Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1923
(1923)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Levensbericht van Dr. Herman BavinckIn hetzelfde jaar 1854, waarin Herman Bavinck geboren werd, werd te Kampen geopend de Theologische School, waarvan hij in later jaren, vóór hij naar de Vrije Universiteit te Amsterdam overging, den roem zou uitmaken. En als een tweede treffende coïncidentie kan vermeld, dat bij de oprichting dier Theologische School Bavinck's vader, een knap latinist, destijds predikant bij de Christelijke Gereformeerde Kerk te Hoogeveen, tot docent werd benoemd. Te ver gedreven bescheidenheid noopte den vader voor die benoeming te bedanken. Gelukkig paarde de zoon aan uiterste bescheidenheid ook een gepaste mate van eerzucht. Hij moest telkens weer naar voren gedrongen worden, maar liet zich dan ook naar voren dringen. Daaraan is het te danken, dat hij zulk een invloedrijke plaats in ons land heeft ingenomen. Herman genoot van meet af breedere vorming dan de meeste domineeskinderen uit zijn kring. De omstandigheden werkten daartoe mede en niet het minst de wetenschappelijke liefde van den vader. De grondslag voor zijn studie werd gelegd op het destijds hoog aangeschreven instituut-Hasselman te Nieuwendijk in Noord-Brabant, waaraan zijn vader, die inmiddels naar Almkerk was verhuisd, als leeraar in de klassieke talen was verbonden. Daarna bezocht Herman van 1870 tot 1873 het gymnasium te Zwolle, dat toen onder het rectoraat van den bekwamen Dr. E. Mehler stond. Het lag voor de hand, dat hij nu student werd aan de inrichting voor theologisch onderwijs te Kampen, welke van zijn kerk uitging. Trouwens had zijn vader kort te voren daarheen een beroep aangenomen, zoodat Herman weer de genoegens van het ouderlijk huis kon smaken. Evenwel duurde dit niet lang. Zijn hongerige geest had niet genoeg aan wat hem te Kampen werd voorgezet. De drang naar intensiever wetenschappelijke ontwikkeling dreef hem reeds een jaar later naar Leiden, met volle toestemming van zijn vader, maar tegen de usantie in zijn omgeving. Te Leiden studeerde hij zoowel Semitische letteren als Theologie. De laatste had echter meer zijn hart dan de eerste. Waarschijnlijk zou hij het dan ook niet tot het candidaatsexamen in de Oostersche talen hebben volgehouden, indien hij geen ruggesteun had | |
[pagina 109]
| |
gevonden in de nooit onderbroken energie van zijn Jonathan, den tegenwoordigen Leidschen hoogleeraar Dr. C. Snouck Hurgronje. Tusschen beiden ontstond een zuivere, edele vriendschap, die door latere verwijdering in beginsel, nooit in koelheid of vervreemding oversloeg, maar hecht bleef tot den dood. Welk een hoogstaand karakter droeg de briefwisseling, die zij vele jaren onderhielden en die eerst een einde nam, toen zij elkander gedurig ontmoetten! Met de theologie trof Bavinck het niet bepaald. Voor Scholten, die met zijn naam een langen tijd de theologische faculteit had gedragen, was de periode der seniliteit aangebroken. Tiele, Land, Rauwenhoff ontwikkelden nog niet hun latere kracht. De hoogleeraar, die een stempel op hem drukte, was Kuenen. Zijn zieleadel, zijn innemende persoonlijkheid, zijn studie-methode, welke uitmuntte in eerlijkheid, voorzichtigheid en bescheidenheid trokken Bavinck, ondanks alle principieel verschil onweerstaanbaar aan. Hoezeer Bavinck ook tot een eigen persoonlijkheid uitgroeide, men kon altijd iets van Kuenen in hem terugvinden. Als bijzonderheid zij aangeteekend, dat Snouck Hurgronje en hij de eersten waren, die volgens het Akademisch Statuut, dat den 1sten October 1877 in werking was getreden, candidaatsexamen in de theologie aflegden. Bij die gelegenheid wierp Bavinck zijn bul op de tafel vóór de examinatoren en eischte, dat het ‘cum’ daarop geschrapt zou worden, omdat zijn vriend Snouck Hurgronje (uit motieven, die buiten zijn bekwaamheid lagen) die onderscheiding den vorigen dag niet verkregen had. In datzelfde jaar (1878) werd hij ook candidaat in de Semitische letteren en in 1879 keerde hij als doctorandus in de theologie naar Kampen terug. Voor zijn dissertatie raadpleegde hij meer Kuenen dan zijn promotor Scholten. Na enkele malen van onderwerp te zijn veranderd, liet hij zijn keus vallen op ‘De Ethiek van Zwingli’ en hoe vlug hij werkte, bewijst wel het feit, dat ruim een jaar na zijn doctoraal examen zijn promotie plaats had. Schrijven en drukken van zijn proefschrift hadden niet meer dan acht maanden gevorderd. Daarin school een profetie. Dezelfde vlotheid van pen behield hij, totdat ziekte hem noodzaakte de pen voor goed neer te leggen. Hij is een van onze vruchtbaarste schrijvers geworden. Op den tijd, te Leiden doorgebracht, zag hij later met dankbaarheid en droefheid terug. Met dankbaarheid, omdat hij bevrediging had gevonden voor den wetenschappelijken nood, dien hij zoo krachtig in zich voelde. Met droefheid, omdat hij meende, dat hij er iets van zijn kinderlijk geloof had ingeboet. Meer dan eens klaagde hij, dat de vergaarde wetenschap zijn ziel koud en ledig liet. Onrust en twijfel waren daarvan het gevolg. Voor een deel kwam hij die te boven, toen hij in 1881 predikant te Franeker werd. Zijn examens aan de Theologische School te Kampen had hij grootendeels gedurende zijn Leidschen tijd ge- | |
[pagina 110]
| |
daan. Zoo kon hij betrekkelijk spoedig zich aan den praktischen arbeid geven. En daar, in den omgang met eenvoudigen, sterkte hij weer aan in zijn geloof. Spoedig ging er van hem ook een groote roep als redenaar uit. Van heinde en ver kwam men toegestroomd om hem te hooren. Echter bleef de studie hem trekken. In de pastorie ontbrak hem daartoe schier alle gelegenheid. Hij verheelde het dan ook niet, dat hij het als een uitkomst beschouwde, toen hij het volgende jaar benoemd werd tot docent aan de Theologische School te Kampen. Den 10den Januari 1883 hield hij zijn inaugureele oratie over ‘De Wetenschap der Heilige Godgeleerdheid’, welke de verwachtingen omtrent zijn wetenschappelijk kunnen sterk spanden. Waren aan hem een bonte veelheid van vakken opgedragen: dogmatiek, polemiek, ethiek, encyclopaedie, antiquiteiten, mythologie, filosofie en Grieksch, hij studeerde den geheelen dag en gunde zich slechts weinig ontspanning. Bovendien vond hij nog den tijd tot persarbeid. Intusschen deed ook de kerkelijke praktijk haar aanspraken op hem gelden. Kort na 1886 werden pogingen aangewend om de kerken der Doleantie en de Christelijke Gereformeerde Kerk tot één kerkengroep saam te smelten. Aanvankelijk stond Bavinck er aarzelend tegenover, maar eenmaal voor de idee der vereeniging gewonnen, gaf hij zich er geheel voor. Viel er in zijn kring veel achterdocht jegens Dr. A. Kuyper te overwinnen, hij spande daartoe alle krachten in. De unie der beide kerkengroepen op de Synode van 17 Juni 1892 te Amsterdam, die van toen af den naam voerden van ‘Gereformeerde kerken in Nederland’ bracht bekroning ook van zijn onvervaard streven. Een tweede kerkelijke actie liep evenwel op bittere teleurstelling uit en werd daardoor voor Bavincks innerlijk leven van de grootste beteekenis. De vroegere kerkengroepen betrokken haar predikanten van een verschillende inrichting. De Christelijke Gereformeerde Kerk had haar Theologische School te Kampen. De kerken uit de Doleantie zochten haar aankomende predikanten uit de candidaten van de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit te Amsterdam. Voor velen, onder wie ook Bavinck, werd nu het ideaal: eenheid van opleiding. De eerste poging in 1893 mislukte. Daarop beijverde zich Bavinck, bijgestaan door het meerendeel zijner collega's, om de Theologische School op hooger plan te zetten en alzoo den wetenschappelijken afstand tusschen haar en de Theologische Faculteit te verminderen. Daarin slaagde hij schitterend. Toen hij echter in 1899 het plan ontwierp om de Theologische School te incorporeeren in het geheel der Vrije Universiteit, zoodat de kerkelijke school bleef, maar de plaats der Theologische Faculteit zou innemen, ontmoette dit vooral verzet van den kant van de voorstanders der Vrije Universiteit en zijn voorstel werd ter Synode niet in behandeling genomen. Dat gaf hem een psychischen schok, welken | |
[pagina 111]
| |
hij nimmer te boven kwam. Totnogtoe was bijna al wat hij aanpakte, op een succes uitgeloopen. Nu had hij de nederlaag geleden en een zijner liefste denkbeelden in rook zien vervliegen. Nog even flikkerde de hoop op, dat hij zijn doel toch zou bereiken. In 1902 werd nogmaals beproefd de eenheid tot stand te brengen. Het voorstel-Bavinck behaalde de meerderheid. Doch de minderheid, bestaande uit mannen der vroegere Christelijke Geref. kerk wenschte zich daaraan niet te conformeeren. Daarom besloot de Synode het onder de gegeven omstandigheden niet uit te voeren. Toen achtte Bavinck zijn positie aan de Theologische School onhoudbaar geworden. Velen zijner voormalige medestanders vond hij tegenover zich. Naar zijn gevoelen had de School haar bestaansrecht verloren en werd zij slechts door de kerken geduld. Als hij kort daarna met een zijner ambtgenooten een benoeming aan de Vrije Universiteit ontvangt, gelooft hij, dat het oogenblik om de inrichting, waaraan hij bijna twintig jaar lang zijn beste krachten had gewijd, te verlaten, was gekomen. Reeds driemaal was hij in den loop der jaren aan de Vrije Universiteit benoemd geweest, ongerekend nog de vele malen, dat hij officieus was gepolst. Twee keer zelfs had hij een benoeming aanvaard, doch om later weer zijn woord terug te vragen. Nu echter werd zijn heengaan een feit. Aan de Vrije Universiteit bezette hij den katheder, welken door het ministerschap van Dr. A. Kuyper vacant was geworden. Daarmee kon zijn studie zich in dezelfde lijn als vroeger blijven bewegen en waar hem minder vakken werden opgedragen, kon hij zich beter op zijn hoofdvak, de dogmatiek, concentreeren. Had hij zijn standaardwerk ‘Gereformeerde Dogmatiek’ reeds in Kampen voltooid, in Amsterdam bezorgde hij er de standaardeditie van en de uitbreiding bestond voor een niet gering deel hierin, dat het filosofisch element er ongemeen in werd versterkt. Daarin volgde hij den koers van zijn ambitie. Ook op zijn colleges bracht hij, waar zijn onderwerp het maar even toeliet - en hoe dikwijls was dat niet het geval? - de filosofie er bij te pas. En zij, die voor een enkele maal zijn colleges bijwoonden verkeerden niet zelden in twijfel of zij zich op een filosofie-, dan wel op een theologie-college bevonden. Zijn machtige geest droeg hem ver boven alle beperking uit en met grootschen vleugelslag vloog hij, waarheen het hem lustte. Had hij genoeg van strijd en meed hij dien, zooveel maar mogelijk was, uit het praktische leven trok hij zich niet terug. Meer dan vroeger betrad hij in zijn eerste Amsterdamsche jaren den kansel, hij hield door heel het land heen lezingen en zijn vruchtbaarheid als schrijver nam sterk toe. Ook was hij de vraagbaak voor velen uit het buiten- zoowel als uit het binnenland. Zijn werken maakten hem tot ver buiten onze grenzen bekend en zijn twee reiken naar Amerika, de eerste in 1892, de | |
[pagina 112]
| |
tweede in 1908 (toen hij de ‘Stone-lectures’ hield), bezorgden hem tal van vrienden, die echter ook gaarne bij hun bezoek aan Holland van zijn rijke gaven profiteerden en over moeilijke aangelegenheden zijn advies inwonnen. En in ons land zelf kon er geen comité van christelijk- of meer specifiek Gereformeerd karakter worden opgericht, of op Bavinck's oordeel werd groote prijs gesteld. Op congressen was hij steeds een gevierd spreker. Vooral voor studenten en oud-studenten stond immer zijn huis open en hij leende een meer dan welwillend, een zich interesseerend oor aan hun vragen. In later jaren vervoegden zich gaarne zij, die met nieuwe denkbeelden, verstrekkende plannen rondliepen bij hem, al ontvingen zij, gelijk zijn wikkende, aarzelende, immer pro en contra redeneerende, ook aan stemmingen onderhevige natuur kon doen verwachten, niet altijd een bescheid, dat houvast gaf. Op politiek terrein had hij zich sinds lang begeven. In plaats van Kuyper werd hij, na diens optreden als minister, voorzitter van het Centraal-Comité en hield in 1905 de Deputatenrede. Er stak in hem echter geen leider. Ook rees er enkele jaren daarna een geschil in den boezem der Anti-revolutionaire Partij. Bavinck besloot nu zich van de politiek af te wenden. Maar men liet hem niet los. In Augustus 1911 werd hij voor Zuid-Holland tot lid der Eerste Kamer verkozen. Trouw kwam hij de steeds toenemende eischen van het lidmaatschap na. Bij gewichtige momenten trad hij naar voren en hield dan redevoeringen, welke om haar scherpzinnige logica en breede visie zelfs door politieke tegenstanders werden geprezen. In ons Hoogerhuis, waar men in den regel niet zoo vaak uit den parlementairen band springt als in ons Lagerhuis, voelde hij, de op vormen gestelde, de correcte, zich op zijn plaats. Hier had hij het gevoel de nationale belangen in den ruimsten zin te dienen. En ruimte was hem een bestaansbehoefte. Lijnen van geleidelijke ontwikkeling liepen bij hem samen in levendig interesse in onderwijs en opvoeding. Aan gewoon interesse daarin had het hem nooit ontbroken. Maar langzamerhand legde het meer beslag op zijn werkkracht. Den schoolstrijd in zijn laatste phase heeft hij als een officier van den hoogsten rang meegestreden. Op het gebied van het onderwijs was geen arbeid hem te gering, maar ook geen werk hem te groot. Hij zette op plaatselijke schoolvergaderingen zijn beginselen uiteen, was geruimen tijd voorzitter van ‘Gereformeerd Schoolverband’, verzamelde gegevens over het onderwijs in andere landen, zat in de commissie voor de examens van Indologen, maakte deel uit van een commissie voor een Universiteit in Nederlandsch-Indië, ijverde voor meer systematische opvoeding van kinderen boven den leerplichtigen leeftijd. In die richting bewoog zich ook zijn studie. Van de filosofie specialiseerde hij zich al meer in de psycho!ogie en nog enger in de paedagogiek, waarover hij menig | |
[pagina 113]
| |
belangrijk boek schreef. Hij was van lieverlede ook een onderwijsspecialiteit van naam geworden. Door het ministerie Ruys de Beerenbrouck werd hij dan ook benoemd tot voorzitter van den Onderwijsraad. Om zijn groote verdiensten viel hem menige onderscheiding ten deel. Reeds aan het begin van zijn auteursloopbaan, in 1883, werd hij vereerd met het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. In de vacature-professor Rauwenhoff werd hij op de voordracht voor hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit geplaatst. Van de regeering ontving hij den Nederlandschen Leeuw. De Koninklijke Akademie van wetenschappen nam hem in 1906 in haar college op. Meer nog. Door een schare van discipelen werd hij als op de handen gedragen. Stond hij allerwege in hoog aanzien, bij zijn geestverwanten had hij een plaats veroverd in het hart, al waren er ook, die zijn verwisseling van Kampen voor Amsterdam nooit konden vergeten. Uiterlijke voorspoed kenmerkte heel zijn leven. In mejuffrouw Johanna Adriana Schippers vond hij een levensgezellin, die de kunst verstond het huiselijke leven zóó in te richten, dat hij onverhinderd zijn roeping kon volgen. Hun huwelijk werd met een dochter gezegend. In de rustige atmosfeer van zijn kleine gezin herwon hij zijn evenwicht, als het voor een oogenblik verbroken was en zamelde hij telkens krachten voor een nieuwe taak. Zijn grootheid zou nog meer aan het licht zijn getreden, indien het hem niet ware beschikt te leven in de schaduw van Dr. A. Kuyper. Toen Bavinck optrad had Kuyper reeds op theologisch en politiek gebied het woord geproken, dat ook voor den eerste de richting wees. Ondanks deze geestelijke afhankelijkheid wist Bavinck zich toch een zelfstandige plaats te veroveren en Kuyper op wetenschappelijk terrein in meer dan één opzicht aan te vullen. Een levensavond heeft Bavinck niet gekend. Op eens werd zijn kracht gebroken. Hij had zich naar Leeuwarden begeven om er de Synode der Gereformeerde Kerken bij te wonen (1920). Daar vertoonde hij sprekende teekenen van vermoeidheid. Op de huisreis werd hij onwel. Toen volgde de inzinking. Lang heeft zijn lijden geduurd. Soms kwam er even opflikkering van kracht, maar om spoedig weer te worden gedoofd. Hij, die heel zijn leven had gepeinsd, lag ook op zijn sterfbed te peinzen. Wat hem vooral bezig hield was het raadsel van den dood. Maar hiervan was hij zeker, dat hij de hemelsche heerlijkheid zou beërven. En tot de velen, die hem kwamen bezoeken, sprak hij van zijn verlangen om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Den 29sten Juli 1921 ontsliep hij, die veel had gedacht, veel had gearbeid en veel had liefgehad.
Amsterdam, 26 Juli 1923. V. Hepp. | |
[pagina 114]
| |
Werken van wijlen Prof. Dr. H. Bavinck.De Ethiek van Ulrich Zwingli, 1880. Synopsis purioris theologiae, disputationibus quinquaginta duabus comprehensa, ac conscripta per Johannem Polyandrum, Andream Rivetum, Antonium Walaeum, Antonium Physium. Editio sexta. Curavit et praefatus est H. Bavinck, 1881. Het rijk Gods het hoogste goed, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1881Ga naar voetnoot1. Het vóór en tegen van een dogmatisch systeem, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1881. Gereformeerde Theologie, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1881. De borgtocht van Jezus Christus, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1881. De wetenschappelijke roeping onzer kerk, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1882. Synodale Kerkinrichting, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1882. De wetenschap der Heilige Godgeleerdheid. Rede ter aanvaarding van het Leeraarsambt aan de Theologische School te Kampen, 1883. De Predikdienst, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. Het Christelijk Geloof, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. De Huishouding Gods, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. De Eere Gods, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. Een Gedenkschrift der Scheiding, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. Het Lutherfeest, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. De Hedendaagsche Wereldbeschouwing, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. Reformatie der Kerken, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1883. De Theologie van Prof. Dr. Daniel Chantepie de la Saussaye, 1884, 2de druk 1903. Aan Dr. J.H. Gunning Jr., artikelen van polemische strekking in ‘De Vrije Kerk’, 1884. Huldreich Zwingli, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1884. De Navolging van Christus, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1885. Artikelen in ‘De Bazuin’Ga naar voetnoot2. Het Dualisme in de Theologie, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1887. Christendom en Natuurwetenschap, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1887. Moderne Theologie, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1887. Calvijn's leer over het Avondmaal, artikel in ‘De Vrije Kerk’, 1887. De methode der Zending, artikel in ‘Het Mosterdzaad’, 1888. De Theologie van Albrecht Ritschl, artikel in de ‘Theologische Studien’ onder redactie van Prof. Daubanton, 1889. De Katholiciteit van Christendom en Kerk. Rede, bij de overdracht van het rectoraat aan de Theologische School op 18 Dec. 1888, 1888. De Welsprekendheid, 1889, 4de druk 1918. Confessie en Dogmatiek, artikel in de ‘Theologische Studien’ onder redactie van Prof. Daubanton, 1891. | |
[pagina 115]
| |
The Influence of the protestant Reformation, rede gehouden op het Concilie van Presbyteriaansche kerken te Toronto (1892), opgenomen in de ‘Proceedings of the fifth General Council, Toronto 1892, London. Het Concilie van de Presbyteriaansche kerken te Toronto, artikel in ‘Stemmen voor Waarheid en Vrede’ onder redactie van Dr. Bronsveld, 1893. The Future of Calvinism, artikel in de ‘Presbyterian and Reformed Review’, 1894. De Algemeene Genade. Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Theologische School op 6 Dec. 1894, 1894. Gereformeerde Dogmatiek I, 1895. Opleiding en Theologie, in verbinding met M. Noordtzij, D.K. Wielenga en P. Biesterveld 1896. Nadere Verantwoording, in verbinding met M. Noordtzij, D.K. Wielenga en P. Biesterveld 1896. Biblia .... naar de uitgave der Statenoverzetting in 1657 bij de wed. P. Aertsz van Ravenstein uitgekomen, in de thans gangbare taal overgebracht door A. Kuyper, onder medewerking van H. Bavinck en F.L. Rutgers 1880 en 1891 en met uitgave van de berijmde Psalmen, de Formulieren van Eenigheid en de Liturgie, 1897. Beginselen der Psychologie 1897, 2de druk bezorgd door Dr. V. Hepp, 1923. Het Vierde eener Eeuw. Rede bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van ‘De Standaard’, 1897. Gereformeerde Dogmatiek II, 1897. Bede en Rede, met P. Biesterveld, ter inleiding van de jaarvergadering van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag, gehouden te Zwolle, 1898. Recent Dogmatic Thought in the Netherlands, in de ‘Presbyterian and Reformed Review, 1898. Gereformeerde Dogmatiek III, 1898. Ter Toelichting en Verdediging van de Psychologie, artikelen in het ‘Christelijk Schoolblad’ 1899. Theologische School en Vrije Universiteit. Een voorstel tot vereeniging, 1899. Het Recht der Kerken en de Vrijheid der Wetenschap, 1899. Het Doctorenambt. Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Theologische School te Kampen op 6 Dec. 1899, 1899. Schepping of Ontwikkeling, 1901, 2de druk 1919. De Offerande des Lofs, 1901, 10de druk 1920. De Zekerheid des Geloofs, 1901, 3de druk 1918. De Wereldoverwinnende kracht des Geloofs. Leerrede, 1901. Gereformeerde Dogmatiek IV, 1901. Hedendaagsche Moraal, 1902. Ouders of Getuigen, 1902. Samenwerking, Referaat gehouden op den Bondsdag van den Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag, 1902. Blijven of Heengaan? 1902. Godsdienst en Godgeleerdheid. Rede, gehouden bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de Theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, 1902. Roeping en Wedergeboorte, 1903. Christelijke Wereldbeschouwing. Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit, 1904, 2de druk 1913. Christelijke Wetenschap, 1904. | |
[pagina 116]
| |
Paedagogische Beginselen, 1904, 2de druk 1917. Geleerdheid en Wetenschap. Rede, uitgesproken bij de opening der lessen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, 1905. Christelijke of neutrale Staatkunde. Rede ter inleiding van de te houden Deputatenvergadering, 1905. Bilderdijk als denker en dichter, 1906. De taak van het Gereformeerd Schoolverband. Referaat 1906, 2de druk 1912. Gereformeerde Dogmatiek2 I, 1906. Magnalia Dei, 1907. Evolutie, in de serie: ‘Pro en Contra’, 1907. Christendom en opvoeding, in verbinding met Mr. A. Anema, Dr. A. Kuyper Jr., Dr. J.C. de Moor, Dr. P.A.E. Sillevis Smitt en Dr. J. Woltjer, 1908. Christelijke beginselen en maatschappelijke verhoudingen, 1908. Gereformeerde Dogmatiek2 II, 1908. Het Christelijk Huisgezin, 1908, 2de druk 1912. Wijsbegeerte der Openbaring. Stone-lezingen, 1908. Johannes Calvijn. Eene lezing ter gelegenheid van den 400sten gedenkdag zijner geboorte, 1909. Gereformeerde Dogmatiek2 III, 1910. Modernisme en Orthodoxie. Rede, gehouden bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit, 1911. Gereformeerde Dogmatiek2 IV, 1911. Het Christendom, in de serie ‘Groote Godsdiensten’, 1912. Handleiding bij het onderwijs in den Christelijken godsdienst, 1913. Evangelisatie, 1913. De opleiding van den onderwijzer, in verbinding met Dr. H. Visscher en H.J. van Wijlen, 1914. Over het Onbewuste. Referaat, gehouden op de Wetenschappelijke samenkomst van de Vrije Universiteit, 1915. Leider en Leiding, in verbinding met Mr. A. Anema, Mr. P. Diepenhorst, Mr. Th. Heemskerk en Mr. S. de Vries Czn., 1915. Het Probleem van den Oorlog, 1915. De Opvoeding der rijpere Jeugd, 1916. De Overwinning der ziel. Rede, uitgesproken in de algemeene vergadering van het 8ste Nederlandsche philologencongres te Utrecht, 1916. De nieuwe Opvoeding, 1917. De Hervorming en ons nationale leven, in: De Kerkhervorming, 1917. De Vrouw in de hedendaagsche maatschappij, 1918. De navolging van Christus en het moderne leven, 1918. Gereformeerde Dogmatiek3 I-IV, 1919. Bijbelsche en Religieuse Psychologie, 1920. Christendom, Oorlog, Volkenbond, 1920. Verzamelde Opstellen op het gebied van godsdienst en wetenschap, 1921. Kennis en Leven, verzameld door Ds. C.B. Bavinck, 1922Ga naar voetnoot1. |
|