van de operatie wezen kon. Grootmoedig bracht hij dat offer. Den aard der kwaal in aanmerking genomen, slaagde de operatie uitstekend; de kiem der ziekte werd weggesneden maar tevens had hij het gebruik der stem verloren, wat op den duur gelukkig nog in zoover herstelde dat hij zich, hoewel met inspanning, in gewoon gesprek verstaanbaar kon maken. Welk zwaar kruis hierdoor te dragen gegeven was aan een man die zooveel talent had voor conversatie, zoo gaarne praatte en zooveel te vertellen had, weten alleen zij aan wien hij zijn intiemste gevoelens openbaarde.
Het doorstane lijden zijner pijnlijke kwaal en de weemoed over het zoo onverwacht losgerukt worden van zijn arbeid in Indië, hadden zijn gestel geheel van streek gebracht; daarbij kwam nog een hernieuwde aandoening der longen, die hem dwong tot een tweede kuur te Davos. Hij vond daar heel veel veranderd en zoodra zijn krachten het eenigszins toelieten nam hij weer de pen op tot het schrijven van een steeds gaarne gelezen boek: ‘Davos, voorheen en thans.’
Naar het vaderland teruggekeerd in September 1909, vestigde hij zich in den Haag in de pastorie der Da Costastraat. Aanvankelijk scheen het dat zijn werkkracht voor goed gebroken zou zijn, maar langzamerhand leefde hij weer op en zocht bezigheid in lezen en schrijven, daar de toestand zijner stem hem voor dienst in de parochiekerk ongeschikt maakte. In die dagen heeft Toorop, met wien hij zeer bevriend was, zijn portret geteekend, een schitterende weergave van den prachtkop die ieders oogen trok. ‘Ik heb, zegt Toorop daarover in een ‘in memoriam’ bij Jonckbloet's dood geschreven, psychologisch in lijnen neergezet, zooals ik 't niet in woorden kan doen, de uitstraling van zijn gezicht. Hij stond toen niet meer midden in het leven, maar hetgeen hij doorleefd had en zijn lichamelijk lijden, de hoogere verlangens die zich later niet meer in groote daden mochten uiten, waardoor hij dikwijls melancholisch werd gestemd, zag ik sterk in zijne trekken.’
Ja, in groote daden heeft hij zijn verlangens niet meer kunnen omzetten. Hij had zijn tijd overleefd. Met de nieuwe richting, die intusschen ook in den kring der Katholieke letterkundigen overheerschend was geworden, kon hij zich nooit geheel verzoenen. Voor de ‘Studiën’ schreef hij nog een reeks artikelen waarvan die over Henriette Roland Holst en Noto Soeroto het belangrijkst zijn, en gaf eene moraliseerende literatuurstudie uit over de werken van Anna de Savornin Lohman.
Zijn laatste levensjaren bracht hij door in het St. Canisiuscollege te Nijmegen, waar hij in 1921 zijn intrek nam. Een overmooien levensavond heeft hij daar mogen genieten in rustige bezigheid. Nog eenmaal kwam een donkere wolk over hem neer toen het gevaar dreigde dat hij ook het gezicht zou verliezen. Door een goedgeslaagde operatie bleef hem die ramp bespaard,