voorstelde het onderwerp volkomen waardig te zijn. En werd het eerste door vakmannen een vademecum genoemd, dat het tweede na veertig jaren door vakmannen nog altijd hoogelijk gewaardeerd wordt, bleek mij na den dood van den schrijver uit een brief van den secretaris van den Nederlandschen Journalistenkring, die daarin sprak van ‘het voortreffelijke boek over De Courant van Uw vader’. De toekomstige geschiedschrijver der Nederlandsche journalistiek zal nog een ander geschrift van Van der Meulen met vrucht kunnen raadplegen, ik bedoel zijn Een veertigjarige uitgeversloopbaan. Gelijk bekend is dit de beschrijving van de loopbaan van 1851-1891 van den Leidschen uitgever A.W. Sijthoff, in hoofdzaak getrokken uit de bescheiden, berustende in het rijke archief der uitgeverszaak. In haar oorspronkelijken vorm als manuscript gedrukt en als zoodanig slechts bestemd voor de familieleden van den uitgever en enkele intimi, trok deze gelegenheidsuitgave de aandacht van eenige vooraanstaande mannen in den boekhandel. A.C. Kruseman en Mart. Nijhoff waren van oordeel, dat dit gedenkboek, ‘door een Vriendenhand geschetst’ ‘een niet onbelangrijke bijdrage zou vormen tot de geschiedenis van de Nederlandsche beschaving en letterkunde in 't algemeen en van den boekhandel en de journalistiek hier te lande in 't bijzonder’; zij wisten Sijthoff over te halen om het boek met weglating van eenige gedeelten van te particulieren aard, ook voor een ruimeren kring toegankelijk te maken door het te doen opnemen in de reeks der Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel. Ook in dit werk levert Van der Meulen weer een eerste proeve, ditmaal op een bij ons nog onontgonnen gebied. Men leze b.v. het begin van het 4de hoofdstuk: ‘Indien zij, die de levens en de geschiedenis van het ontstaan der werken van beroemde letterkundigen voor tijdgenoot of nakomelingschap te boek stellen, eens gebruik konden maken van de briefwisseling dier auteurs met hun uitgevers, welk een aantal belangrijke bijzonderheden zouden zij daaruit kunnen ontleenen. Bezit Duitschland in afzonderlijke uitgaven Schiller's Geschäftsbriefe, Goethe's en Wieland's correspondentie met hun uitgevers, bovendien in Brockhaus' biographie een aantal belangrijke brieven, o.a. van Schopenhauer, bij ons te lande is van dien aard nagenoeg niets gepubliceerd’. Aan den aandrang om verder iets uit dit boek, dat zich als een roman laat lezen, aan te halen, moet ik weerstand bieden. Men leze het zelf en oordeele. | |
[pagina 152]
| |
Alleen zij het mij geoorloofd op enkele plaatsen te wijzen, die ons den auteur zelf naderbrengen. Wanneer hij uit de periode van den Fransch-Duitschen oorlog een brief publiceert van den ‘achtenswaardigen, maar door den oorlog verbitterden grijsaard’ den kunstplaatdrukker Ad. Goubaud, die uit Parijs naar Brussel was gekomen, waarin deze o.a. schrijft van de Duitschers: ‘Ces gens ne sont pas des guerriers, ce sont des voleurs... ce sont des fusilleurs d'innocents’, dan vindt hij het noodig daarnaast ‘als tegenhanger’ een brief te publiceeren van den bekenden Leipziger uitgever op kunstgebied E.A. Seemann, waarin sprake is van ‘der Streit mit Frankreich oder vielmehr mit dem Regiment der Napoleoniden’. En wanneer de schrijver in het als manuscript gedrukte exemplaar den val van den Haagschen uitgever Fuhri in het verband niet onvermeld kan laten, dan zegt hij voor hij het dagboek van den rampzaligen man publiceert: ‘De treffende uitingen, onder den indruk van het oogenblik ter neer geschreven, mogen het jongere geslacht tot een zachter oordeel stemmen dan vele zijner tijdgenooten over hem hebben geveld’. Hoe verheugt het hem blijkbaar iets verder te kunnen zeggen: ‘Het is merkwaardig, hoe zijn vrienden, en wel in de eerste plaats zij, die door hem belangrijk geldelijk nadeel ondervonden hadden, zich korten of langeren tijd daarna altijd op verschoonende of zelfs sympathieke wijze over hem uitlieten. Een paar aanhalingen uit brieven van Fred. Muller aan S(ijthoff) zijn daarvan mede een bewijs’; zelf noemt hij hem in het In Memoriam A.W. Sijthoff: ‘K. Fuhri te 's Gravenhage, een der hoogststaanden onder de uitgevers’. - Een veertigjarige uitgeversloopbaan had ook elders wat men tegenwoordig noemt ‘een goede pers’; uit een niet ongeestige aankondiging door Boele van Hensbroek in den Nederlandschen Spectator van Juli 1891 nog dit fragment: ‘In deze boekenwereld evenmin als in de gewone wereld (is) niet die het beste, die de mooiste carrière maakt. Ach, ik ben er toch al te zeker van, dat het boek over Sijthoff nooit een tweeden druk beleven zal. En toch is dit werk een model wat betreft methode en vorm’. In zijn In Memoriam A.W. Sijthoff heeft Van der Meulen later kortelijk geschetst hoe hij met dezen meer dan 30 jaren, eerst door zaakrelatiën, daarna door vriendschapsbanden, verbonden is geweest. Het was Sijthoff, die hem wist over te halen en aan te sporen tot zijn werk over De Courant. ‘Bij dezen arbeid’ zegt hij, ‘leerde ik S. kennen als onbekrompen uitgever, want niet alleen dat hij aan al mijn wenschen, wat betreft de wedergave van oude en zeldzame couranten, voldeed, maar ook zelf ontzag hij moeite noch kosten om bladen uit alle deelen der wereld machtig te worden’. Het succes van verschillende zijner werken, die in min of meer korten tijd uitverkocht raakten, meent de auteur voor een niet gering deel te moeten toeschrijven aan de zorgen van den uitgever voor deze boeken en | |
[pagina 153]
| |
diens wijze van exploitatie. In latere jaren is Van der Meulen meermalen gedurende een deel van zijn zomervacantie, die hij meestal in het buitenland doorbracht ter verpoozing van zijn drukke werkzaamheden aan het Rotterdamsch Leeskabinet, de gast van den heer en mevrouw Sijthoff geweest, zoowel te Luchon in de Pyreneën als te Feldafing bij München. Ook met Sijthoff's schoonzoon, den heer C.G. Frentzen, den bestuurder der zaak te Leiden, later mededirecteur der uitgeversmaatschappij, evenals met diens zoon, den heer A.W. Frentzen, den tegenwoordigen directeur der vennootschap, heeft Van der Meulen altijd op de meest vriendschappelijke wijze samengewerkt, vooral sedert in 1896 Sijthoff door aankoop eigenaar geworden was van al de bibliographische uitgaven van C.L. Brinkman. Mij rest nog iets te zeggen over Van der Meulen's bijna dertigjarig bibliothecarisschap aan het Rotterdamsch Leeskabinet. Dat Frederik Muller goed gezien had met Van der Meulen daarvoor aan te wijzen, blijkt uit alle jaarlijksche verslagen der inrichting, waarin de bibliothecaris wordt gehuldigd om zijn uitstekend werk, gelijk de tegenwoordige bibliothecaris, de heer J.E. van der Pot, aan zijn graf heeft willen getuigen. En in het laatst verschenen verslag van 1926, waarin hij een eerbiedige hulde brengt aan de nagedachtenis van zijn voorganger, schrijft genoemde heer: ‘Dagelijks profiteeren wij nog van de voortreffelijke wijze, waarop hij de catalogi onzer bibliotheek heeft verzorgd’. Voor dien catalogus heeft Van der Meulen een eigen kaartstelsel ontworpen. ‘En hoe voortreffelijk deze legger is ingericht, blijkt wel hieruit, dat openbare boekerijen, o.a. de Koninklijke Bibliotheek, het systeem Van der Meulen hebben overgenomen’ schrijft het Nieuwsblad voor den Boekhandel van Juni 1905. Den 15den Juni 1905 is Van der Meulen ter gelegenheid van zijn 25-jarige werkzaamheid aan het Leeskabinet door de Hoofdcommissie en de leden, uit dankbaarheid voor hetgeen hij voor de inrichting had tot stand gebracht, gehuldigd bij monde van den voorzitter der Hoofdcommissie, waarbij hem uit naam van 650 leden, die aan deze huldiging hadden deelgenomen, o.a. een album werd aangeboden, op welks eerste bladzijde de opdracht te lezen staat: ‘Aan Rimmer van der Meulen, den bescheiden man van wetenschap, den kundigen bibliothecaris, den hulpvaardigen mensch, de trouwe vraagbaak voor velen’. Tevens werd deze gelegenheid door den Boekhandel aangegrepen om van zijn dankbaarheid te getuigen. Namens de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels sprak de voorzitter en namens vele vrienden in den boekhandel R.W.P. de Vries. Nog vier jaar is Van der Meulen in Rotterdam werkzaam geweest, den 30sten April 1909 legde hij zijn werkzaamheid neer, ten einde zich verder geheel te kunnen wijden aan zijn bibliographischen arbeid, die hem, bij de reusachtige toename der boekenproductie in ons land, steeds meer in beslag had genomen. Ook bij gele- | |
[pagina 154]
| |
genheid van zijn afscheid mocht Van der Meulen ervaren, hoe niet alleen het toenmalige bestuur, maar ook de vorige hoofdcommissies van zijn intrede in 1880 af, zijn werk op prijs hadden gesteld. Het eerelidmaatschap der Vereeniging werd hem daarbij aangeboden. En bij zijn heengaan uit Rotterdam schreef Henri Dekking over hem een zijner In en om Rotterdam-feuilletons, waaruit niet alleen een groote waardeering voor 's mans werk, maar ook een warme sympathie voor zijn persoon spreekt. Het zij mij geoorloofd het slot er van hier aan te halen: ‘Het zal voor ons, oudere leden, vreemd zijn in de benedenachterzaal aan die ordelijke schrijftafel, onder het portret van zijn voorganger, den heer Mulder Bosgoed, den heer Van der Meulen niet meer te zien zitten. Niet meer een beleefden groet en een vragenden blik van die ernstige oogen te ontvangen, niet meer die rustige stem te hooren, die dadelijk zekerheid geeft, dat wij niet vergeefs kwamen. ‘De kundige bibliothecaris, de hulpvaardige mensch, de trouwe vraagbaak voor velen’. Als zoodanig zal, wie met hem in aanraking is geweest, den heer Van der Meulen niet vergeten. Een schat van sympathie en dankbaarheid laat hij, bij zijn heengaan, in Rotterdam achter’. Sedert 1909 metterwoon te 's-Gravenhage gevestigd, ging Van der Meulen voort met de bewerking zijner maandelijksche en jaarlijksche bibliographieën, terwijl in het tijdvak 1909-1925 de tienjaarlijksche Brinkman's Catalogus van 1901-1910, niet minder dan 2700 kolommen tellende, alsmede die van 1911-1915 en 1916-1920 verschenen en hij van den daarop volgende catalogus 1921-1925 het grootste deel heeft kunnen voorbereiden. Aan de firma Sijthoff bleef hij zijn gewaarde adviezen verstrekken, terwijl hij een enkele maal naar Amsterdam ging als lid der Commissie voor het bijeenbrengen van bouwstoffen voor de geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel, waarin hij tal van jaren zitting had. Den 30sten September 1925 verzond hij zijn laatste proef van de September-aflevering der Nederlandsche Bibliographie; den 23sten October overleed hij aan een ziekte, waarvan de eerste verschijnselen zich in de eerste helft van het jaar hadden geopenbaard. Toen Van der Meulen op den stillen herfstmiddag van den 26sten October naar zijn laatste rustplaats werd geleid, werd aan zijn graf stil en in woorden getuigd van de dankbaarheid en waardeering voor den bibliograaf, den bibliothecaris en den schrijver over het boek, zij die het meest in hem verloren, betreurden den mensch.
R. van der Meulen Rz. | |
[pagina 155]
| |
Lijst van geschriften.Brinkman's Alphabetische Lijst van Boeken, Landkaarten enz., die in het Koninkrijk der Nederlanden uitgegeven of herdrukt zijn. 1873-1924. Alphabetische Naamlijst van Boeken, Plaat- en Kaartwerken, die gedurende de jaren 1863-1875 in Nederland uitgegeven of herdrukt zijn. Wetenschappelijk Register behoorende bij Brinkman's Alphabetische Naamlijsten van Boeken, Plaat- en Kaartwerken, uitgegeven in 1850-1875. Brinkman's Catalogus van Boeken, Plaat- en Kaartwerken, die in Nederland zijn uitgegeven of herdrukt. 1850-1882; 1882-1891; 1891-1900; 1901-1910; 1911-1915; 1916-1920. Met de Repertoria (loopende over dezelfde jaren) en de Titelcatalogi op het gebied der Nieuwe Letterkunde (de eerste: 1800-1888). Nederlandsche Bibliographie. (Maandelijksche) Lijst van nieuw verschenen uitgaven. 1887-1925 (no. 9). De Boekenmarkt in 1923 samengesteld onder leiding van de redactie van de Nederlandsche Bibliographie. Het bibliographisch gedeelte bewerkt door -.
Bibliografie der Technische Kunsten en Wetenschappen. 1850-1875. Amsterdam, C.L. Brinkman 1876. Algemeene Aardrijkskundige Bibliographie van Nederland. Uitgegeven door de Afdeeling ‘Nederland’ van het Aardrijkskundig Genootschap. 1ste deel. Algemeene en plaatselijke beschrijving. 3de deel. Het Volk en zijn Bedrijf (het laatste te zamen met W.J.D. van Iterson en J.E. van Renesse). Leiden, E.J. Brill 1888-1889. Lijst van Boeken, geschikt om opgenomen te worden in de Volksbibliotheken (Maatschappij tot Nut van 't Algemeen) (te zamen met S.L. van Looy en J.A. Jungmann). Amsterdam, S.L. van Looy en H. Gerlings 1894. Lijst van Boeken, geschikt om opgenomen te worden in de Bibliotheken voor jongelieden (Maatschappij tot Nut van 't Algemeen) (te zamen met S.L. van Looy en J.A. Jungmann). Amsterdam, S.L. van Looy en H. Gerlings 1895.
Boekhandel en Bibliographie. Leiden, A.W. Sijthoff 1883. 2de herziene en gewijzigde druk (onder den titel: De Boekenwereld) 1897. 3de herziene en vermeerderde druk 1905. De Courant. I Geschiedkundig en vergelijkend overzicht der nieuwsbladen van alle landen. II Samenstelling en beheer van groote en kleine nieuwsbladen. Leiden, A.W. Sijthoff 1885. | |
[pagina 156]
| |
Een veertigjarige uitgeversloopbaan. A.W. Sijthoff te Leiden 1851-1891. Naar bescheiden uit het archief der zaak geschetst door een Vriendenhand. Als manuscript gedrukt. - Idem, geschetst door R. van der Meulen (Bijdragen tot de Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel, 3de deel). Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon 1891. Het Boek in onze Dagen. Leiden, A.W. Sijthoff 1892. Over de Liefhebberij voor Boeken. Leiden, A.W. Sijthoff 1896.
Bibliographie. In: Nieuwsblad voor den Boekhandel van 4 en 7 Nov. 1879. Het Bibliopolium te Amsterdam. In: Eigen Haard 1884, blz. 635-638. De typographische inrichting van de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. In: Eigen Haard 1893, blz. 454-458, 471-475. Chemigrafie en Fototypie. In: De Natuur 1894, blz. 103-108, 134-140. Het Boek. In: Nederland in den aanvang der 20ste Eeuw, blz. 483-495.
P. Noordhoff 1858-1898. In: Eigen Haard 1898, blz. 550-552. Uitvoeriger in: Nieuwsblad voor den Boekhandel 1898, no. 71. In Memoriam H.A. Kramers. In: Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel 1899. In Memoriam A.W. Sijthoff. In: Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel 1914. In Memoriam C.G. Frentzen. In: Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel 1915. - Ook verschenen als: Levensbericht van C.G. Frentzen. In: Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1914-1915. - C.G. Frentzen † In: Nieuwsblad voor den Boekhandel 1914, blz. 871. |